e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luchtx lucht: laucht (Nederweert), lāux (Bommershoven, ... ), loa.t (Sint-Martens-Voeren, ... ), loach (Guttecoven), loat (Rimburg), loch (Amby, ... ), loch(t) (Herten (bij Roermond), ... ), loch? (Baarlo), locht (As, ... ), loeat (Epen), loech (Einighausen), loecht (Amstenrade, ... ), loeg (Nieuwstadt), loet (Simpelveld, ... ), loewet (Vijlen), loewet? (Mechelen), loeêt (Vijlen), loeët (Bleijerheide, ... ), loēch (Blerick), loft (Vaals), log (Amby, ... ), logcht (Wijchmaal, ... ), logt (Doenrade, ... ), looch (Broekhuizen, ... ), loocht (Blitterswijck, ... ), loocht? (Sint-Odiliënberg), loog (Klimmen, ... ), looit (Sint-Pieters-Voeren, ... ), loojt (Mheer), looət (Montzen, ... ), looɛ̄g (Klimmen), lou-ch (Wellen, ... ), loucht (Ospel), lox (Elen, ... ), loxt (As, ... ), loêt (Slenaken), loəcht (Sint-Huibrechts-Lille, ... ), loət (Eupen, ... ), lō.h (Voort, ... ), lōch (Belfeld, ... ), lōcht (Kermt, ... ), lōēwt (Eys), lōg (Munstergeleen), lōjt (Mheer), lōōch (Velden), lōōcht (Panningen, ... ), lōōg (Arcen), lōōgt (Swolgen), lōux (Borgloon, ... ), lōxt (Moelingen, ... ), lŏch (Heek, ... ), lŏcht (Meterik), lŏĕcht (Posterholt), lŏg (Gulpen, ... ), lŏŏch (Tegelen), lŏŏcht (Afferden, ... ), lŏŏg (Grubbenvorst, ... ), loͅx (Hasselt, ... ), loͅxt (Bocholt, ... ), lo‧x (Leut, ... ), luch (Roermond, ... ), lucht (Gennep, ... ), luxt (Loksbergen, ... ), lūət (Eynatten, ... ), lŭch (Sittard, ... ), lŭcht (Herten (bij Roermond)), lu‧ə.t (Montzen, ... ), lòch (Asenray/Maalbroek, ... ), lòch(t) (Brunssum), lòg (Gulpen, ... ), lòxt (Bree, ... ), lôch (Blerick, ... ), lôcht (Wanssum), lôôcht (Hoensbroek), löcht (Weert), löxt (Sint-Huibrechts-Lille, ... ), lûə.t (Montzen, ... ), ləwx (Hoepertingen, ... ), ( Het tweede schaaltje op locht: is helaas niet te maken).  lŏcht (Buggenum), (o bijna oo).  loch (Venlo), (s.f.)  laojt (Banholt), Algemene opmerking: lijst (grotendeels) niet omgespeld! Opm.: de o ligt tussen ø en ØØ-kort.  loch (Blerick), Algemene opmerking: lijst deels omgespeld volgens IPA (zie tussen rechte haken).  lócht (Leunen), Algemene opmerking: lijst grotendeels niet omgespeld!  loch (Berg-aan-de-Maas), loog (Lottum), Algemene opmerking: lijst grotendeels niet omgespeld! ps. letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft.  loe ət (Kerkrade), Algemene opmerking: lijst grotendeels niet omgespeld! ps. omgespeld volgens IPA!  lōͅjt (Noorbeek), Algemene opmerking: lijst grotendeels omgespeld volgens IPA!  loch (Tegelen), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld (zo letterlijk mogelijk overgenomen).  leucht (Helden/Everlo), lo.oog (Lottum), loch (Reuver), loxt (Geleen), lôcht (Bergen), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld (zo letterlijk mogelijk overgenomen, ook de hoge e.  loog (Arcen), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld!  laocht (Doenrade), loch (Amby, ... ), locht (Afferden, ... ), loech (Munstergeleen), loef (Rimburg), loewet (Mechelen), loeət (Bocholtz, ... ), lof (Heerlen), log (Amby, ... ), logt (Thorn, ... ), looch (Lottum, ... ), loŏch (Kessel), lox (Belfeld, ... ), loxt (Haelen, ... ), lōch (Gulpen), lōēët (Vijlen, ... ), lōg (Panningen), lŏch (Heerlen, ... ), lŏcht (Buggenum, ... ), lŏĕcht (Oirsbeek), lŏg (Venlo), lŏgt (Herten (bij Roermond)), lŏŏch (Horst), lŏŏg (Tegelen), luch (Roermond), lucht (Kessel, ... ), luët (Vaals), lyx (Well), lyxt (Roermond), lòch (Maastricht), lòg (Einighausen, ... ), lòəcht (Schinveld), lóg(t) (Wanssum), lógt (Meijel, ... ), lôch (Baarlo, ... ), lôcht (Beegden), ləxt (Venray), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! Opm.: de o tussen oe en o uitgesproken.  log (Geleen), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! Opm.: de o van boot, maar dan kort.  loch (Brunssum), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! Opm.: de ¨ ligt tussen de ¨ v. M¨tter en Ø in.  lŭg (Koningsbosch), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! Opm.: de Ø lang uitgesproken, naar de oe-klank.  lōch (Blerick), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! Opm.: kort.  looch (Grubbenvorst), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! Opm.: korte oo.  lŏŏch (Velden), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! Opm.: lang.  lōōg (Velden), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! Opm.: met een korte oe.  loech (Schinnen), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! Opm.: o is dof.  lōcht (Heel), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! Opm.: øø heel kort.  lŏŏch (Blerick), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! ps. boven de ¨ staat nog een `; deze combinatieletter is niet te maken.  lŭch (Kessel), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! ps. boven de Ë staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken.  lūt (Vaals), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! ps. boven de ò staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken.  lòch (Roosteren), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! ps. boven de ó staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken.  lócht (Oostrum), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! ps. boven de ø met een punt eronder! staat nog een ´; deze combinatieletters zijn niet te maken.  lŏcht (Heijen), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! ps. boven de ø staat nog een ` en eronder nog een streepje; deze combinatieletter is niet te maken.  lŏəch (Merkelbeek), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! ps. boven de ø staat nog een `; deze combinatieletter is niet te maken.  lŏcht (Laar), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! ps. boven de ø staat nog een `; deze combinatieletter is niet te maken. Opm.: ò van pot (Ned.).  lŏch (Berg-en-Terblijt), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! ps. boven de ø staat nog een ´; deze combinatieletter is niet te maken.  lŏch (Roermond), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! ps. onder de o staat nog een `; deze combinatieletter is niet te maken.  log (Venlo), lox (Reuver), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! ps. onder de o staat nog een punt; deze combinatieletter is niet te maken.  locht (Heel), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! ps. onder de o staat nog een streepje; deze combinatieletter is niet te maken.  log (Geleen), Algemene opmerking: van deze vragenlijst is alleen het eerste blad aanwezig; de vragen 25, 27, 29 en 30 zijn verdwenen.  loch (Gulpen), korte oo-klank  locht (Oirlo), o dof  locht (Heijen), oo kort  lŏŏcht (Well), ook: uitspansel  ⁄t lôch (Sittard), Opm v.d invuller: in deze zin kan ik de juiste klank van de o niet juist weergeven!1  locht (Oirsbeek), Opm.: de mondstand van oo maar kort uitgesproken.  locht (Well), Opm.: kort.  loocht (Melick), lōōch (Velden), Opm.: ò = tussen o en oo.  lòch (Wijlre), ps. bij benadering omgespeld volgens Grootaers.  lōͅ:x (Hoepertingen, ... ), ps. boven de oe staat nog een boogje; deze combinatieletter is niet te maken.  loecht (Sittard), ps. of toch omspellen volgens IPA: [lØx]?  lo:x (Voort, ... ), ps. omgespeld volgens Frings.  lōͅg (Vliermaal, ... ), lōͅx (Kortessem, ... ), loͅ.x (Hasselt, ... ), loͅ.xt (Hasselt, ... ), loͅux (Guigoven, ... ), loͅx (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), loͅxt (Lummen, ... ), luxt (Kwaadmechelen, ... ), lø͂ͅxt (Hamont, ... ), ps. omgespeld volgens IPA.  loͅx (Amby, ... ), loͅxt (Bree, ... ), loͅ‧x (Maastricht, ... ), loͅ‧xt (Zonhoven, ... ) lucht [DC 03 (1934)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)] III-4-4
lucifer allumetje: allumetje (Kerkom, ... ), allumette (fr.): aləmɛt (Sint-Truiden), kretseltje: krɛtsəlkə (Herk-de-Stad, ... ), kretsje: kretske (Berbroek, ... ), kretskə (Kermt, ... ), krɛtskə (Borlo, ... ), kretsstekje: krɛtsstɛ̄kskə (Borlo, ... ), kretsstokje: kretsstukske (Wellen, ... ), lucifer: lucefer (Schimmert), lucefèr (Gennep), lucever (Venray), lucifair (Echt/Gebroek), lucifer (\'s-Herenelderen, ... ), lusefer (Mheer), lusifer (Hout-Blerick), luucifer (Stevensweert), lysifer (Voort, ... ), lysifɛjər (Hoepertingen, ... ), lucifertje: luciferke (Sint-Huibrechts-Lille, ... ), lysifɛrkən (Tessenderlo, ... ), priem: Vooral verlkw. prïmkë ë prïmkë én twée baitë én ën pïnt bȉr énéns autdrénkë: een lucifer in twee bijten en \'n glas bier ineens uitdrinken = van een gierigaard op kleinigheden die waardevoller dingen vergeet  prīēm (Tongeren), priempje: priemke (Sluizen, ... ), primka (Koninksem, ... ), primke (\'s-Herenelderen, ... ), primkə (Bommershoven, ... ), primpke (Wimmertingen, ... ), prumkəs (Veulen), prymkə (Heers, ... ), prømkə (Heers, ... ), prø͂ͅmkə (Riksingen, ... ), solferstek: soͅlvərstɛk (Sint-Truiden, ... ), solferstekje: solferstekske (Berbroek, ... ), soͅlfərstɛkskə (Hasselt, ... ), sóləfərstɛkskə (Sint-Truiden), sóləvərstɛkskə (Sint-Truiden), spaantje: spieenke (Beesel), spöntje (Blitterswijck), vero  špiənkəs (Tegelen), spik: spik (Bilzen, ... ), spikje: speͅkskən (Diepenbeek, ... ), spikske (Beverst, ... ), spikskə (Eigenbilzen, ... ), stekje: steiekske (Kozen, ... ), stekske (\'s-Herenelderen, ... ), stekske(n) (Hechtel, ... ), steksken (Achel, ... ), stekskə (Kermt, ... ), stēͅkskə (Bocholt, ... ), steͅkskə (Bree, ... ), steͅkskən (Opglabbeek, ... ), stèkskə (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), støͅkskə (Hasselt, ... ), stɛkskə (Beringen, ... ), stɛkskən (Lommel), stɛskə (Paal), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  stèkske (Beverlo), tegenwoordig ook  steͅkskə (Kanne, ... ), stinkstek: sjtinksjtĕk (Beegden), stokje: steukske (Borgloon, ... ), stokske (Broekom, ... ), stukske (Wellen, ... ), støkskən (Zonhoven, ... ), stø͂ͅkskən (Zonhoven, ... ), støͅkskə (Hasselt, ... ), strijker: strie-ker (Blitterswijck), strieker (Castenray, ... ), striker (Afferden), strikər (Blitterswijck, ... ), strīkər (Wanssum), stïeker (Lottum), strijkerd: strikərt (Gennep, ... ), strijkhoutje: striekhäöltje (Castenray, ... ), striekhöltje (Heijen, ... ), strikhø͂ͅltjə (Gennep, ... ), strĭĕkhöltje (Afferden), štrīkhøͅltšə (Eupen), strijkje: striekske (Bilzen, ... ), strijkspaan: striekspôen (Arcen), vlimpje: fliemke (Tegelen), vuurstekje: vuurstekske (Halmaal, ... ), vy(3)̄rstɛkskə (Loksbergen, ... ), zwavelenstekje: zwaevelestekske (Castenray, ... ), zwavelstek: zweivelstek (Velden), zwavelstekje: zwaevelstekske (Venlo), zwaevelstekskes (Venlo), zwaveltje: schwaevelke (Blerick), zwaevelke (Blerick, ... ), zwaivelke (Sint-Huibrechts-Lille, ... ), zwēvelke (Peer, ... ), zwēͅvəlkə (Hamont, ... ), zweͅvəlkə (Hamont, ... ), zwèvelke (Blerick, ... ), (oud)  zwêvelke (Venlo), zwegel: schweegəl (Amby), schweigel (Lontzen, ... ), schwägel (Heerlen), schwègel (Amby), schwèègel (Valkenburg), schwêgel (Bingelrade, ... ), sjwaegel (Nieuwstadt), sjweajel (Kerkrade), sjweegel (Margraten), sjwegel (Heer, ... ), sjwei̯əgəl (Eys), sjwiēēgel (Puth), sjwäegel (Schimmert), sjwägel (Gulpen, ... ), sjwègel (Vaesrade, ... ), sjwêgel (Limmel, ... ), sjwêjegel (Eys), swegel (Borgharen), swègel (Brunssum), szjwègel (Limbricht), šweəgəl (Eupen, ... ), šweəjəl (Bleijerheide, ... ), šwēgəl (Amby, ... ), šwēəgəl (Eys, ... ), šwēͅgəl (Kelmis, ... ), šwɛ̄gəl (Eynatten, ... ), šwɛ̄i̯əl (Raeren, ... ), zjwaegel (Geleen), zjweegĕl (Meerssen), zjweggel (Mheer), zjwegle (Ulestraten), zjwēgel (Berg-en-Terblijt), zjwIegel (Heek), zjwègel (Rimburg, ... ), zjwègəl (Berg-en-Terblijt), zjwèègel (Beek), zjwèëgel (Gronsveld), zjwêgel (Doenrade, ... ), zjwëgel (Gronsveld), zwaegel (Geleen, ... ), zwaigəl (Pey), zwaêgel (Klimmen), zwee:gel (Mheer, ... ), zweegel (Borgharen), zwegel (Maastricht, ... ), zweŋəl (Kanne, ... ), zwē.gəl (Maastricht, ... ), zwēgəl (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), zwēͅ.gəl (Opgrimbie, ... ), zwēͅgəl (Blitterswijck, ... ), zwjègel (Nuth/Aalbeek), zwägel (Gulpen), zwègel (Broeksittard), zwêgel (Schinnen), zwɛŋəl (Riemst, ... ), žwīgəl (\'s-Gravenvoeren, ... ), žwäjəl (Vaals), žwɛ̄gəl (Moelingen, ... ), žw‧ɛ̄gəl (Montzen, ... ), (de Fransche e).  schwègel (Epen), later  zjwaeëgel (Eijsden), sj uitspreken als de klank die men besigt wanneer men iets wegjaagt bv. kippen  sjwègel (Herten (bij Roermond)), Verklw. zjweëgelke  zjweëgel (Heerlen), Verklw. zwaegelke  zwaegel (Echt/Gebroek), Verklw. zwegelke  zwegel (Maastricht), volgens Pothast kwamen in 1832 de eerste lucifers naar Sittard, waar men zich tot dan toe moest behelpen met de alom gebruikelijke manier van vuurslaan  sjwaegel (Sittard), zwegelhoutje: šwēgəlhøͅltšə (Eupen), zwegelstek: sjwègelstĕk (Panningen), zjwègelsjtek (Kessel), zjwègelsjtèk (Beringe), zjwègelstek (Helden/Everlo), zjwêgelsjtek (Kessel), zwaegelstek (Echt/Gebroek), zwaigelstek (Horst), zwegelstek (Hegelsom, ... ), zwègelstek (Maasbracht, ... ), zwêgelstek (Helden/Everlo, ... ), zwêgelstèk (Swolgen), zwëgelstek (Sevenum), de kinderen gebruiken dit niet meer  zwēgəlstek (Meterik), is oud en nieuw  zjwâêgelstek (Baarlo), zwegelstekje: zwaegelstekske (Echt/Gebroek, ... ), zwègelstekske (Roggel), žwēͅgəlštɛkskə (Tegelen), zwegeltje: schwaegelke (Blerick, ... ), schweigelke (Tegelen), schwägelke (Beesel), schwègelke (Guttecoven, ... ), shwēgelke (Linne), sjwaigelke (Roermond), sjwĕgelke (Geleen), sjwägelke (Belfeld), sjwê-gel-ke (Vijlen), sjwêgelke (Guttecoven, ... ), swegelke (Heythuysen), swēgəlkə (Eisden, ... ), z(j)wêgelke (Baexem), zchwēgəlkə (Kessenich, ... ), zjwaegelke (Stein), zjwaegəlkə (Heythuysen), zjwegelke (Ulestraten), zjwägelke (Buchten), zjwègelke (Beesel), zjwêgelke (Asenray/Maalbroek, ... ), zjwêgelke∂ (Beegden), zjwêgĕlke (Buggenum), zwaegelke (Blerick, ... ), zwaevelke (Venlo, ... ), zwagelke (Horn), zwaigelke (Echt/Gebroek), zweegelke (Hushoven, ... ), zweeëgëlkë (Lanklaar, ... ), zwegel(ke) (Maastricht), zwegelke (As, ... ), zwegelkə (Leuken), zwegəlkə (Rotem, ... ), zweigelke (Hout-Blerick), zweing-elke (Riemst, ... ), zwengelke (Vroenhoven, ... ), zwengelkə (Grote-Spouwen, ... ), zweŋəlkə (\'s-Herenelderen, ... ), zwē:gəlkə (Molenbeersel, ... ), zwēgelke (Stramproy), zwēgø&#x0304lkə (Veldwezelt, ... ), zwēgəlkə (Boorsem, ... ), zwēͅ.gəlkə (Opgrimbie, ... ), zwēͅgəlkə (Lanaken, ... ), zwiegelke (Opglabbeek, ... ), zwieigelke (Schinnen), zwâegelke (Neer), zwägelke (Reuver), zwègelke (Baarlo, ... ), zwègeltje (Herten (bij Roermond)), zwêgelke (Beesel, ... ), zwêgəlkə (Thorn), zwêngelke (Rosmeer, ... ), zwíi.gilken (Bree, ... ), zwɛəgəlkə (Laak), žwēͅgəlkə (Herten (bij Roermond), ... ), žwêgelkə (Swalmen), Ei sjwaegelke aansjtaeke E deuske sjwaegelkes  sjwaegelke (Roermond), zwiem: Verklw. zwiemke  zwiem (Venlo), zwiempje: zjwiemke (Helden/Everlo), zwiemke (Tegelen) Hoe noemt men het houtje, waarmee men vuur kan maken en dat in het Nederl. lucifer wordt genoemd? [DC 30 (1958)] || lucifer [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)], [ZND B1 (1940sq)] || lucifer, stokje || luciferhoutje || lucifers || zwavelhoutje || zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1
lui faulenzer (du.): voelentser (Kerkrade), voelentzer (Vijlen), gauw moede: ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)  gauw meeg (Opitter), hij is gauw meeg (Maaseik), geen zin: geine zin (Maastricht, ... ), gemakkelijk aangelegd: gemaekelik aangelag (Geleen), geruste, een -: gərusdə (Loksbergen), lam: ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)  lam (Beverlo), zo lam als een kalf of mətte (Leopoldsburg), lamlendig: lamlendig (Kortessem), lammeletig: lem’meletieg (Bleijerheide, ... ), lamzak: lam-zak (Sevenum), làmzàk (Sevenum), langzaam: lanzem (Caberg), leeglopen: leegloeepe (Venray), lottig: ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)  lottig (Genk), lui: (lūi) (Schaesberg), lei (Eigenbilzen, ... ), leu (Kortessem), leu. (Zonhoven), leuj (Maastricht), lēūj (Maastricht), lēͅi̯ (Meeuwen), luej (Gronsveld), lui (Afferden, ... ), lui zien (Hoensbroek), lui-j (Maastricht, ... ), lui.j (Hulsberg), luie (Doenrade, ... ), luij (Caberg, ... ), luije (Buggenum, ... ), luiè (Posterholt), luië (Helden/Everlo), luuij (Reuver), luî-j (Altweert, ... ), lūī (Borgharen, ... ), lūīj (Meerlo), lūījə (Heel), lŭĭ (Schimmert), lèj (As), lééj (Meeuwen), léú (Zonhoven), léúj (Niel-bij-St.-Truiden), (Hoeselt), Hïj is te löj um uut de ooge te kie.ke  löj (Gennep, ... ), ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)  he es te lui as de zon op heum sjeen (Tongeren), hè es liever laij as muu (Tongeren), laaiə (Tessenderlo), laaw (Weert), lai (Martenslinde, ... ), laii (Montzen), laouəi (Tessenderlo), lā (Borgloon), lee (Berbroek, ... ), leej (Kermt), lei (Hees, ... ), lei aas er groot es (Peer), lej (Bree, ... ), leu (Bilzen, ... ), leue (Voort, ... ), leuj (Kuttekoven, ... ), leuje as ter groet is (Stevoort), leujə (Gelinden), leus (Opoeteren), leuə (Hoepertingen, ... ), leü (Rijkhoven), lē (Hasselt), lēī (Bree), liever lui dan muu (Millen), lij (Eigenbilzen, ... ), lijej (Opoeteren), loe (Beringen), loe bīst (Beringen), loej (Hoepertingen, ... ), loi (Martenslinde), loje (Spalbeek), lō (Diepenbeek), lōei (Zolder), lōͅj (Opgrimbie, ... ), loͅj (Opgrimbie), luei (Sint-Truiden, ... ), lui (Amby, ... ), lui als ’n verken (Helchteren), lui as ’n vērken (Lanaken), luie (Sint-Truiden, ... ), luij (Lanaken, ... ), luije lēns (Lanaken), luijə (Hoepertingen), luijə salamander (Lanaken), luië (Duras), luiə (Hoepertingen, ... ), lūī (Vroenhoven), ly(3)̄j (Bree), léuë (Wellen), löij (Maastricht), (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), løij (Zonhoven), løjə (Voort), lø̄j (Molenbeersel, ... ), lø̄y (Borgloon), lø͂ͅj (Amby, ... ), lø͂ͅjə (Mettekoven), løͅj (Mechelen-aan-de-Maas), nog te lei dat er zien ogen oepen deit (Neeroeteren), su lø̄ as er grut es (Zonhoven), te leu dat’er hik (Rijkhoven), te leu dat’m de zon besjijnt (Rijkhoven), te loej dat ər lek (Rekem), te lui veur te liggen (Mechelen-aan-de-Maas), tə lø̄ dat ər kikt (Zonhoven), zo leu as nen hond (Rijkhoven), zo luie lens hit em onder (Kaulille), zoe lei wie ei verken (Neeroeteren), zoe leu as er groet ess (Genk), zoe lui es e verken (Mechelen-aan-de-Maas), zoea luiə es ə verkə (Ophoven), zoeë lui als ’n verkes (Kaulille), zoo leu aster grooet is (Wellen), zu lø̄ ast pjāt va [kreͅstəs (Diepenbeek), zu lø͂ͅj as nən ēzəl (Hamont), zu lø͂ͅj as ə verəkən (Hamont), Opm. bijv. zôô luij es ei v´rke; zôô luij est ter lank is. (ps. boven de a (van lank) staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  luij (Beegden), ps. boven de j staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  lūīj (Eijsden), ps. de laatste e staat met potlood tussen haakjes; is dit wel goed?  luije (Beesel), scheutig = goedgeefs.  lui (Tienray), zn  lüj (Heerlen), zoe lèè as e ve.rreke  lèè (Hasselt), ‘lang’  lui (Sint-Pieter), moede: meuch (Urmond), meug (Weert), meuj in ze gezieg (Maastricht), mottig: mòttəch (Niel-bij-St.-Truiden), (h) weur nog te mottig vir op te stoa.n  mottig (Hasselt), ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)  mottig (Nieuwerkerken), niet erg scheutig: neet erg scheutig (Venlo), neet erg sjeutig (Neer), niet in: neet in (As), niet scheutig: ne schuitəg (Loksbergen), neet scheutig (Gulpen, ... ), neet scheutig zien (Maasbree), neet sjeutig (Doenrade, ... ), neet sjeutig zin nao werk (Geulle), neet sjeuətig (Thorn), neet sjiêtig (Bree), neet sjīētig (As), neet sjuetig (Klimmen), neet sjuëtig (Wijnandsrade), neet sjäötig (Echt/Gebroek), neet sjêûtig (Nunhem), neet sjüttig (Schimmert), nesjītəx (Meeuwen), nie scheutig (Eksel, ... ), nie sjeutig (Meijel), nie skeutig (Jeuk), niet scheutig (Heythuysen, ... ), niet sjeutig (Ittervoort), nit schuutig (Eys), nit-sjûûtich (Heerlen), (= niet gul).  neet sjeutig (Tungelroy), (ook gebruikt als gierig).  neet scheutich (Amby), node: nōēi (As), onnuttig: ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)  onnuttig (Wellen), onnuttəg (Oostham), op zijn zevenste gemakken: oep zén zijvəstə gəmàkə (Loksbergen), sinterklaas: sinterkloas (Nieuwstadt), slap: slap (Venlo), strontsvuil: ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)  strondsvoel (Remersdaal), tam: ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)  tam (Leopoldsburg), traag: traog (Venlo), troag (Vijlen), vadsig: fatsich (Sittard), vadsig (Caberg), vatsig (Valkenburg), vàdzəch (Lommel), ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)  vadzig (Zepperen), vedsig (Hechtel), voos (?): fŏĕws (Reuver), vuil: fūlə (Eupen), voeel (Vaals, ... ), voel (Banholt, ... ), voeël (Schinnen, ... ), voēl (Voerendaal), voĕl (Brunssum, ... ), voél (Gronsveld, ... ), voêl (Heel, ... ), vōēl (Blitterswijck, ... ), vōēle (Schaesberg), vōēël (Nieuwenhagen), vū.l (Eys), vóul (Maaseik), vóó.ël (Zonhoven), vôêl (Amstenrade, ... ), #NAME?  vōē-əl (Wijlre), cf. WNT s.v. "vuil (I)", III, 13. Lui  voel (Nuth/Aalbeek), Hgd. faul  voel (Heerlen), lang  voel (Bingelrade), ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui cf. WNT XXIII p. 1208-1209 s.v. 13. (W.g.) Lui; Zie ook Schuermans p. 837 s.v. "vuil"(voel) en "vuiligheid"(voeligheid) met in Limburg de betekenis van "lui"en "luiheid  vûl (Montzen), ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)  heär is sö vuul, heär had apelsinge onder en arm (kni) (Lontzen), te vūl dat ər dōͅ ləp (Vroenhoven), vaul (Beverst, ... ), voel (Remersdaal, ... ), vōēl (Lanklaar), vōl (Remersdaal), vōͅəl (Diepenbeek), vūl (Molenbeersel), vūūl (Eupen, ... ), vūūlə (Eupen), vuile, een -: voele (Stein), werken is zalig zei de begijn maar ze deed het niet: ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)  werkə is zalich zach de begien meə ze deech ’t neet (Valkenburg), werkschouw: waerkschòw (Castenray, ... ), zich derneven houden: zcih dernaeve halde (Oirlo) lui || lui (traag) [SGV (1914)] || lui (traag) [SGV (1914)] || lui, moe || lui, onverschillig || lui, traag [ZND 01 (1922)] || lui, vervelend || niet verlangend om te werken of een handeling te verrichten [lui, niet scheutig] [N 85 (1981)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)] || vadsig, lui || werkschuw, lui III-1-4
lui (lieden) alleman: alleman ès vandaag boetenop ⁄t veld om te meije (Ophoven), alləman zit in ⁄t fölt um te mēən (Tessenderlo), boeren: a[o}lə burə zeͅn va[o}ndōͅg bøͅtən upt feͅlt oͅnt mōͅ[ə}jə (Beverlo), də bu.rə zönt hy aləmôl op ə va[i}ldanət mî (Eupen), də burə zen vandōͅgaləmōl bātənoͅoptfelt on t mēͅn (Sint-Truiden), də būərə zin vandāg aləmoͅəl būtə oͅpt fēͅlt oͅənt mēͅjə (Neerpelt), kerels: kèls (Oirlo), lieden: lieden (Waasmont), rijke lieden (Beverlo), rijke liën (Tessenderlo), rīēke kliĕ (Opoeteren), lui: alle leui zien vandaag boete op h⁄t velsch aan ⁄t meië (Stokkem), de lai zin vandâog allemoêl bauten op het veld on ⁄t mèe (Bilzen), de lu zeen vandaag alle boete op het veld aan ⁄t miëje (Valkenburg), de lui zin hui allemwol ⁄t veld een on⁄t mèe (Val-Meer), de luij zi huije allemol boete op et fëeld en mëë (Zichen-Zussen-Bolder), de luj zeen allemaal boeten in ⁄t veldj aan⁄t maien (Rotem), de luj zeunt allemol boete op et vèld en mieje (Welkenraedt), de luŭj zunt hŭŭj allemaal na ge veld an ⁄t mĕĕje (Sint-Pieters-Voeren), de luün zin vandaag allemaol boeten in ⁄t veld en meijen (Amby), de lêj ziee hëjjen allemôl boote op ⁄t velt en ze ziee ⁄n ⁄t mēe (Rosmeer), de lüj zönt hüj alemōl bûtez ŏp e vêld ĕn mīene (Montzen), de lüj zönt hüj alemōl ŏp e vêld ĕn ant mīēne (Montzen), dUe luj zien vëndaag allëmoal boeten op ët veljd en aan ⁄t mejë (Lanklaar), də l"j zen vəndāg āləmōͅl būtən op ət felž ān t mējə (Opgrimbie), də luuj zönt huuj aləmōl bŏētəs ŏŏpə vèlt ant meejənə (Montzen), də ly zønt hy aləmol drātər op gə väilt eͅn miə (Eupen), də ly zønt hy aləmo‧ə.l opəveͅjld anet mi‧ə. (Eupen), də lyi zønt hyj aləmōl bītə op ət vēͅlt eͅn miənə (Montzen), də lyj z"nt hyj aləmo‧ə.l busən ob ət fēld eͅn mi‧ə.nə (Vaals), də lyj zin vanda‧ch aləmaol butən aop ət völt ant mejə (Mechelen-aan-de-Maas), də lyj zèn vandāg alləmaol būtə op ət feͅltj en ānt meͅ[i}jə (Rotem), də lyj zønt hyj aləmōͅl būtəz egə veld ant mi-ənə (Sippenaken), də lyj zønt hyj aləmōͅl opə vēld anət mi‧ə.nə (Eynatten), də lyj zøw aləmōͅl opə vēld ant mi‧ə.nə (Gemmenich), də löj zĕn vandāg aləmaol butən aopət feld ant mejə (Rekem), də løj zin vəndaoch aləmaol butənopət veͅlt aont meͅjə (Maastricht), feel lij (Rijkhoven), l"j (Opgrimbie), la.j (Munsterbilzen), laai (Bilzen), lae: (Rijkhoven), lai (s-Herenelderen), lai̯ (Martenslinde), laj (Millen), lay (Borgloon), leu (Nuth/Aalbeek), leui (Amby), leuj (Afferden, ... ), leŭj (Maaseik), lēͅ (Rijkhoven), li.j (Hoepertingen), li: (Tessenderlo), lie (As, ... ), lij (Veldwezelt, ... ), līē (Rimburg), līj (As, ... ), lĭĕŭj (Arcen), loj (Panningen), lu (Beegden, ... ), lu(u (Rimburg), lu.ij (Urmond), luej (Afferden), lui (Borgharen, ... ), lui-j (Arcen, ... ), luij (Limmel, ... ), luj (Amby, ... ), luu (Asenray/Maalbroek, ... ), luui (Bocholtz, ... ), luuj (Amstenrade, ... ), luw (Sevenum), lūuj (Schinnen), lūū (Belfeld, ... ), lūū(j) (Horn), lūūj (Haelen, ... ), lŭj (Gennep), lŭŭ (Houthem), lŭŭi (Venray), lŭŭj (Eys, ... ), ly (Eupen, ... ), ly(3)̄ (Kessenich, ... ), ly(3)̄. (Posterholt, ... ), ly(3)̄j (Bocholt, ... ), ly. (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), ly.i (Limbricht), ly.y. (Montzen), lyi (Montzen, ... ), lyij (Wijlre), lyj (Amby, ... ), lyy (Baelen, ... ), lyyj (s-Gravenvoeren), léūū (Elen), lêj (Rosmeer), lïj (Voort), löij (Maastricht), lø.j (Sint-Huibrechts-Lille), lø.yj (Amby), løi (Rotem), løj (Maastricht, ... ), løy (Lanaken, ... ), lø͂ͅ (Loksbergen), lø͂ͅyj (Heer), løͅj (Kanne, ... ), løͅy (Gronsveld, ... ), løͅyj (Eijsden), (Kerkrade), lüj (Baarlo, ... ), lɛj (Eigenbilzen, ... ), raaike laai (Millen, ... ), reeke lui (Riemst), reeke luij (Zichen-Zussen-Bolder), reekə lei (Eigenbilzen), reijke lui (Bree), reièke lij (Rijkhoven), rēkə luî (Zichen-Zussen-Bolder), rieke lie (Neeroeteren), rieke lui (Hamont, ... ), rieke luj (Eisden, ... ), rieke lūi (Lanaken), riekĕ lŭi (Vroenhoven), rijke laaie (Bilzen), rijke lei (Beverst, ... ), rijke lui (Diepenbeek, ... ), rike lyë (Remersdaal), rike lü (Lontzen), rikə loj (Rekem), rikə lui (Sint-Huibrechts-Lille), rīēke lu-j (Weert), rīkə loj (Opgrimbie), rīkə lui (Lanaken), rīkə luj (Neeroeteren), rīkə ly (Molenbeersel), rīkə lyj (Ulestraten), rīkə lø-j (Mechelen-aan-de-Maas), rīkə ləij (Vroenhoven), rīəkə līə (Gruitrode), rïkke luï (Maaseik), Alleen nog als tweede lid (bijv. vrouwlui...).  lej (Hasselt), B.v. koeplui.  løj (Zonhoven), Bijv. ... grote lui = rijke mensen.  lø:j (Meeswijk), Bijv. rijke lui.  løͅij (Hamont), Duitsche ui  rēkə löy (Borgloon), kort  lui (Sint-Pieter), rieke lei (Hees), rieke lui (Neerpelt), lei kort  reeke lei (Rosmeer), Lieden, lui: veroudert! [sic]  løi (Hoeselt), Opm. kort uitgesproken.  luu (Sevenum), u als in Fr. lutte.  luj (Lanklaar), ui kort  rikə luij (Lanaken), verouderd  laj (Munsterbilzen), mannen: rijke manne (Borgloon), manslui: də manslyj zønt hyj aləmōͅl vagən hūs op ə veld anət mə‧nə (Welkenraedt), manslui (Gronsveld), mansluj (Panningen), manslüj (Heerlen), mensen: (mensən) (Vliermaalroot), de m inse zen vandaog allemaol op ⁄t felt en mijn (Sint-Truiden), de meensen zien vandaag ammel boeten in ⁄t veld en aan ⁄t mêjen (Hamont), de menschen zen vandaog allemaol baoëten op ⁄t veld aon ⁄t meiën (Tessenderlo), de mensə zən vandāch amōͅl obən akər ən zən an tmā[ə}n (Hasselt), de mienschen zien vandaag allema[o}l boeten op ⁄t veld en zien bezig met ma[e}ien (Overpelt), de minsche zien vandoaëg allemoël op ⁄t feld en mêën (Bilzen), de minschen, aan ⁄t maaiën (Eksel), de minse ze vandaag allemoël te buiten op et feld en mijë (Buvingen), de minse zeen vandaag allemaol bōēte op ⁄t veltj en aan⁄t mĕjĕ (Neeroeteren), de minse zeen vandaag allemoal boeten op het veltj aan ⁄t mejje (Ophoven), de minse zen dezen dag allemo-el te ba-oete oep⁄t veld en mo-aje (Waasmont), de minse zen vandoëg allemoël te baöet op ⁄t veld en an⁄t meië (Velm), de minse zien vandaag allemaol boeten op het velch aan ⁄t meië (Stokkem), de minse zin haain allemöl botes op ⁄t velt en mèn (Martenslinde), de minse zèen vandaag allemoal boete op ⁄t veltj aan ⁄t meie (Molenbeersel), de minse zèn hèun ammel te vèl an ⁄t ziechte (Wellen), de minse z⁄n vandaag allegaar boute op ⁄t veld en mèen (Heusden), de minsen zen vandaog alle buiten aep et veld en aon ⁄t mee-ien (Oostham), de minsen zien vandaag allemaol in ⁄t veld aan⁄t moeîen (Eksel), de minsen z⁄n vandaach allemool boəten opt veld en on ⁄t mèə (Kuringen), de minsə zən huin alləmol tə bōtə opt vɛjlt enant mɛjə (Hoepertingen), de minsən zēə vandâg alləmoəl boətən op fē[i}lt ānt mä:ən (Zonhoven), de misnchen zien vandaag allemaol in ⁄t veͅlt a[i}nt meͅjen (Sint-Huibrechts-Lille), de misnen wijn vandaag allemaol bouten op ⁄t veld en mèn (Wijchmaal), de mìnsə zijn vandaog alləmol boutən oͅp ⁄t veld en zijn ont mê[n} (Genk), de mö:nsə zö:n huin älləmoil op ⁄t veͅlt en meͅ (Riksingen), deminsezenhò:nàmelbouetenoptfèldò[i}ntmèje (Hoepertingen), den minsə ze[e}n huin alləmo[e}l en ⁄t feͅlt en mä:[e} (Vliermaal), də mensen zīn vandāg aləmōͅl butənoptvelt ant mejən (Sint-Huibrechts-Lille), də mensə zen vandaoch aləmōl tə bätə en ⁄t felt en sə zen aontmēͅn (Sint-Truiden), də mensə zen vandāch aləmø͂ͅloͅpətfeltantmājə (Hasselt), də mensə zeͅn vandōͅch aləmōl tə bātən eͅn tfeͅlt, eͅn sə zeͅn ont mēͅn (Sint-Truiden), də mensə zin vandāch aləmōͅl butən oͅpt feͅld ont meͅjən (Hamont), də mensə zən vandāch amaol aobən akər ən zən an tmā[ə}n (Hasselt), də mensən zeͅ vandōͅg aləmōͅl bø͂ͅtən op t felt ōͅn t mēͅjən (Kwaadmechelen), də mensən zin vandāch aləmōͅl butən opt veͅlt ant meͅjən (Sint-Huibrechts-Lille), də mesnə zeͅjə fandōch aləmōəl ent feͅlt ōnt mēͅn (Zonhoven), də mi.nsə zin vəndōͅch aməl oͅp ət feͅ.lt o.n ⁄t mēͅja (Tongeren), də minsə zen høyn aməl bőətən op ət feͅlt eͅnt m(tm)ə (Guigoven), də minsə zen vandoag alləgoar baatə op ⁄t veld en an⁄t mijn (Sint-Truiden), də minsə zēͅjə vandōch aləmōəl bōətən op tfēͅlt aən dmēͅən (Zonhoven), də minsə zĕnə vandāg aləml ĕntfĕld ont mê:[ə} (Mielen-boven-Aalst), də minsə zeͅn hø͂ͅn aləmo[ə}l en-t-feͅlt en őͅ[ən}t mēͅ (Bommershoven), də minsə zeͅn vandoag allemol eͅn tvāelt eͅn antnɛjə (Gelinden), də minsə ze‧n vanda‧ch alləmao‧l aoptfeltj a‧n⁄t mejə (Bree), də minsə zin hai̯ən aləmuol bo[u}tən opət feͅld ent meͅə (Martenslinde), də minsə zin vandaoch aləmol tə bātə aopt fält aont mēͅ[i}n (Sint-Truiden), də minsə zän hö:n aləmaol tə boətə än ⁄t veͅjld tə meͅə (Kortessem), də minsə zèn vandaach aləmool bōwətə op ⁄t vejld ant mejə (Kermt), də minsə zɛn vandaog aləmō[ə}l tə bātən aob ət felt ɛn ant mɛ̄[ə} (Aalst-bij-St.-Truiden), də mĭnsə zin vəndōͅch aməl bauwtes obət feͅlt en zə meͅə (Tongeren), dɛ mesnən zyn vandāch alləmōəl ent feͅlt eͅn ānt m(tm)n (Peer), maensn (Tessenderlo), maensən (Brustem), me.nsən (Horst), me:nsən (Meerlo), meense (Merselo, ... ), mense (Melderslo), mensə (Alken, ... ), mensən (Diepenbeek, ... ), mēnsə (Horst, ... ), mi.nsə (Hegelsom), mi.nsən (Blitterswijck, ... ), miense (Beegden, ... ), minksə (Grubbenvorst), minse (Geysteren, ... ), minsje(n) (Schinveld), minsə (Arcen, ... ), minsən (Achel, ... ), minšə (Baelen, ... ), miŋksə (Sevenum, ... ), miŋksən (Velden), miŋəsə (Sevenum), mīnsə (America, ... ), mĭsə (Kwaadmechelen), mi͂.nsən (Heusden, ... ), mi͂nsn (Oostham), mi͂nsən (Beverlo, ... ), méénsə (Heijen), mê.nsə (Venray), mî.nsə (America), mî.nsən (Gennep), mî:nse (Hegelsom), mî:nsə (Wanssum, ... ), mî:nsən (Melderslo, ... ), mɛnsə (Baexem, ... ), mɛnsən (Lauw, ... ), mɛ͂.nsn (Beringen), mɛ͂nsən (Kerkhoven, ... ), raaike minse (Tongeren), reike menze (Heppen), reike minschen (Beringen), reike mīensche (Kuttekoven), reəke manne (Hoepertingen), reəkeə minsə (Lummen), rēkə mensn (Zonhoven), rēͅkə meͅnnsən (Diepenbeek), rēͅkə minsə (Rotem), rieke minschen (Neeroeteren), rieke minse (Kaulille, ... ), rieke minsen (Bree, ... ), rieke minsə (Opitter), rij(k)e menschen (Lommel), rijke menschen (Beverlo), rijke mense (Vechmaal), rijke mienschen (Lommel), rijke minsche (Helchteren, ... ), rijke minschen (Jeuk, ... ), rijke minse (Berbroek, ... ), rijke minseke (Stevoort), rijke minsen (Maaseik, ... ), rijke minsə (Leopoldsburg), rijkə minsə (Sint-Truiden), rijəke minsche (Sint-Truiden), rikə mēnsən (Hamont), rikə meͅnsə (Opoeteren), rè-ke minse (Wellen), rèke menschen (Beverlo), rèke mense (Oostham), rèke miensen (Tessenderlo), rèke minsen (Hechtel), rèkeͅ minseͅ (Mettekoven), rɛjkə mənse (Heppen), [sic]  mî:sən (Bergen), ei als een klank  rɛikə minschən (Zolder), ev.  mɛns (Houthalen), geen k bij rijke  rij-ə minschen (Kwaadmechelen), ie rekken  rieke mienschen (Overpelt), Liê alleen in samenstellingen, zooals kooplie, speellie, vrâlie, manslie.  minse (Neerhespen), rij-e: niet verbinden  rij-e mienschen (Lommel), rijke minsen  rijke minsche (Hoepertingen), volk: folk, ’t - (Leunen), volk (Aalst-bij-St.-Truiden), volək (Beringen), voolk, ’t (Horst), ’t volk (Maastricht) De mensen zijn vandaag alle buiten op het veld en maaien. Mensen of lieden of lui enz. [ZND 04 (1924)] || lieden || lui || lui (lieden) [SGV (1914)] || lui (I) || lui (lieden) [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || lui/lieden; de - zijn vandaag allemaal buiten op het land aan het maaien [DC 03 (1934)] || mensen [RND] || Rijke lieden [ZND 30 (1939)] || volk [RND] III-3-1
luias as van het luiwerk: as van het luiwerk (Weert), as van ǝt lø̜jwɛ̄rǝk (Meijel), as van het luiwiel: as van ǝt lajwil (Paal), gaffelas: gaffelas (Venray), haspel: haspǝl (Thorn, ... ), katrol: katrol (Arcen, ... ), luias: løjas (Leunen), lø̜jas (Beegden, ... ), luibalk: lø̜jbalǝk (Beringe, ... ), luiwerkas: lø̜jwęrǝkas (Horn, ... ), lø̜jwę̄rǝkas (Peer), luiwinde: lǫwǝjwen (Tessenderlo), rol: rǫl (Heythuysen), trekas: trɛkas (Lummen), wals: wals (Arcen, ... ), windas: wenj`as (Herten), winde: wen (Tessenderlo), weŋ (Linkhout), zakkenaandrijver: zakǝ-āndrivǝr (Kaulille) De as waarop de luireep of luiketting gewonden wordt. Zie ook afb. 65. De as is in functie vergelijkbaar met de rol van het luiwerk in watermolens. Zie ook het lemma ɛrolɛ.' [N O, 25g; A 42A, 45] II-3
luid schreien afbeuken: ààfbéúkə (Hamont), afkweken: aafkwèken (Achel, ... ), ààfkweekə (Hamont), beuken: beĕuku (Brunssum), beouke (Neer), beuke (Caberg, ... ), beuken (Heythuysen, ... ), beukə (Maastricht, ... ), beuëke (Mheer), beùeke (Noorbeek, ... ), bēūke (Roermond), bĕŭke (Geleen, ... ), biehke (Genk), biêke (Bree), bīēke (As), bīkə (Meeuwen), boeuke (Doenrade), boeuke(n) (Obbicht), buuke (Horst, ... ), buuëke (Noorbeek), bäoke (Tegelen), bäöke (Altweert, ... ), bèùke (Maasbree), bèùkə (Doenrade, ... ), bèùəkə (Amstenrade, ... ), béuken (Born), bêûke (Nunhem), bòken (Maasniel), bö-ke (Blitterswijck, ... ), böa’ke (Bleijerheide, ... ), böke (Schimmert, ... ), bökə (Hulsberg), böäke (Tungelroy, ... ), bööke (Venlo), böökke (Weert), böəkə (Reuver), bø͂ͅ.əkə (Eys), bø͂ͅkke (Meerlo, ... ), boven de ö staat een lengte-teken  böke (Grubbenvorst), ook materiaal znd 28, 53  beeken (Peer), beēken (Gruitrode), beuke (Amby, ... ), beuken (Beringen, ... ), bēūke (Maastricht), bieken (Neeroeteren), bieëke (Opitter), bīēke (Neeroeteren), bīəkə (Neerglabbeek), bōkə (Amby, ... ), bōͅkə (Rekem), bu=ken (Maaseik), bueke (Rotem), buueken (Rotem), buéuken (Elen), bökke (Mheer), bøkə (Beringen, ... ), bøkən (Zolder), bøəkə (Stokkem), bø̄kə (Lanaken), ook materiaal znd 28, 53 grof  beujeke (Remersdaal), ook materiaal znd 28, 53 hard  bø͂ͅkə (Mechelen-aan-de-Maas), ook materiaal znd 28, 53 met lengteteken op de ö  bökən (Molenbeersel), ook materiaal znd 28, 53 plat  beuken (Hechtel), ook materiaal znd 28, 53 ui als Fr. boeuf  buiken (Paal), ps. omgespeld volgens Frings.  bø͂ͅke (Beegden, ... ), bøͅken (Urmond), beuken wie een varken: buüke wie e vérke (Gronsveld), blaken: bláákə (Loksbergen), blaten: de moos viêr zuu ein kleinigheid neet blète, jong  blète (As, ... ), ook materiaal znd 28, 53  bleeten (Oostham), blētən (Lommel), blētɛn (Lommel), blēͅtən (Kwaadmechelen), blijten (Leopoldsburg), blèten (Overpelt, ... ), blèəten (Beverlo), bléten (Neerpelt), blɛjtə (Leopoldsburg), brullen: brille (As), brulle (Altweert, ... ), brullə (Gennep, ... ), brullən (Lommel, ... ), brölle (Gronsveld, ... ), brülle (Wijlre), br‧øͅlə (Eys), de keinger zèn wier aon ¯t brulle: de kinderen zijn weer hard aan het wenen  brulle (Kortessem), ook materiaal znd 28, 53  brallen (Neerpelt, ... ), brullen (Sint-Truiden), bulken: bölke (Venlo), ook materiaal znd 28, 53  bl-ə-kə (Opoeteren), gekrijs: ook materiaal znd 28, 53  gekrēsch (Eupen), grijnen: griene (Beegden, ... ), griene(n) (Obbicht, ... ), grienge (Mechelen), griēne (Eys), grèène (Hasselt), ook materiaal znd 28, 53  graaine (s-Herenelderen), graina (Tongeren), grēͅnen (Diepenbeek), grienë (Lanklaar), grienə (Ophoven), grijnen (Sint-Truiden), grijnə (Koninksem), grinə (Stokkem, ... ), grīnə (Eisden), grêne (Sint-Truiden), Opm. krijte = plagen.  griene (Heel), grijnzen: greeze (Well, ... ), grijze (Asenray/Maalbroek, ... ), grèène: heftig weinen  gri.nse (Hasselt), ook materiaal znd 28, 53  greense (Rosmeer), grensə (Borgloon), grensən (Diepenbeek), grējnse (Hees), grēnsə (Hasselt), greͅnsṇ (Zonhoven), griense (Wellen), griensen (Ulbeek), grinse (Kuttekoven, ... ), grinsen (Berbroek, ... ), grinsə (Hoepertingen, ... ), grinsən (Zolder), grinze (Sint-Truiden), grinzən (Eigenbilzen), grĭnsə (Beringen), ook materiaal znd 28, 53 meer  greensĕ (Vroenhoven), hel beuken: heal baeke (Eys), hel böke (Thorn), hél buüke (Gronsveld), hel keken: ook materiaal znd 28, 53  hel keiken (Riksingen), hel krijten: hèl krietə (Maastricht), hel schreeuwen: ook materiaal znd 28, 53  het šrievən (Opglabbeek), huilen: hule (Haelen, ... ), huule (Geulle), huulə (Montfort), hûle (Venlo), hülen (Schimmert), həələ (Loksbergen), ook materiaal znd 28, 53  huilen (Diepenbeek), hulen (Rekem), hy(3)̄lə (Rekem), hülə (Ulestraten), janken: janke (Asenray/Maalbroek, ... ), janke(n) (Obbicht, ... ), janken (Eigenbilzen, ... ), jankə (Kapel-in-t-Zand, ... ), jenke (Maastricht, ... ), jànke (As), jànkə (Loksbergen, ... ), jánkə (Susteren), jânke (Schimmert), jènkə (Schinnen), boven de ö staat een lengte-teken  janke (Grubbenvorst), ook materiaal znd 28, 53  jaangke (Rosmeer), jaanke (Rosmeer), jangke (Hasselt), janke (As, ... ), janken (As, ... ), jankĕ (Genk), jankə (Lanaken, ... ), jankən (Neerpelt, ... ), jānkə (Lanaken), jenke (Maastricht), jēnken (Lanaken, ... ), jinken (Opglabbeek, ... ), ook materiaal znd 28, 53 gewoon  janken (Hechtel), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  janke (Heer, ... ), joenken: joengke (Heerlerbaan/Kaumer), joenke (Hoeselt), ook materiaal znd 28, 53  joenke (Genoelselderen), joenken (Bilzen), joenkə (Koninksem), ook materiaal znd 28, 53 j als Jean  joenken (Lauw), ook materiaal znd 28, 53 stil  i̯ø̄nkə (Mechelen-aan-de-Maas), jungsteren: ook materiaal znd 28, 53  juəngstere (Nieuwerkerken), keken: kaake (Maasbree), keake (Vaals), keeke (Caberg, ... ), keͅ.akə (Eys), kààke (Swalmen), kêke (Simpelveld), (= schreeuwen).  kéékə (Vlijtingen), ook materiaal znd 28, 53  keejke (Wellen), keeke (Stevoort, ... ), keeken (Sint-Truiden), keeəke (Hoepertingen), keeͅkən (Wellen), keəke (Ulbeek), kēken (Lanaken), ke͂ke (Beverst), keͅgke (Kuttekoven), keͅkə (Genk), kiaike (Zepperen), kieeken (Ulbeek), kiejeke (Hoepertingen), kiekə (Hasselt), kijkĕ (Genk), ki̯ēkən (Zepperen), kjəkə (Alken), kyeke (Piringen), kèike (Wellen), kéht (Sint-Truiden), kéken (Stokrooie), kêka (Tongeren), kêke (Genoelselderen), kɛkə (Genk), ook materiaal znd 28, 53 gewoon  keejke (Borgloon), ook materiaal znd 28, 53 met lengteteken op de ä  käkə (Alt-Hoeselt), ook materiaal znd 28, 53 è als in Genève  kèken (Rijkhoven), ook materiaal znd 28, 53 ë met een lengteteken  këəkə (Aalst-bij-St.-Truiden), kermen: kerme (Meijel), kreunen: (hard op).  kreune (Meijel), ook materiaal znd 28, 53  kriène (Lontzen), krijsen: krie-sche (Vijlen), kriese (Posterholt), krieshe (Banholt), kriesje (Rimburg, ... ), kriesje(n) (Guttecoven), #NAME?  kriesche (Heerlen), ook materiaal znd 28, 53  kriessje (Mheer), krijten: kreeite (Epen), kreite (Gennep, ... ), krieete (Baarlo), kriete (Arcen, ... ), kriete(n) (Schinveld, ... ), krieten (Amby, ... ), kriĕtte (Meerlo), krijte (Bingelrade, ... ), kritje (Meijel), krīēte (Venlo), krĭĕt (Heijen, ... ), krĭĕte (Meerlo, ... ), krìete (Borgharen, ... ), (= twisten).  kriete (Helden/Everlo), (Eijsden!).  kriete (Noorbeek), ook materiaal znd 28, 53  kraaite (Millen), kraaiten (Lauw), kra’jten (s-Herenelderen), kreete (Riemst, ... ), kreien (Oostham), kresse (Heppen), kreten (Rijkhoven), krēten (Rijkhoven, ... ), krētə (Lanaken, ... ), kreͅjtə (Opgrimbie), kriete (Hees, ... ), krietə (Amby), krijte (Bilzen, ... ), kritə (Rekem, ... ), kriëtte (Mheer), krītə (Maastricht, ... ), ook materiaal znd 28, 53 eventjes  krietĕ (Vroenhoven), kwaken: kwae:ke (Roermond), kwake (Herten (bij Roermond), ... ), ook materiaal znd 28, 53  kweike (Linkhout), ook materiaal znd 28, 53 scherp  kwèke (Remersdaal), ook materiaal znd 28, 53 schertsend  kwèke (Borgloon), meken: Det kèndj meekt de gansen daag: ¯t is eine mekert Gaef diej verke èns get. Hwäör ze èns meke S.s. meekbiaes, meekverke  meke (Echt/Gebroek), mitschen: meetsje (Valkenburg), schreeuwen: schrau-we (Blitterswijck, ... ), schrauwe (Afferden, ... ), schrauwen (Oirlo, ... ), schreeuwen (Meeuwen), schriëve (Beesel), schru-e-ven (Eksel), sjreeve (Einighausen), sjreive (Ittervoort), sjriaeve (Geleen), sjrieeve (Sittard), sjriewe (Kesseleik, ... ), sjrīēve (As), sjrîewə (Oirsbeek), šreewe (Brunssum, ... ), ook materiaal znd 28, 53  chrieven (Bree, ... ), chrèven (Mechelen-aan-de-Maas), schreewen (Elen, ... ), schreewɛjɛn (Lommel), schreĭven (Gruitrode), schreuven (Hechtel, ... ), schreve (Sint-Truiden), schrieeiwen (Bree), schrieewen (Lommel), schrieuve (Halen), schrieve (Kerkom, ... ), schrieven (Heusden, ... ), schrievə (Alken), schrieève (Paal), schrieəven (Beverlo), schrieəvə (Sint-Truiden), schrieəvən (Tessenderlo), schriven (Maaseik), schriəve (Gelinden), schriəven (Wilderen), schriəwen (Kleine-Brogel), schrīēve (Opglabbeek), schruĕwen (Hamont), schruuwen (Neerpelt), schruwen (Neerpelt), schruwən (Hamont), schrūven (Houthalen), schrïeft (Grote-Brogel), schrøͅwən (Hamont), sjreêven (Neeroeteren), sjriejwen (Vucht), sjrieve (Niel-bij-As), sjrieven (Elen, ... ), sjrievə (Ophoven), sjriewen (Elen), sjriêve (Bree), sjrīēvə (Opoeteren), sxrēuwən (Oostham), sxrievə (Hasselt), sxrivə (Herk-de-Stad), sxriəvə (Beringen), sxrīvə (Zonhoven), sxrīəvən (Tessenderlo), sxrīəwən (Molenbeersel), sxy(3)̄wən (Sint-Huibrechts-Lille), šrivə (Genk, ... ), šrīəvə (Mechelen-aan-de-Maas), ook materiaal znd 28, 53 luider  sjrievĕ (Vroenhoven), ook materiaal znd 28, 53 Á? omgespeld als @?  sxreͅi̯wən (Neerpelt), schreien: sjrei-en (Schaesberg), sjreie (Gulpen, ... ), sjreiə (Oirsbeek), sjri-jjə (Epen), sjrijə (Nieuwenhagen), sjrèjjen (Stein), sjrèjjə (Heerlen), ook materiaal znd 28, 53 gewoon  chrèje (Remersdaal), tjuiken: ook materiaal znd 28, 53  tjuiken (Sint-Truiden), toeten: toete (Beegden, ... ), toête (Altweert, ... ), ook materiaal znd 28, 53  toeten (Beverlo, ... ), toewtɛn (Lommel), tutə (Zonhoven), Sjei toch ins ût möt det getût  tûte (As, ... ), wenen: ook materiaal znd 28, 53  weenen (Peer), zauwen: zauwe (Venlo), zumpen: zumpe (Asenray/Maalbroek, ... ), zömpe (Venlo), zûmpe (Altweert, ... ), ook materiaal znd 28, 53  zumpe (Weert) afbeuken, als kind veel wenen || afkweken; als kind veel wenen || brullen || brullen, luid wenen || grienen || hard huilen || hard wenen || heftig weinen || hevig huilen || hevig schreien || huilen (hard -) || huilend schreeuwen || huilerig schreeuwen of roepen || klaaglijk wenen || krijten [SGV (1914)] || luid en vervelend schreien || luid huilen || luid schreien || luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)] || luid wenen || luid wenen, bulken || luidkeels huilen, schreeuwen || luidkeels wenen || schreeuwen || veel en luid huilen || zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)] III-1-4
luiden luiden: de klok loejə (Ophoven), de klok luijen (Lommel), de klok laaien (Millen), de klok laaiə (Tongeren), de klok laaiən (Tessenderlo), de klok laauən (Tessenderlo), de klok laejĕ (Vroenhoven), de klok laien (Paal), de klok laoen (Bilzen), de klok lauwe (Houthalen), de klok lee (Berbroek), de klok leidt (Spalbeek), de klok leien (Peer), de klok leuje (Heers, ... ), de klok leujen (Rijkhoven), de klok leuə (Zepperen), de klok leuən (Ulbeek), de klok leŭt (Wellen), de klok lijje (Spalbeek), de klok loege (Remersdaal), de klok loeien (Bree, ... ), de klok loeijen (Neeroeteren), de klok loeje (Gruitrode, ... ), de klok loejen (Bree, ... ), de klok loewə (Valkenburg), de klok looien (Genk), de klok louen (Rijkhoven), de klok loujen (Elen, ... ), de klok louwen (Hechtel), de klok lowe (Weert), de klok loèejen (Opoeteren), de klok loèje (Eisden), de klok luen (Maaseik), de klok lugə (Remersdaal), de klok luidt (Lauw), de klok luie (Piringen, ... ), de klok luien (Beringen, ... ), de klok luije (Heppen, ... ), de klok luijen (Ulbeek), de klok luin (Sint-Truiden, ... ), de klok luiën (Jeuk, ... ), de klok luiə (Beverlo, ... ), de klok luiəe (Nieuwerkerken), de klok luiəen (Bree), de klok luiən (Hoepertingen, ... ), de klok luje (Opglabbeek), de klok lujen (Overpelt, ... ), de klok luj’n (Overpelt), de klok lut (Duras), de klok luuiën (Hamont), de klok luujen (Tegelen), de klok lø͂ͅje (Mettekoven), de klok lûijje (Rosmeer), de klok ləje (Gelinden), de klokken leuə (Stevoort), de kloͅk lujə (Lanaken), de kloͅk lø͂ͅit (Diepenbeek), də klok leuije (Hees), də klok leuje (Leopoldsburg), də klok luiən (Sint-Truiden), də klok lūi̯ə (Mechelen-aan-de-Maas), də klok lūjə (Molenbeersel, ... ), də klok lūə (Lanaken), də klok lø͂ͅən (Diepenbeek), də klōk luie (Zichen-Zussen-Bolder), də kloͅk laĭə (Borgloon), də kloͅk loͅwəjə (Zonhoven), də kloͅk lūjə (Neerglabbeek, ... ), də kloͅk ly(3)̄jə (Opglabbeek, ... ), də kloͅk lyjən (Hamont), də kloͅk löiən (Zolder), də kloͅk lø͂ͅə (Herk-de-Stad), də kløͅk lujen (Sint-Huibrechts-Lille), dɛ kloͅk loeiən (Eigenbilzen), la[i.}ja (Tongeren), la[i}jə (Tongeren), laaiə (s-Herenelderen), laijə (Berg, ... ), lajje (Tongeren), lauwe (Houthalen), lauwen (Eksel), lauən (Eksel), layə (Borgloon), lājə (Meldert, ... ), leeje (Arcen), leien (Beverst), lejə (Kermt), leuje (Afferden), leujje (Rosmeer), leujə (Maaseik), leuë (Wellen), leuën (Diepenbeek), leͅiə (Beverst), loaejen (Elen), loe e (Lutterade), loe-e (Valkenburg), loe-we (Vijlen), loee (Baarlo), loege (Montzen), loei-je (Boorsem), loeie (Melick, ... ), loeien (As, ... ), loeije (Blerick, ... ), loeiə (Neeroeteren), loeje (Baarlo, ... ), loeje(n) (Obbicht), loejen (Sint-Odiliënberg), loejə (Swalmen), loewe (Banholt, ... ), loewe(n) (Guttecoven, ... ), loewt (Kesseleik), loeë (Chèvremont, ... ), loeën (Geleen), loeëwe (Hoensbroek), loi-je (Wijk), loije (Heugem), loiə (Martenslinde), lojje (Maastricht, ... ), looië (Bilzen), loue (Dieteren), louje (Maastricht), louwe (Maastricht, ... ), louwen (Amby, ... ), lowe (Weert), lowwe (Ospel), lowwə (Amby), loèje (Urmond), loëien (Hasselt), lōēje (Asenray/Maalbroek, ... ), lōējə (Maastricht), lōēwe (Doenrade, ... ), lōēë (Schinnen), lōēə (Lutterade), lōōwe (Heer), lōə (Tessenderlo), lŏēwe (Amstenrade), lŏĕë (Simpelveld), loͅejə (Bilzen), loͅijə (Lummen, ... ), loͅjən (Zonhoven), loͅwə (Helchteren), loͅən (Tessenderlo), lu-je (Blitterswijck), lu.jə (Maaseik), lu:jə (Maastricht, ... ), luie (Hoepertingen), luien (Hasselt), luije (Eijsden, ... ), luije (, gelui) (Maastricht), luijen (Hasselt, ... ), luijje (Gennep), luijë (Hoeselt), luin (Sint-Truiden, ... ), luië (Hoeselt), luje (Baarlo, ... ), lujen (Achel), lujje (Eigenbilzen), lujə (Lozen, ... ), luueje (Baarlo), luuje (America, ... ), luuwe (As), luuə (Eupen, ... ), lūie (Maastricht), lūjə (Bree, ... ), lŭje (Gennep), lŭŭie (Venray), lŭŭje (Meerlo, ... ), lŭŭjen (Reuver), ly(3)̄jən (Sint-Huibrechts-Lille), lyjə (Opglabbeek), ly⁄ən (Kerkrade), lòijə (Membruggen), lòjə (Maastricht), lö:n (Sint-Truiden), lö:ə (Aalst-bij-St.-Truiden), löjə (Beringen, ... ), lø.jə (Leopoldsburg), løiə (Loksbergen), løjə (Heers, ... ), løyjən (Beverlo), løə (Herk-de-Stad), løəjə (Linkhout), løən (Kwaadmechelen, ... ), lø͂ͅjə (Meijel), lø͂ͅə (Loksbergen), løͅjə (Veulen), lùin (Sint-Truiden), lüjen (Heijen, ... ), lə:ə (Herk-de-Stad), t luut (Siebengewald), t lôjje (Maastricht), ’t loeijt (Opitter), de klok  loewe (Heerlen), eu tussen eu en ui  leujen (Eigenbilzen), eu van beurre  de klok leu (Wilderen), eui: tussen eu en ui  leuije (Eigenbilzen), jongeren  løjən (Houthalen), ouderen  lauwən (Houthalen), ui als in oeil  luijen (Lommel), ui is kort  de klok luie (Rosmeer), de klok luit (Riemst), ui zeer kort  de klok luien (Lommel), rammelen: enkel voor het aangeven van de tijd  rammele (Sint-Truiden), enkel voor het slaan van het uur  rammele (Sint-Truiden), slaan: de klok sleŭn (Tongeren), de klok sli-ĕgt (Genk) De klok luiden. [ZND 30 (1939)] || De noodklok, brandklok, alarmklok. [N 96A (1989)] || luiden [SGV (1914)] || Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)] || Luiden. [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || Läuten (luiden). [ZND m] III-3-3
luiden add. stormen: störme (Montzen), trippetreden: tripətreiə (Eupen) Festliches geläute durch Anschlage der Glocken (luiden). [ZND m] || Storm luiden. [ZND m] III-3-3
luiden voor de hoogmis de hoogmis luiden: de hommes luit (Neerpelt), luiden voor de hoogmis: lojje veur de hoegmès (Maastricht), luuje vur de hoegmes (Blerick), luuje vur de hoegmis (Venray), lø͂ͅjə vør də hoͅməs (Meijel), t lojt veur de hoegmès (Maastricht), t lōēwt vŭŭr de hōēëmèës (Nieuwenhagen), t lôjje veur de hoegmès (Maastricht) Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)] || Het tweede luiden vóór de hoogmis [tezamen luiden, tsezame loeë]. [N 96A (1989)] III-3-3
luiden voor de mis de kleine klok luiden: de klen klok louwt (Peer), de klok luiden: de klok loewe (Meerssen), de klokken luiden: de klok lojje (Maastricht), de klokke loeje (Heel), de mis luiden: de mes louwe (Weert), de mes luit (Neerpelt), de mes luuje (Maasbree), de mis luuje (Sevenum, ... ), klikken: klik (Maastricht), luiden: de klok lout (Maastricht), de məs luidt (Koersel), et loejt (Meijel, ... ), et loet (Reuver), et loetj (Weert), et loewt (Holtum), et lowjt (Ospel), et lut vui ... (Sint-Truiden), et luujt (Oirlo, ... ), et luut (Maasbree), et lùt vur (Sint-Truiden), het leodj (Heel), het let (Beverst), het loeït (Hasselt), het louwt (Peer), het lōēwt (Doenrade, ... ), het lujt (Eigenbilzen), het luujt al (Blitterswijck), het luït (Hasselt), het løt (Mettekoven), lauwe (Houthalen), lauwen (Eksel), le-t (Voort), leuidt (Sint-Truiden), leuën (Diepenbeek, ... ), loege (Montzen), loeie (Melick), loeije (Eisden, ... ), loeijt (Linne), loeje (Beek, ... ), loewe (Ell, ... ), loeëwe (Hoensbroek, ... ), loije (Heugem, ... ), lojje (Maastricht), lowe (Weert), lōēwe (Lutterade, ... ), luien (Zonhoven), luje (Sint-Martens-Voeren), lujen (Achel, ... ), luuje (Blerick, ... ), lūjt (Opgrimbie), lø͂ͅə (Loksbergen, ... ), t laut (Eigenbilzen), t leujt al (Gennep), t loed (Geleen, ... ), t loewe (Klimmen), t lōēd (Voerendaal), t lōēd-al (Voerendaal), t lōēt (Neerbeek), t lōēwt (Schimmert), t luit al (Zonhoven), t løͅt (Tessenderlo), t ləd (Tongeren), ut loewe (Meerssen), ət luwt (Ulestraten), ’t is ijn an ’t lije (Gelinden), een half uur van tevoren  t loewe (Schinnen), een half uur voor  luje (Sint-Martens-Voeren), eenhalfuur van tevoren  t loewe (Schinnen), grote klok luidt  het let (Berbroek), half uur  het leuit (Eigenbilzen), loewe (Klimmen), luiden aan de mis: loewd aan de mees (Vijlen, ... ), luiden voor de mis: dluit vurrə mes (Beverlo), et leodj vaor de mes (Heel), et leuid voer de mes (Rijkhoven), et leut vjeur de mes (Zichen-Zussen-Bolder), et louit fur de mes (Maaseik), et lucht vöer de mess (Lontzen), et luit vor de mis (Sint-Truiden), et luud vur de mes (Maasbree), ĕt lojt vjùr de mès (Vroenhoven), het lait ver de mes (Bilzen), het lait veurre mes (Paal), het laoet ver de mes (Bilzen), het lauwt veur de mŭs (Houthalen), het ledt v d mis (Jeuk), het leidt voor de mis (Stokrooie), het leit veer de mes (Peer), het leujt veur de meis (Kuttekoven), het leut vĕur de mes (Stevoort), het leut vjeur də mĕs (Zichen-Zussen-Bolder), het leut vər de mes (Stevoort), het leŭt voor de mè-s (Wellen), het lijd vorre mes (Spalbeek), het loedsj vier de meͅs (Bree), het loeit vieer de més (Neeroeteren), het loeit vier de mes (Gruitrode), het loeit vur de mes (Neerpelt), het loejt veur de mès (Kaulille), het loejts vier de mes (Bree), het loetj vier de mes (Neeroeteren), het loeït vur de mës (Kaulille), het loogt vuur de mes (Elen), het lout veur de mes (Helchteren), het loèetj vier de mess (Opoeteren), het luid voor de mêês (Ulbeek), het luidt ver de mis (Lommel), het luidt voor de mes (Heusden), het luied voer de mes (Sint-Truiden), het luiet vour de mes (Piringen), het luit voor de mis (Leopoldsburg), het luit vurre mes (Paal), het luit vər de mes (Sint-Truiden), het lujt vèr de mès (Eigenbilzen), het lut veur de mes (Sint-Martens-Voeren), het lut vier de mes (Opglabbeek), het lèd vëur de mès (Millen), het lòdj väör de mès (Echt/Gebroek), het ləd vər de mees (Hoepertingen), het lət vər de mis (Tessenderlo, ... ), het lət vər də meis (Hoepertingen), hieə luit vər de mees (Ulbeek), hèt luet veur de mijs (Vechmaal), hət leuit vər de myəs (Zepperen), hət loit vør də mes (Lanaken), hət luit veur də mis (Sint-Truiden), hət luit voor de mees (Hoepertingen), loeje väör de mès (Echt/Gebroek), loewd vur de mees (Vijlen, ... ), lojje veur de mès (Maastricht), luuje vur de mis (Venray, ... ), luut vier de mes (Opglabbeek), lūie veur de mès (Maastricht), lyd vör də mis (Sint-Huibrechts-Lille), t loedt vur n mes (Gulpen), t loejt vüëre mès (Thorn), t loetj vüëre mès (Thorn), t loewe vur de mes/vur de vreugmes/vur de hoeëmes/vur t lof/vesper (Gulpen), t trumpj vüëre mès (Thorn), tleut vour de mɛs (Wilderen), tlut vər də meͅs (Herk-de-Stad), tlyt vør də mēͅs (Hamont), tləjt vərə mēͅĭs (Diepenbeek), veur de mēs, heumēs, vesper loege (Montzen), ét luit ver de mis (Sint-Truiden), ət lout v"də mēͅs (Lanaken), ət luət fōͅr də mɛs (Rekem), ət lūit v"r də mes (Mechelen-aan-de-Maas), ət ly(3)̄t vīr də meͅs (As), ’t led ver de mis (Kwaadmechelen), ’t led veur de mes (Tongeren), ’t let veur de mes (Tongeren), ’t leut ver de mees (Zepperen), ’t leuët vo də mis (Leopoldsburg), ’t leuït vor de més (Rijkhoven), ’t leuəd vərre myəs (Hoepertingen), ’t loedj vur de mès (Weert), ’t loegt a mès (Remersdaal), ’t loeit veur de mes (Maaseik), ’t loeit vjèr də mes (Eigenbilzen), ’t loeitj veur de mes (Rotem), ’t loejt veur de mes (Maaseik), ’t louwt veur de mes (Hechtel), ’t lŏŏi-et vir dè mēͅssĕ (Genk), ’t lud vier de mĕs (Opoeteren), ’t lugt vər də me:s (Remersdaal), ’t luid vur de mes (Koersel), ’t luidt veur de mes (Beringen), ’t luidt veur de mês (Hamont), ’t luidt veŭ de mis (Heppen), ’t luidt vjèr də mes (Hees), ’t luidt voor de meis (Lauw), ’t luidt vur de mis (Lommel), ’t luijdt veujer de mis (Lommel), ’t luijt veur de mis (Lommel), ’t luit ver de mes (Stevoort), ’t luit ver de mês (Riemst), ’t luit vur de mes (Sint-Truiden), ’t luitsj vier de mes (Bree), ’t luiət vur de m(e)s (Lummen), ’t luiət vər de mis (Nieuwerkerken), ’t lut ver de mes (Duras), ’t lūt vīr də mɛs (Neerglabbeek), ’t lyt vīr də mäs (Opglabbeek), ’t löit vør də məs (Zolder), ’t lø͂ͅit vōͅr de mis (Diepenbeek), ’t løͅĭt fər də mēi.əs (Borgloon), ’t lət v(eu)r de meis (Ulbeek), ’t lət vər de mes (Oostham), ⁄t loeit veur de mis (Achel), 15 minuten  ’t loid veur de mes (Lanaken), cf. franse mais  het luijt vjour/vour de mais (Rosmeer), e van mes is dof  het looit vier de mes (Genk), eu van beurre  ’t loejt veùr de mais (Eisden), half uur  het loejt vier de mes (Neeroeteren), half uur ervoor  ə loetj veurə mès (Ophoven), of mis  het luidt vur de meͅs (Beverlo), u iets verlengt  ’t lut vur de mes (Overpelt), u tussen u en uu in  het ludt vur de mès (Overpelt), u van but  ’t lut ver de mijs (Heers), è cf.des  het luit vjer de mès (Rosmeer), met de grote klok luiden: loewe mit de groate klok (Schinnen), met een klok luiden: met ein klok loeje (Heel), voorluiden: vuurloewe (Eys, ... ) De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)] || Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)] || Het tweede luiden vóór de hoogmis [tezamen luiden, tsezame loeë]. [N 96A (1989)] || Veelal wordt de kerkklok tweemaal gehoord voor men naar de mis gaat; hoe zegt men wanneer men ze voor de eerste maal hoort? [ZND 36 (1941)] || Veelal wordt de kerkklok tweemaal gehoord voor men naar de mis gaat; hoe zegt men wanneer men ze voor de tweede maal hoort? [ZND 36 (1941)] III-3-3