e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luns aspen: aspe̜n (Oost-Maarland), asspie/-spij: asspē̜ (Herk-de-Stad), cale: kal (Diepenbeek, ... ), kál (Alken), goupille: kǝpe̜l (Borgloon), kǫmpil (Lommel), karleun: karlø̄n (Eisden), karlē̜n (Opitter), kārlēn (Mopertingen), kārliɛn (Martenslinde), kɛ̄rlēn (Kermt), kijl: kil (Maasbracht), kiǝl (Neerharen), kīl (Eygelshoven, ... ), klam: klám (Stokkem), leun: l ̇ø̄n (Beringen, ... ), liɛn (Martenslinde), ljøn (Val-Meer), lyø̜n (Hoeselt, ... ), lyǝn (Werm), løjn (Brustem, ... ), lønǝ (Berbroek), løǝn (Diepenbeek, ... ), lø̄.n (Heusden), lø̄.ǝn (Rukkelingen-Loon), lø̄jǝn, lø̜̄wǝn (Eygelshoven), lø̄n (Aalst, ... ), lø̄ǝn (Echt, ... ), lø̜̄jn (Gingelom, ... ), lø̜jn (Alken, ... ), lø̜n (Maastricht, ... ), lø̜nj (Boekhout), lø̜̄n (Berg, ... ), lēn (Hasselt, ... ), lēǝn (Bilzen, ... ), lē̜n (As, ... ), lē̜ǝn (Vlijtingen), līęn (Grote-Spouwen, ... ), līǝn (Bilzen, ... ), luns: lyns (America, ... ), løns (Baarlo, ... ), lønš (Panningen), lø̄ns (Boukoul, ... ), (mv.)  lønjzǝ (Herkenbosch), pegel: pil (Spalbeek), pen: pe̜n (Peer), pin: pen (Baexem, ... ), penǝ (Roosteren), sleutel: slø̄tǝl (Kerkhoven), slot: slwǫt (Vroenhoven), sluitpin: slūtpen (Nunhem), spie/spij: spej (Nederweert, ... ), spi (Berverlo, ... ), spáj (Vliermaalroot), spēj (Bree), spē̜ (Donk, ... ), spē̜j (Jeuk), spē̜ǝ (Kerkom, ... ), spęj (Diepenbeek, ... ), spī (Beverst, ... ), spɛ̄ (Laar), špi (Bocholtz, ... ), split: šplet (Rumpen), splitnagel: splētnagǝl (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), šplitnagǝl (Eygelshoven), splitpen: špletpɛn (Noorbeek), šplitpɛn (Eygelshoven), tap: tap (Eisden, ... ) Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.] II-11
lunsschijf asschijf: asšīf (Heerlen), assenschijf: asǝšīf (Herkenbosch), buitenste slagring: butǝstǝ šlāxreŋk (Hoensbroek), domplaat: dumplǭt (Tessenderlo), gangring: gaŋkreŋk (Grathem), klatsschijf: klatššīf (Doenrade), klinkschijf: klɛŋkšīf (Doenrade), knalschijf: knalšīf (Neer), leunlip: lønløp (Paal), leunplaat: løǝnplǫǝt (Diepenbeek), leunschijf: lø̄nšīf (Limbricht), lø̜nšęjf (Maastricht), lø̜̄nšīf (Klimmen, ... ), lunsschijf: lønsšīf (Tegelen), navenschijf: nāvǝšīf (Reijmerstok), opsluitschijf: opšlūtšīf (Tegelen), plaat: pǝlǭt (Berverlo), ring: reŋk (Lommel), re̜ŋk (Waterloos), rēŋk (Rosmeer), ringetje: re̜ŋskǝ (Hoeselt), rondelle: re̜nde̜l (Eisden), ron`de̜l (Lommel), ronde̜l (Kwaadmechelen, ... ), rondøl (Bree), rǫn`de̜l (Lummen), rǫnde̜l (Borgloon, ... ), schijf: sxē̜f (Beringen), sxīf (Achel, ... ), sxīǝf (Gennep, ... ), šejf (Gronsveld, ... ), šȳf (Horn, ... ), šø̜̄jf (Hoeselt), šēf (Opglabbeek), šējf (Lanklaar, ... ), šęjf (Nunhem, ... ), šīf (Berg, ... ), šīwf (Stokkem), slagring: slǭxre̜ŋk (Ketsingen), šlāxre̜ŋk (Puth), slagschijf: šlāxš ̇īf (Eygelshoven), šlāxšīf (Klimmen, ... ), slotschijf: šlǫtšīf (Welten), sluitschijf: slūtšīf (Echt), stelschijf: stɛlšīf (Montfort), stootring: styǝtre̜ŋk (Opglabbeek), stūtreŋk (Bocholt), stūǝtreŋk (Panningen), stootschijf: stūǝtšȳǝf (Kinrooi), štūtšīf (Oirsbeek), voorschijf: vyǝršīf (Klimmen), vø̜ršīf (Mechelen), voorste ring: vȳrštǝ reŋk (Hoensbroek), voorstootschijf: vø̄rštūǝtšīf (Tegelen) Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen naaf en luns die de naafbus afsluit zodat er tijdens het rijden geen vet of smeer verloren gaat en er geen vuil de naafbus kan binnendringen. Bij modernere, metalen fabrieksassen werd de lunsschijf vervangen door een metalen, dopvormige moer die op de as wordt geschroefd en met behulp van een luns tegen losdraaien wordt vastgezet. Van der Kloes en Van Helden (pag. 21) noemen dit type naafbus halfpatentbus. [N G, 50b; N 17, 64] II-11
lurken aan de pijp lurken: aan de piêp lörke (Blerick, ... ), de pijp lurken: de piep lörke (Blerick), gorgelen: gŏrgele (Brunssum), lotsen: loetsche (Gulpen, ... ), loetsje (Gulpen, ... ), loetsjə (Simpelveld), lotsjə (?) (Maastricht), lōētsche (Heerlen), lōētsjə (Sittard), lŏĕtsje (Nieuwenhagen), lu.tšə (Eys, ... ), lótse (As, ... ), lótsje (Geleen, ... ), lóótsjə (Maastricht), lôtje (Wessem), zoals een kind aan de fles zuigt  lödsje (Caberg), lurken: leureke (Meerlo), leurken (Wessem), loarkö (Stevensweert), loereken (Hamont), lorke (Montfort, ... ), lorken (Kesseleik, ... ), luiruku (Itteren), lurke (Beek, ... ), lurke(n) (Velden), lurken (Born, ... ), lurkè (Doenrade), lurkə (Asselt, ... ), lurkən (Urmond), lurreke (Beek, ... ), lurrəkə (Meijel, ... ), lūrke (Venray), lŭrke (Schimmert), lèùrrəkə (Maastricht), lórke (Oirsbeek), lôrke (Hoensbroek), lôrken (Wessem), lörke (Bree, ... ), lörkə (Beesel, ... ), lörreke (Maastricht, ... ), lörrike (Geulle, ... ), lörrəkə (Heugem, ... ), lörəkə (Maastricht), löərkə (Kelpen), lørəʔə (Kwaadmechelen), lùrke (Sevenum, ... ), lúrke (Sevenum), lurke  lurkə (Meijel, ... ), met een extra plat streepje boven de o  lörrəkə (Maastricht), met liggend streepje op de o  lörrekə (Caberg), lurken aan de pijp: lurkə aan de piep (Moorveld (Waalsen), ... ), nirgelen: nirgələ (Simpelveld), pijpen: piepen (Ophoven), reutelen: rootelə (Sweikhuizen), ruuə⁄tələ (Brunssum), rochelen: harde gee  raochələ (Grevenbicht/Papenhoven), sabbelen: sabbele (Amby), sàbbələ (Geleen), schmatzen (d.): sjmatsche (Lutterade), sloeveren: sjloevere (Kerkrade), slurpen: schlurpe (Gulpen), schlurpen (Gulpen), sjlurpe (Doenrade), sjlurpen (Bunde), sjlurpə (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), sjlörpə (Nuth/Aalbeek), slurpe (Eys), slurəpə (Horn), slörke (Maastricht), sl‧eͅrpə (Neeroeteren), trekken: trekke (Hoeselt, ... ), trekkə (Opglabbeek), trékkə (Rekem), zabberen: zabbərə (Leopoldsburg, ... ), zàbbere (As, ... ), zauwelen: zauwele (Nieuwenhagen), zeuteren: zuuwtərrə (Klimmen), zeveren: zevere (Merkelbeek), zevərə (Simpelveld), zuigen: zoegə (Geleen), zuiken: zauke (Bilzen), zawke (Hoeselt), zoeke (Oirsbeek, ... ), zoekke (Geulle), zoèke (Lutterade), zuigen  zoeēke (Herten (bij Roermond)) Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)] || hoorbaar zuigen aan een pijp [N 80 (1980)] || lurken; Hoe noemt U: Hoorbaar zuigen aan een pijp (lurken) [N 80 (1980)] || paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)] III-2-3
lus aan de spindraad oog: ūx (Loksbergen) Lus van de gedraaide hennep die men aan de spinhaak vastmaakt. [N 48, 34] II-7
lus in weefsel broddel: brodǝl (Eupen) Weeffout. Een kleine lus in het weefsel. [monogr.] II-7
lusje van de ceintuur bandlus: bandlus (Jeuk), ceintuurlus: ceintuurlusch (Heerlen), gordellus: [du. gürtel, rk]  guedellusch (Heerlen), lichette (fr.): lisjèt (Tongeren), lits: lits (Eisden), litsje: lisjke (Mechelen-aan-de-Maas), liske (Meijel), litske (Eisden, ... ), litskes (Houthalen), litskə (Hoepertingen), litskəs (Loksbergen), Aan het kledingstuk.  litske (Bilzen), lus: lus (Achel, ... ), lusj v.d. centuur (Schimmert), lusje (Neerpelt, ... ), lös (Valkenburg), lusje: luske (Lutterade, ... ), löske (Noorbeek, ... ), passantje (<fr.): Op de ceintuur. [Van Dale: I. passant (&lt;Fr.), 5. bandje, reepje, alleen aan de uiteinden vastgemaakt (aan een broekband b.v.) zodat er een riem, band onderdoor gestoken kan worden; - schouderbedekking aan uniformen]  e passàntsje (Bilzen), stropje: ströpje (Bleijerheide), Aan het kledingstuk.  strèpke (Bilzen), trensje: Is gemaakt van garen, dus klein. Van Dale: trens!, 3. lus of oogje van garen om een haakje in vast te haken.  trenskə (Opglabbeek) Hoe noemt U: een lusje van de ceintuur? [N 62 (1973)] III-1-3
lust hebben om te luieren goesting: gin goesting (Eksel), goesing om mich nèr te lèggen (Kaulille), goesting om niks te dŏĕn (Paal), goesting om te luieriken (Neerpelt), goesting om te luirike (Muizen), goesting om te luisteren (Sint-Truiden), goesting om wa te luierikken (Kuringen), goesting um te luieriken (Achel), goesting veur te leujərikkə (Heers), goesting vér te lijesteren (Bilzen), goeting veur niks (Voort), gosteŋ ø͂ͅm tə lø̄əjərə (Lanaken), gosting om te luieren (Neeroeteren), gousting om te luieriken (Borlo), gusteng ver te lèrieke (Hasselt), gusteŋ om te luijərəkən (Hamont), gusteŋ vør tə lø̄rekə (Zonhoven), góstīng (As), is er niet scheutig op: əs tər ni skēiətəx op (Walsbets), laf: laf (Rijkhoven), lui: lei (Grote-Brogel, ... ), leij (Opoeteren), lui (Geleen, ... ), (Herk-de-Stad), lø̄ (Zonhoven), niet verlekkerd op: nit vərlekərt op (Overpelt), scheutig: scheutig (Helchteren), sjietig (Bree), zin: zē.n ‧øͅm tə vū.l‧uərə (Eys) daar is hij niet scheutig op (niet verlangend om iets te doen) [ZND 42 (1943)] || lust om te luieren [ZND 35 (1941)] || zin om te luieren [flegme] [N 85 (1981)] III-1-4
lust, zin goesting: goes(j)ting (Zonhoven) lust, zin III-1-4
lusten bekken: bèkkə (Doenrade), (Onpersoonliijk).  bekke (Mheer), dat naast mich: dat naost dich (Rimburg), derop verlekkerd zijn: d⁄r op vərlèkkərd zien (Maastricht), dervan houden: d⁄r haāuw ⁄k van (Meijel), gaarne eten: gèer eëte (Gulpen), gèr ète (Heythuysen, ... ), gêr ête (Heek), gaarne haan: geejər háá (Epen), gen haan (Gulpen), geͅa.r hā.n (Eys), gèər han (Simpelveld), jeer han (Kerkrade, ... ), hebben  gèèr haan (Nieuwenhagen), verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  han gan (Remersdaal), gaarne hebben: chéér höbbə (Schimmert), dat höb ich gaer (Guttecoven), dat höp ich gèr (Neerharen), gaer hebbe (Oirlo, ... ), gaer höbbe (Herten (bij Roermond), ... ), gair höbbe (Swalmen, ... ), gear hebbe (Vlodrop), gear hebben (Opglabbeek), geer höbbe (Schinveld), geere höbbe (Maastricht), geerə höbbə (Maastricht), gen hemmen (Eksel), ger höbbe (Wijlre), geər hubben (Ubachsberg), gēͅərə hemə (Kwaadmechelen), gīērə hèbbə (Heugem), gäere höbbe (Geulle), gèer hubbe (Gulpen), gèn hebbə (Sint-Geertruid), gèr hebbe (Meerlo), gèr höbbe (Doenrade), gèr höbbə (Geleen), gèèr hubbə (Meers), gèèr hèbə (Opglabbeek), gèèr höbbe (Buggenum), géèr höbbə (Wijnandsrade), géér hebbe (As), géér hèùbə (Sittard), géér hébbe (Opglabbeek), géér höbbe (Schinnen, ... ), géér höbbə (Amstenrade, ... ), géér həbbə (Sittard), géər həbbə (Schinnen), gêr höbbe (Heek, ... ), g‧ēͅrə h‧øͅbə (Ingber), ich höp gèèr (Urmond), als sanitair  géér höbbe (Geleen), ich maag det neet  gèèr höbbe (Bree), verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  hab gjom (Eigenbilzen), heb gon (Bilzen), gaarne lusten: det lös ich gaer (Herten (bij Roermond)), gaer lösse (Maasbree), gaer löste (Weert), gèèr luste (Tienray), gèèr löstə (Hunsel), géér löstə (Venlo, ... ), gek zijn op: gèk zien op (Venlo), goesting hebben: gósting höbbə (Rekem), verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  goesting hebbe (Sint-Truiden), goesting hebben (Jeuk, ... ), gu⁄stiŋ əmmə (Hoepertingen), hangen: hange (Vijlen), hangen naar: hange noa (Simpelveld), hij spijt er niet in: spuwt er niet in  hae sjpieter neet in (Neer), houden van: haldə van (Venlo), haoje van (Horn), lekker vinden: lekker vaende (Maastricht), lekker vinde (Maastricht), lekker vinge (Waubach), lekkər vingə (Hulsberg), lusten: ich lus‧t det waal (Thorn), leus-se (Blitterswijck), leuste (Helden/Everlo, ... ), lēūse (Meerlo), lēūste (Arcen), lĕuste (Nederweert), luisse (Venray), lusse (Afferden, ... ), lussen (Heijen), lussə (Gennep), luste (Baarlo, ... ), luste(n) (Schinveld), lusten (Gennep, ... ), lustə (Meijel, ... ), lūste (Schimmert, ... ), lŭsse (Gennep, ... ), lŭste (Schimmert), lèùste (Itteren, ... ), lèùsten (Maasbracht), lèùstə(?) (Kelpen), lòste (Gulpen, ... ), lôste (Venlo), lös (Geleen), löschte (Eijsden), löste (Amby, ... ), löste(n) (Guttecoven, ... ), lösten (Born, ... ), löstə (Beesel, ... ), löstən (Urmond), lùste (Maasbracht), lùsten (Amby), ləstə (Haelen), l‧eͅstə (Neeroeteren), (Boven de ö van löste hoort nog een lengte streep te staan, deze combinatie is niet te maken).  löste (Limmel), (hê löste him - drinkt...).  löste (Beegden), )ww).  luste (Heerlen), dat heb ik graag  det löst ich (Ell), Lözjen ouch ¯ne appel Ze lözjet neet: ze blieft ¯t niet  löste (Altweert, ... ), verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  leiïste (s-Herenelderen), les (Neeroeteren, ... ), leste(n) (As), leus (Sint-Huibrechts-Lille), leuste (Maaseik), lēste (Neeroeteren), lĕusd (Ophoven), liste (Bilzen), loes (Sint-Huibrechts-Lille), loestə (Rekem), lus (Elen, ... ), lusse (Lommel), lussen (Sint-Huibrechts-Lille), lust (Bree, ... ), luste (Amby), lusten (Bree), ly(3)stə (Hasselt), lysən (Tessenderlo), lêstə (Kermt), lëste (Rosmeer), löste (Lanklaar, ... ), löstə (Maastricht), løs (Hamont), løstə (Beringen), lø̄y.stə (Borgloon), lø̄y.sə (Borgloon), løͅ.ste (Maastricht), løͅste (Amby), lüst (Kaulille), mich bekken: dat bek mich (Beek), dat bèk mich (Klimmen, ... ), mich bekken (Caberg), mich gaarne gevallen: det gevelt mich gair hubbe (Pey), mich gaden: dat gaojt miech (Maastricht), mijn kost: miene kŏs (Schimmert), mogen: maoge (Itteren), maogen (Stein), maogə (Loksbergen), meu.ge (Hasselt), meuge (Beverlo, ... ), meugə (Leopoldsburg), moge (Hoeselt, ... ), moge(n) (Schinveld), mogen (Montfort, ... ), moggen (Neeroeteren), moi̯g (Beverlo), mooge (Maasbree), moogen (Horn), mōēge (As), mūūge (Opglabbeek), mwogge (Vlijtingen), máágə (Oirsbeek), mògge (Gruitrode), møgə (Kwaadmechelen), mûûge (Meeuwen), m‧oͅgə (Neeroeteren), mogen  my(3)̄gə (Meeuwen), Van spijzen Dij sóp moo.ch ich nie: die soep lust ik niet Dië moo.ch z¯oo: die lust de borreltjes (pintjes) ook  moo.ge (Zonhoven), verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  maag (Bree, ... ), maak (Kwaadmechelen), mag (Heppen, ... ), maog (Genk, ... ), māāg (Bree), māx (Molenbeersel, ... ), meug (Berbroek, ... ), mjoog (Rijkhoven), mo-ēͅg (Genk), mo.əgən (Zonhoven), moag (Lauw), moch (Millen), mog (Beverlo, ... ), moggen (Elen), moog (Diepenbeek, ... ), mooge (Wellen), moox (Lummen), mou-eg (Voort), mou.g (Borgloon), moug (Piringen), mouge (Wellen), mou̯g (Beverst), moâg (Lanaken), mōg (Diepenbeek, ... ), mōū.gə (Borgloon), mōx (Herk-de-Stad), mōͅ-gə (Opgrimbie), mōͅg (Rekem), mōͅgə (Opgrimbie), mōͅyə (Martenslinde), moͅg (Mechelen-aan-de-Maas), mòg (Mechelen-aan-de-Maas), wild zijn op: weeld zién op (Gronsveld), willen: wille (Mechelen, ... ), zich ergens voor hangen: zich urges veur hange (Lutterade), zich hangen naar: sterk uitgedrukt  zich hange nao (Klimmen), zich verhangen aan: zich verhan’ge aan (Tegelen), zich verhangen voor: zich verhange vuur (Gronsveld), zin haan: zin han (Simpelveld), zin hebben: zin höbbə (Nuth/Aalbeek), de n lijkt soms meer op een m  zinnè hubben (Brunssum), zin hebben in: zin höbbe in (Blerick, ... ), zin hûbbe in (Buchten), zin in hubbe (Heythuysen) abnormaal verlekkerd zijn op een bepaalde spijs of drank || die soep lust ik niet [ZND 30 (1939)] || lusten [SGV (1914)] || lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)] || lusten van spijzen || lusten; Hoe noemt U: Houden van een bepaald soort eten of drinken; zin hebben in eten of drinken (lusten, mogen) [N 80 (1980)] || smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)] III-2-3
luster alpaca: alpaca (Eijsden), luster: luster (Noorbeek), lystǝr (Heerlen, ... ), lȳster (Reuver, ... ), løstǝr (Bleijerheide, ... ), mohair: mohē̜r (Tessenderlo), stretch: stretch (Neerpelt) Weefsel in effen binding geweven. Ketting van katoenen inslag van mohair-wol. Fijne wollen of halfwollen elastische, lichte en gladde stof, vooral gebruikt voor zomerkleding. [N 62, 75c; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.] II-7