e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lusvormig haalmes gots: gutš (Eisden, ... ) Een haalmes met een lusvormig blad en met één handvat dat met een trekkende beweging wordt gehanteerd. Het wordt door de kuiper gebruikt voor het fijne werk aan de binnenwand van het vat. Zie ook afb. 219. [N E, 37b] II-12
lyonse penselen biezentrekkers: biezentrekkers (Herten), bizǝtrękǝrs (Buchten), gussow: gussow (Klimmen), letterzetters: lętǝrzętǝrs (Gulpen, ... ), lyonse: lijǫnsǝ (Klimmen), lyonse penselen: lijonsǝ pɛnsēlǝ (Schinnen), lijǫnsǝ pǝnsēlǝ (Heel), lijǫnsǝ pɛnsēlǝ (Maasbree), liǭsǝ pɛnsēlǝ (Herten), lyonse penselen (Gulpen, ... ), penselen: pɛnsijǝlǝ (Tessenderlo), pɛnsijǝlǝn (Jeuk), platte strichzieher: platǝ štrextsijǝr (Kerkrade), ronde strichzieher: roŋǝ štrextsijǝr (Kerkrade), schilderskwasten: šeldǝškwɛs (Klimmen), sleper: šlęjpǝr (Klimmen), verfborstelen: vɛrǝf˱byǝštǝlǝ (Klimmen), waterverfpenselen: waterverfpenselen (Gulpen, ... ) Kleine platte of ronde kwasten met lange steel waarvan de haarbundel in een lange blikken bus is bevestigd. Lyonse penselen worden gebruikt bij fijn schilderwerk. Zie ook afb. 92. [N 67, 34] II-9
m+a21978et de kar achteruit rijden terugzetten: tǝrøk˲zętǝ (Velden) Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99] I-13
maag maag: de maach (Mesch, ... ), de maag (Mechelen-aan-de-Maas), de maagh (Valkenburg), de maoch (Oost-Maarland), de maoX (Tongeren), der maach (Kerkrade, ... ), der maag (Gemmenich, ... ), dr maach (Kerkrade), dr maag (Eygelshoven, ... ), ma:g (Neeroeteren), ma:x (Hasselt), maa.g (Herten (bij Roermond)), maach (Belfeld, ... ), maag (Afferden, ... ), maagh (Heerlen, ... ), mach (Lommel), maoch (Beverlo, ... ), maog (Gronsveld, ... ), maug (Kwaadmechelen), max (Gingelom, ... ), mā:x (Moresnet), māāch (Schimmert), māāg (Meijel), māch (Koersel, ... ), māx (Achel, ... ), moach (Leopoldsburg, ... ), moag (Bokrijk), moax (Opheers, ... ), moY (Genk), moòg (Kortessem), moəx (Gingelom), mōg (Hees), mōx (Kanne), mōͅch (Tessenderlo, ... ), mōͅg (Tongeren), mōͅx (Beverst, ... ), mōͅX (Tongeren), máag (Herten (bij Roermond)), máx (Bree), mòòg (Eigenbilzen), [Paragraaf: lichaam]  maag (Boorsem), maagt: maagt (Panningen, ... ), mook: mōēk (Eksel), zak: zak (Smeermaas) maag || maag (lichaamsdeel) || maag [maach, maacht] [N 10 (1961)] III-1-1
maagden in de processie engelen: 4 lievevrouwen : van de ronzenkrans, van Lourdes, van 7 weeën, van smarten  èngelen (Neerpelt), engeltjes: ingelkes (Montfort), maagden: de maagde (Schinnen), de maagden (Zonhoven), maag (Geleen), maagde (Baarlo, ... ), Maagde (Maastricht), maagde (Maastricht, ... ), maagden (Achel, ... ), maagdə (Nieuwenhagen), magde (Siebengewald), māāgde (Loksbergen), māgdə (Meijel), meig (Stokkem), maagdengroep: maagdegroep (Beesel, ... ), maagdengroep (Neerbeek), maagdenkoor: `t maagde koāer (Schimmert), maagde-koer (Maastricht), maagdekoaar (Grevenbicht/Papenhoven), maagdekoar (Geleen, ... ), maagdekoear (Echt/Gebroek), maagdekoeer (Weert), maagdekoer (Beesel, ... ), maagdekoeër (Kerkrade, ... ), maagdekuër (Meerssen), Maagdenkoer (Eys), maagdenkoor (Melick, ... ), maagdəkoer (Maastricht), maagdəkōēër (Nieuwenhagen), die het mariabeeld dragen  maagdekoewer (Peer), palmdragers: ?  dɛ paləmdrɛ̄gəsjə (Montzen), zingende maagden: de zēngende maagden (Eigenbilzen), dë zingëndë maagdë (Tongeren), en zengende maagd (Heers), zeingende maagde (Mechelen-aan-de-Maas), zeingende meig (Stokkem), zingende maagde (Bree), zingende maagden (Diepenbeek, ... ) De grotere meisjes, de jonge vrouwen die, in het wit gekleed, meelopen in de sacramentsprocessie, terwijl ze elk een palmtak (maagdenpalm) of samen een Mariabeeld dragen (maagden, maagdenkoor). [N 96C (1989)] III-3-3
maagdenhoning blanke honing: blanke honing (Herten, ... ), blaŋkǝ honeŋ (Meijel), blaŋkǝ hu.neŋ (Weert), blaŋkǝ huneŋ (Wellerlooi), blaŋkǝ huǝneŋ (Heerlen), blaŋkǝ hōneŋ (Born), druiphoning: druiphoning (Noorbeek, ... ), jongferhoning: joŋfǝrhǫǝneŋ (Montzen), maagdelijke honing: maagdelijke honing (Asenray / Maalbroek), maagdenhoning: ma.xdǝho.neŋ (Dilsen), maagdenhoning (Beek, ... ), māxdǝnhōneŋ (Geistingen), nieuwe ratenhoning: nǫw rǭtǝnhōneŋ (Diepenbeek), raathoning: rāthø̄ǝneŋ (Hasselt), rǭthōneŋ (Herkenbosch), verse honing: vorsǝn huǝneŋ (Genk), zuighoning: zuighoning (Noorbeek, ... ), zuivere raathoning: zuivere raathoning (Asenray / Maalbroek) Honing die zonder persing uit de honingraten loopt, of honing waar nog nooit broed in is geweest. Maagdenhoning is van heel goede kwaliteit. [N 63, 115a; monogr.] II-6
maagdenpalm immergroen: um’merjreun (Bleijerheide, ... ), WLD  ummergreun (Posterholt), kleine maagdenpalm: zelfde uitspraak  kleine maagdenpalm (Echt/Gebroek), maagdenpalm: maagdepalm (Maastricht, ... ), maagdepaum (Geleen, ... ), -  maagdepalm (Venray), maagdəpalm (Geistingen), Bree Wb.  maagdepalm (Bree), eigen spelling  maagdəpalm (Montfort), reet  maagdepalm (Geulle), WLD  maagdepalm (Mheer, ... ), maagdu palum (Brunssum), mààgdəpalm (Guttecoven), máágdepaləm (Reuver), WLD alg. ben.  Maagdepalm (Meijel), ± Veldeke  maagdepalm (Tienray), moerviool: moervioël (Kunrade), WLD  moervioelen (Beesel), palm: WLD  palm (Stein), palmij: palmij (Jeuk), pispotje: eigen spelling  pisputsje (Vlodrop), steenviool: sjtéin viaul (Schimmert), steinviōēl (Tungelroy), WLD  schtein-viôol (Schimmert), sjtein viool (Maasniel), stein viool (Montfort), steenviooltje: sjtéin fiaulke (Schimmert), stee vijuulke (Eys), eigen spellingsysteem  steinfiuulke (Maasbree), idiosyncr.  steinfiuulke (Blerick), steinfiüəlke (Thorn), WBD/WLD  sjteefĭĕjûulkə (Heerlen), WLD  sjteīnvijeulkes (Roermond), wilde viool: wil vioel (Wijlre) De grotere meisjes, de jonge vrouwen die, in het wit gekleed, meelopen in de sacramentsprocessie, terwijl ze elk een palmtak (maagdenpalm) of samen een Mariabeeld dragen (maagden, maagdenkoor). [N 96C (1989)] || kleine maagdepalm [DC 60a (1985)] || maagdenpalm || Maagdepalm (vinca minor). De stengels zijn kruipend of rechtop; de bladeren zijn lancetvormig. De bloem is blauw purperkleurig en alleenstaand (merekespalm, maagdekenspalm, wildepalm, steenviool, immergroen, vinkenoord, hoedje). [N 92 (1982)] III-3-3, III-4-3
maagdenzwerm jufferzwerm: jøfǝrzwērm (Wellerlooi), maagdenzwerm: ma.dǝzwɛrm (Dilsen), maagdenzwerm (Kerkhoven, ... ), māgǝšwɛrm (Heerlen), māxdǝzwɛrm (Venlo), māxdǝzwɛrǝm (Venray), māxdǝzwɛ̄rǝm (Meijel), māxdǝšwɛrm (Hulsberg), māxdǝžwɛrm (Beek), nakomeling: nakomeling (Hasselt), zwelverzwerm: zwɛlǝvǝrswɛ.rǝm (Wijer), zwerm van een zwerm: zwɛrǝm van nǝ zwɛrm (Diepenbeek), zwermszwerm: zwɛ.rǝmswɛ.rǝm (Zonhoven), zwɛrmszwɛrm (Genk, ... ), zwɛrǝmszwɛrm (Sint-Truiden), žwarmsžwɛrm (Putbroek), zwermzwerf: zwɛ̄rǝmswɛ̄.rǝf (Mopertingen), zwermzwerm: zwarmzwarm (Stramproy), zwermzwerm (Neer, ... ), zwø̜rǝmzwø̜.rǝm (Zonhoven), zwę.rǝmzwę.rǝm (Houthalen, ... ), zwęrmzwęrm (Geistingen), zwęrǝmzwę̄rǝm (Achel), zwę̄rǝmzwę̄.rǝm (Genk, ... ), zwɛrmzwɛrm (Asenray / Maalbroek, ... ), zwɛrǝmswɛrǝm (Herk-de-Stad), zwɛrǝmzwę.rǝm (As, ... ), zwɛrǝmzwɛrm (Opoeteren), zwɛrǝmzwɛ̄.rǝm (Lanaken), zwɛ̄.rǝmswɛ̄.rǝm (Waltwilder), zwɛ̄rǝmswɛ̄.rǝm (Veldwezelt), zw˙ɛrǝmpzwɛ.rǝm (Hees), šwɛrmšwɛrm (Oirsbeek), žwɛrmžwɛrm (Asenray / Maalbroek, ... ) Eerste zwerm uit een bijenvolk dat zelf dat jaar uit een normaal afgevlogen voorzwerm is ontstaan. [N 63, 37b; JG 1a+1b; JG 2b-5, 8; N 63, 37e; A 9, 6; monogr.] II-6
maagvliezen blader: blø̜.r (Mal), blāi̯ǝr (Buchten, ... ), blār (Blerick, ... ), blūr (Tongeren), blǫu̯rǝ (Herk-de-Stad), blǭr (Diepenbeek), (enk)  blāt (Tegelen), bl√§tter: blɛtǝr (Kerkrade), boekjes: bø̄kskǝs (Eijsden), harde vellen: hardǝ vɛlǝn (Blerick), lapjes: lapkǝns (Diepenbeek), lappen: lapǝ (Sint-Truiden), lɛp (Neerpelt), liezen: līzǝ (Helchteren), maagblader: māxblār (Oirsbeek), maagvliezen: māxvlēzǝ (Heythuysen), mǭgvliǝzǝ (Borgloon), netten: nɛtǝn (Nuth), pezen: pēzǝ (Meijel), vellen: vɛlǝ (Grazen), vliezen: vlizǝ (Berg / Terblijt, ... ), vlizǝn (Sint-Truiden), vlēzǝ (Herten, ... ) De vliezen die binnen in de boekpens zitten. [N 28, 83] I-11
maaibalk arm: arǝm (Rotem), ęrǝm (Ketsingen), baar: bār (Genk), balk: balǝk (Noorbeek, ... ), bālǝk (Oost-Maarland), dobbele: dǫbǝlǝ (Schimmert), grasbalk: grasbalǝk (Hechtel), handhaaf: hantǝf (Grote-Spouwen), kam: ka.mp (Maaseik), kam (Lommel), kamp (Bocholt, ... ), kãmp (Rekem), kām (Opglabbeek), kāmp (Sint-Pieters-Voeren), maaiarm: māi̯ęrǝm (Grote-Spouwen), mɛi̯ęrǝm (Nunhem, ... ), maaibaar: mai̯bār (Neerpelt), mē̜i̯bar (Rummen), mɛbar (Linkhout, ... ), mɛbār (Genk, ... ), maaibalk: meǝi̯balǝk (Obbicht), mibalǝk (Gronsveld, ... ), mii̯balǝk (Eijsden, ... ), miǝbalǝk (Hoensbroek, ... ), miǝi̯balǝk (Ulestraten), māi̯balǝk (Berverlo, ... ), mēbalǝk (Einighausen, ... ), mēi̯balǝk (Oirsbeek), mē̜balǝk (Beringen, ... ), mē̜i̯balǝk (Boorsem, ... ), mę.balǝk (Riksingen), mībalǝk (Mechelen), mībālǝk (Rijckholt), mīnbalǝk (Mechelen), mīǝbalǝk (Jabeek, ... ), mɛbalǝk (Borgloon, ... ), mɛi̯balǝk (Boorsem, ... ), mɛ̄.balǝk (Riksingen), mɛ̄balǝk (Beringen, ... ), mɛ̄i̯balǝk (Ell, ... ), maaimes: mē̜mē̜ǝs (Diepenbeek), maaizicht: mēzē̜x (Sittard), mes: mē̜ǝs (Zepperen), mɛs (Beringen, ... ), mɛts (Bleijerheide, ... ), mɛ̄s (Kermt), (mv)  mɛsǝ (Sint-Truiden), messenbalk: mesǝbalǝk (Meijel), mɛsǝ(r)balǝk (Tungelroy), mɛsǝbalǝk (Heijen, ... ), mɛtsǝbalǝk (Munstergeleen), messer: mɛtsǝr (Maasniel, ... ), messerbalk: mɛtsǝrbalǝk (Boekend, ... ), oplegger: ǫplǝgǝr (Geulle), snijbaar: snai̯bar (Lummen), snijbalk: snɛbalǝk (Leopoldsburg), snijmes: snęi̯mɛs (Brustem, ... ), wipper: wypǝr (Geistingen), zeis: zē̜ǝs (Mal), zicht: zēx (Borlo), zɛ̄x (Tongeren) De lange arm aan de maaimachine, voorzien van naar voren stekende driehoekige messen. Zie afbeelding 6, nummer 1. [N J, 1b; monogr.] I-3