e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luifel? [idem?] fronsen, een -: [Naar de opgave van de informant te interpreteren als mann. subst.]  fronsə} <m.> (Riksingen), frul: [sic]  fryl (Halen), geplooid kantje: é geplooid kenteke (Eksel), kant: kànjt (Jabeek), kantje: `t kentje (Bree, ... ), k`ɛ.intjə (Opheers), kentje (Blerick, ... ), kentje [kentšə} (Neerharen), kentsche (Schimmert), kentšə (Mechelen-aan-de-Maas), kēntjə (Borlo), kēͅnšə (Teuven), kēͅntšə (Sint-Truiden), keͅintjə (Velm), keͅntjə (Rotem), keͅntšə (Borgloon, ... ), kintje (Weert), kontsje (Wijk), këntje (Oirlo), Kantjes.  keͅntəkə (Beverlo), kransje: krenske (Grathem), kreͅnskə (Opheers), kroon: kruən (Hasselt), luif: løͅyf(kə) (Bocholt), luifel: lyfəl (Val-Meer, ... ), ondertoer: ongertoe`r (Baarlo), pijpenmutsje: piepemətske (Urmond), pijpjes: pēpkəs (Tessenderlo), pipkəs (Achel), plaatje: platšəs (Eigenbilzen), pliss (fr.): plisej (Herk-de-Stad, ... ), pliseͅij (Borgloon), pləsè (Kwaadmechelen), plisstje (<fr.): pləseͅjkə (Diepenbeek), Plissékens.  plisēkəs (Leopoldsburg), plooi: ploeje (Weert), plooie (Sittard), plooije (Grathem), ploͅi (Val-Meer, ... ), plujə (Bocholt, ... ), plôê (Hoensbroek), Plooien.  plōͅi̯ (Tongeren), plooien: plooie (Oirsbeek), plūjə (Rotem), plooienmuts: plyijəməts (Bree), plooirand: plooirand (Oirlo), plooisel: ploeojsel (Neeritter), plooitje: ploikəs (Vliermaal), plooikes (Rummen (WBD)), plujkəs (Opheers), plooitjesrandje: plojkes rehntje (Meijel), ruche (fr.): voor alles wat geplisseerd is, gebruikt men dit Frans woord  ruche (Sittard), ruchetje (<fr.): ruske (Tungelroy), ruuskes (Amstenrade), sierband: si:rba:nt (Opheers) luifel, fijngeplooide ~ rond het voorhoofd {afb} [N 25 (1964)] || luifel: fijngeplooide voorhoofdsluifeltje van de grote witte muts {afb} [plojje, kentje] [N 25 (1964)] III-1-3
luifhoed flaphoed: flaphut (Hoeselt) hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)] III-1-3
luigat, zoldergat gat: gǭ.t (Kanne), gǭǝt (Sint-Truiden), kot: kuǝt (Alken, ... ), kū.t (Lauw, ... ), kūt (Heks), lok: lō.k (Lanaken), luigat: lø̜jgat (Swolgen), luik: lȳk (Meijel), lø̜jk (Maastricht), luikgat: lūk˲gāt (Horst  [(meervoud: lūk˲gātǝ)]  , ... ), trapgat: trap˲gā.t (As, ... ), trappegat: trapǝgā.t (Opoeteren), zakgat: zakat (Tessenderlo), zak˲gat (Tessenderlo), zakkengat: zakǝgāt (Weert), zakkenkot: zakǝkǫt (Lummen, ... ), zakkenlok: zakǝlō.k (Maastricht), zakkenluik: zakǝlu.k (Weert), zoldergat: zǫldǝrgat (Lauw), zǫldǝrgā.t (Maaseik), zǫlǝrgā.t (As), zolderkot: zǫlǝrkū.t (Mal, ... ), zolderlok: zǫldǝrlō.k (Kanne) Het gat waardoor de luireep loopt en waardoor de zakken worden opgetrokken. Het gat wordt meestal afgesloten door de luival. Daar er sprake kan zijn van een binnen- en een buitenreep, kan het gat zich in en/of buiten de molen bevinden. Bij de standerdmolen bevindt zich een luival in de galerij, buiten de molen. In de watermolen daarentegen is een dergelijke voorziening doorgaans binnen in de molen aan te treffen. [N O, 25u; A 42A, 44 add.; Jan 236; Coe 213; Grof 239] II-3
luikapje buitenkap: buitenkap (Paal), bōǝtǝkap (Lummen), kapje: kɛpkǝ (Baexem, ... ), kapje van luiwerk: kɛpkǝ van lø̜jwęrǝk (Neeritter, ... ), luikapje: lø̜jkɛpkǝ (Maxet, ... ) Luifel of apart houten kapje dat bij de standerdmolen bevestigd is boven dat gedeelte van de luias dat naar buiten steekt. Zie ook afb. 66. [N O, 25s; Sche 21] II-3
luikjes of valdeurtjes in het binnendeksel van een duivenmand afscheiding: afscheiding (Jeuk), afsluitklepjes: afsluitklepjes (Tongeren), aparte klepjes: apartə klɛpkəs (Meijel), dekseltje: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  e dèkselke (Bilzen), deurtjes: deurkes (Jesseren), dierkes (As), duurke (Wijlre), dôêrkes (Eisden), (o.).  dy.ərkə (Eys), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  de deu.rkes (Zolder), inzetkoker: inzètkuiker (Geleen), klein dekseltje: klee dekselke (Houthalen), klepjes: de klepkes (Klimmen), klepkes (Doenrade, ... ), klepkəs (Beesel), klèpkes (Sevenum), klèpkəs (Guttecoven), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  klêpkes (Wanssum), kleppen: kleppe (Eys), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  kleppə (Grathem, ... ), luikjes: Opm. invuller twijfelt over dit antwoord (er staat een vraagteken ervoor!).  luikske (Geleen), valklep: Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!  valklep (Gruitrode) Hoe heet verder in Uw dialect: luikjes en valdeurtjes in het binnendeksel? [N 93 (1983)] III-3-2
luikoord, luiketting binnenketting: benǝkēteŋ (Mechelen), buitenketting: būtǝkēteŋ (Mechelen), kabel: kābǝl (Sint-Truiden, ... ), kettel: kɛtǝl (Alken, ... ), ketting: ketting (Heerlen), kēteŋ (Mechelen), kęteŋ (As, ... ), koord: kuǝt (Broekom), kō.rt (Kessenich, ... ), kǫǝt (Berlingen, ... ), kǭǝt (Berlingen), luiketting: luiketting (Heel, ... ), luitouw: luitouw (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), luizeel: lø̜jzēl (Kuringen), touw: tø̜jw (Tongerlo), tǫw (Aldeneik, ... ), zeel: zęj.l (Ittervoort) Het koord of de ketting waarmee de zakken in de watermolen worden opgetrokken of afgelaten. Zie ook afb. 76 en de toelichting bij het lemma ɛluireep, luikettingɛ.' [Jan 232; Coe 208; Grof 235; N O, 25b; A 42A, 44; N O, 25c; N O, 25d; A 42A, 47] II-3
luilak beddenzak: beddezak (Lutterade), bedpongel: betpôngel (Altweert, ... ), curie: kûurĭĕ (Niel-bij-St.-Truiden), dagdief: dagdief (Maastricht), duimendraaier: doemendreijer (Stokkem), doemendrĕ-jer (Uikhoven), duivel: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  duvel (Zepperen), fajakker: fajakker (Sint-Truiden), faulenzer (du.): voe-lens-ser, dê doe bis (Vijlen), voelenser (Heerlen), voelenser doa ⁄s te bès! (Obbicht), voelenser doog din bès (Gulpen), voelenser, dääste bis (Schaesberg), voelentser (Nuth/Aalbeek), voelentser, dês de bis (Mechelen), voelentzer (Montfort, ... ), voelenzer, dêstebès (Doenrade), voelĕnzer (Uikhoven), voellentser, doas te bis (Schinveld), voellentser, woas te bis (Schinveld), voelènsert (Sittard), voeëlenser (Stokkem), voélenser (Gronsveld), vōēlĕntser, dês te bès! (Heer), vŏĕlènsər (Meeswijk), Hgd. Faulenzer  voelenser, dä stoe bis (Heerlen), ó.nze Piet is ennen é.chte foelé.nzer  foelé.nzer (Gennep, ... ), flots: verouderd woord  floets (Venlo), hoeielpot: hûjelpot (As, ... ), lamlendige mens: ne lamlendige mins (Kortessem), lamme koe: mar.: "lam"in de betekenis van "lui  làm kŏĕ (Hamont), lamzak: lamzak (Kortessem), ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  lamzak (Beringen, ... ), langzame: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  lanzamme (Stevoort), lapzwans: lapzjwans (Nuth/Aalbeek), lapzwâns (Altweert, ... ), Het zal nog waal wat dore iêr dèè japzwans möt det werk kloar zal zeen  japzwans (As, ... ), lui beest: leu bīēëst (Zonhoven), lèè bīēs (Hasselt), ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  laaui biest (Tessenderlo), leibieëst (Opitter), leibīēest (Neeroeteren), leubiest (Stevoort), leuəbies (Wellen), loejbeͅs (Hoepertingen), lui biest (Koersel), luibieëst (Kwaadmechelen), lui kalf: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  luikalf (Kwaadmechelen), lui varken: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  lø veͅrəkə (Zonhoven), luiaard: luiaard (Meerssen), luierd doa ge ziet (Lottum), luijaard (Maastricht), lùyàar (Tongeren), ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  leiaard (Rosmeer), leiərd (Eigenbilzen), loeiaərt (Zolder), loejlart (Maastricht), luiaar (Piringen), luiaard (Amby, ... ), luiard (Beringen), luierd (Leopoldsburg), luiert (Neerpelt), luiiert (Sint-Truiden), luijaar (Tongeren), luijaard (Lanaken), luijaart (Vroenhoven), luijard (Lanaken), lūīār (Zichen-Zussen-Bolder), ly(3)̄aar (Rosmeer), luiaars: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  luiaars (Zichen-Zussen-Bolder), luie aap: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  leeënaap (Berbroek), luie donder: löjən dòndər (Hamont), luie doos: zoe ’n lui dous (Kortessem), luie duivel: leuen duvel (Kortessem), ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  luien duvel (Beverlo), luie flats: ’n lèè flats (Hasselt), luie kerel: luije kèl, das ste bès (Mheer), luie lapzwans: luie lapswans (Uikhoven), luie lots: leu lóts (Zonhoven), luie nul: leue nol (Kortessem), luie patat: eine leije patat (As, ... ), leue petat (Kortessem), luie schelm: luie sjélm (Uikhoven), luie thomas: luije tomas (Vlodrop), op 21 december !  luie thomas (Kapel-in-t-Zand), luie ties: leuen tis (Kortessem), luie tist: ne lèèn tist (Hasselt), luie, een -: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  luie (Vechmaal), luierik: leerik (Genk), leeërik (Genk), leijerik (As, ... ), leu.rik (Zonhoven), leuerik (Kortessem), lui-jerik (Pey), luierik (Blerick, ... ), luierik ( voelik) doa ste bis (Velden), luierik as ge ziet (Merselo), luierik dao ste bês (Genooi/Ohé, ... ), luierik di gēēj ziet (Meterik), luierik doa ge ziet (Horst, ... ), luierik doa se bès (Neeritter), luierik doa se bös (Kessel), luierik doas de bus (Baarlo), luierik dèn ge bint (Gennep), luierik tes te bis (Sevenum), luierik, dae ⁄s dù bus (Dieteren), luierik, das te bes (Urmond), luierik, den ge ziet (Venray), luierik, die ge ziet (Venray), luierik, doaste bès (Meerssen), luierik, doa⁄s te bès (Einighausen), luierik, doos te bös (Posterholt), luierik, dês te bès (Panningen), luierik, wois doe bes (Berg-en-Terblijt), luijerik (Echt/Gebroek, ... ), luijerik da⁄s te bis (Eijsden), luijerik doa se bĕst (Heel), luijerik doas te bèst (Grevenbicht/Papenhoven), luijerik dè ste bèst (Nederweert), luijerik, dê se bès (Buggenum), luijerik, dê-s-te-böst (Beegden), luiërik dê se bèst (Hunsel), luiərik (Echt/Gebroek, ... ), luïërik dê dich bès (Blerick), lèùjərik (Hamont), léjərik (Meeuwen), léúrik (Zonhoven), lêûrek (Niel-bij-St.-Truiden), lùyërïk (Tongeren), luierik  lèèriek (Hasselt), ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  laierik (Paal), laoiərik (Tessenderlo), leerik (Berbroek, ... ), leĕrik (Genk), leierik (Bree, ... ), leierrik (Opoeteren), leiərik (Hees), leuerik (Ulbeek, ... ), leujerik (Kuttekoven, ... ), leurik (Hechtel, ... ), leuërik (Houthalen), leuərik (Gelinden, ... ), leuərikt (Stevoort), lijerik (Gruitrode, ... ), loejərək (Rekem), lojərək (Opgrimbie), loͅyərik (Borgloon), lui-e-rik (Duras), luierik (Beverlo, ... ), luijerik (Heppen, ... ), luijərik (Sint-Huibrechts-Lille, ... ), luijərək (Ulestraten), luiriek (Sint-Truiden), luirik (Paal, ... ), luiərik (Hoepertingen, ... ), ly(3)̄jerik (Bree), ly(3)̄ərek (Neerglabbeek), lyejerik (Opoeteren), lyerik (Bree), løjbeͅs (Voort), løjrik (Herk-de-Stad), løjərək (Mechelen-aan-de-Maas), lø̄jrək (Sint-Truiden), lø̄jəreͅk (Molenbeersel), lø̄rek (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), lø̄əreͅk (Diepenbeek), lø͂ͅeͅrek (Mettekoven), lø͂ͅjərek (Hamont), løͅjəreͅk (Sint-Huibrechts-Lille), løͅərək (Zonhoven), lɛjəreͅk (Opoeteren), ps. invuller geeft geen antwoord op de zin.  luierik (Geleen), ps. invuller heeft de zin niet beantwoord.  luierik ... (Beesel), luilak: luijlak, doastu bös (Stevensweert), luijlak, dês te bös (Stevensweert), luilak (Bergen, ... ), luilak daeste bös (Broeksittard), luilak daste bès (Susteren), luilak die ge zēt (Griendtsveen), luilak die ge zijt (Griendtsveen), luilak dè se bös (Asenray/Maalbroek), luilak dèn ge bint (Well), luilak tots te bis (Amby), luilak, dei ste bès (Schinnen), luilak, den ge bint (Wellerlooi), luilak, dĕs te bis (Limmel), luilak, die je bint (Leunen), luilak, doa ste bis (Sint-Pieter), luilak, dor ge stoat (Oirlo), luilak, dèn gĕĕj ziet (Afferden), luilak, woeste bès (Borgharen), ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  luilak (As, ... ), luilap: leulap (Kortessem), luilap (Haelen), lùylap (Tongeren), ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  leejlap (Kermt), leelap (Genk), leilap (Rosmeer), leujlap (Tongeren), leulap (Lauw, ... ), leülap (Rijkhoven), luilap (Elen), verklw. lèè.lepke  lèè.lap (Hasselt), luioor: luioōr das ste best (Horn), Opm. klank uit Fr. woord toi.  luioir (Schimmert), luipens: Dèn löjpé.ns is nog te voel um uut de ooge te kie.ke  löjpé.ns (Gennep, ... ), luiwammes: leu.wammes (Zonhoven), leuwaomes (Diepenbeek), luijwaomes (Echt/Gebroek), luiwames (Heel), luiwames doa ste bùs (Maasbracht), luiwammes (Heerlen, ... ), luujwames dè ge ...... (Meerlo), lèè.wa.mes (Hasselt), ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  luiwammes (Neeroeteren), luizak: luizak (Meerssen), ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  luizak (Lanklaar), moede, een -: Det is eine meuge, dae brungtj ¯t neet wied  meuge (Echt/Gebroek), niksdoener: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  niksdoener (Koersel, ... ), niksdooner (Opoeteren), niksnutter: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  niksnutter (Ulbeek), onnutterik: ónnötterik (Zonhoven), onnuttigaard: onnutegerd (Beverlo), onnuttige: onnuttege (Beverlo), rappe, een -: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  rappe (Stevoort), ros: ròs (Niel-bij-St.-Truiden), tuitendraaier: tu’tedrieëner (Bleijerheide, ... ), vaurien (fr.): cf. VD fr. s.v. "vaurien, -enne"0.1 (vooral voor volwassenen) deugniet = nietsnut  vaaréng (Niel-bij-St.-Truiden), vuil beest: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  vaol biest (Rijkhoven), vuil mens: voele mins (Tungelroy), vuil-prij: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  voul-prij (Rijkhoven), vuilak: voelak (Geulle), voelek (Blitterswijck, ... ), voelek doa ge ziet (Swolgen), voelek, dĕĕs te bis. (Maasbree), voelig (Eys), voelik (Neer), voellak (Kesseleik), voellek (Waubach), ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  vōlak (Martenslinde), vuilbeest: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  voulbees (Rijkhoven), vuilderd: vūldərt (Eupen), vuile: voûjle (Gronsveld, ... ), vuile beer: voele bear (Eys), vuile duivel: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  voelen duvel (Remersdaal), vuile thomas: voele Thomas (Swalmen), vuile, een -: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  vūlə (Remersdaal), vuilender: voélender (Gronsveld), vuilerd: voelerd (Castenray, ... ), vuilerik: voelerik (Heerlen, ... ), voelerik, das te bès (Lutterade), ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  vōͅlerik (Diepenbeek), vuilik: voe-lik doa ge ziet (Blitterswijck), voelig, woa’s de bis (Simpelveld), voelik (Born, ... ), voelik daes toe bus (Echt/Gebroek), voelik dao ste bês (Genooi/Ohé, ... ), voelik di gēēj ziet (Meterik), voelik doa ⁄s te bès! (Obbicht), voelik doas te bēēs (Arcen), voelik dèste bès (Grubbenvorst), voelik dës te bès (Helden/Everlo), voelik, doastebès (Buchten), voelik, doa⁄s doe bös (Herten (bij Roermond)), voelik, doa⁄s te bès (Einighausen), voelik, dê ste bès (Guttecoven), voellig (Kerkrade), voellik (Kerkrade, ... ), voellik dêste bis (Venlo), voellik, die je bent (Swalmen), voulek (Stokkem), vōēlik dês te bès (Sittard), mar.: ???  voelik (Grathem), vuilikerd: ps. invuller heeft de zin niet beantwoord.  voeliker ... (Sint-Odiliënberg), vuillak: voellak (Stein), vuillap: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard cf Schuermans p. 837 s.v. "vuil"(= lui) en "vuiloor"= luiaard  vūlap (Molenbeersel), ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  vaullap (Bilzen), vuilnek: Iemand die"te vuil is om te werken  vōēlnàk (Meeswijk), vuiloor: voeloar (Welten), voeloar, des doew bes (Epen), voeloer (Mheer), voeloer doa ste bis (Brunssum), voeloer woos te bis (Oirsbeek), voeloer, deste bis (Heerlen), voeloir (Valkenburg), voeloir dêste bis (Heek), voeloir, das te bĕs (Puth), voeloir, das-te bis (Klimmen), voeloir, dês te bis (Munstergeleen), voeloor (Nuth/Aalbeek), voeloàr doa⁄ste bis (Valkenburg), voelōar, doas te bis (Schinveld), voéloer (Gronsveld), vōēloar, dè doe bis (Rimburg), vōēloer woe ste bis (Eys), cf, Schuermans  voeloir (Valkenburg), ook materiaal znd 30, 42 (luiaard Cf. Schuermans p. 837s.v. "vuiloor"= luiaard  voeloor (Sint-Martens-Voeren), ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  vaulluel (Beverst), vuilwammes: voélwammes (Gronsveld), zevenslaper: zeveslaoper (Montfort), zijn handen staan verkeerd: zèn haan stōn verkie"d (Beverlo) een luie slons || een luie vent || grote luierik || grote luierik, nietsnut || Het gebruik op zaterdag vóór Pinksteren degene die het laatst uit bed is, uit te schelden [luilak]. [N 88 (1982)] || iemand die erg gesteld is op het knusse, luierende nietsdoen in huis (fig) || iemand die gauw moe is, of lui || ledigganger, luiaard || lui || lui beest, luiaard || lui persoon || luiaard || luiaard (afkerig van werk) || luiaard (scheldw.) || luiaard, lijntrekker || luiaard, nietsnut || luie bliksem, luie donder || luie vrouw || luierik || luierik, luiaard || luilak [DC 11], [ZND 01 (1922)] || luilak ( - , die je bent} [SGV (1914)] || luilak [~, die je bent] [SGV (1914)] || luilak, nietsnut || luiwammes || niet weten wat te doen en daardoor onaangenaam gestemd zijn [moe worden, ruiteren, zich vervelen] [N 85 (1981)] || tist, een lui heerschap || vuilaard, luiaard || zijn tijd met nietsdoen doorbrengen en ook geen zin hebben om iets te doen [luieren, luibroeken, luierikken] [N 85 (1981)] || zo¯n luie vrouw || ¯n luie mens (die alles liever op zijn beloop laat) III-1-4, III-3-2
luilak add. traag, een ~: Troog: traag, dat in t Ma. gwl. traog is.  troog (Maastricht) Hij of zij die met 21 December, St.-Thomas, het langste slaapt, in bed blijft. III-3-2
luiportaal kerkhal: kirkhal (Guttecoven), klokhuis: het klokkes (Hoensbroek, ... ), klokhoes (Holtum), klokkes (Holtum, ... ), klokkus (Doenrade), t klokkes (Klimmen), het klokhuis  et klòkkes (Tongeren), klokkenhuis: klokkehaus (Peer), klokkehoes (Thorn), klokkenhouës (Zonhoven, ... ), luihuis: t lōēwes (Nieuwenhagen), luiportaal: loeiportaol (Melick), loeportaol (Montfort), loeportoal (Kesseleik), loewpertaol (Valkenburg), lojportaol (Maastricht), louwportool (Eksel), lōēportaol (Lutterade), luipartaol (Schimmert), t loeportaal (Schinnen), t loeportoal (Lutterade), t lôjportaol (Maastricht), ut loepertoal (Meerssen), luivertrek: luuevertrek (Baarlo), luivloer: loeëvloer (Kerkrade), lojvloer (Maastricht), oksaal: oksaal (Waubach), onder de toren: onder den taon (Siebengewald), onder den toan (Hoepertingen, ... ), onder den tore (Merselo, ... ), ondər də torə (Meijel), onger de toare (Roggel, ... ), onger de toore (Sevenum), onger de tore (Maasbree), onger de toren (Linne, ... ), onger den taore (Baarlo, ... ), onger den tore (Maasbree), oonder de toore (Venray, ... ), oonder den tooren (Neerpelt), onder het klokhuis: onger t klokkes (Klimmen, ... ), portaal (<oudfr.): hët përtwòl (Hoeselt), pertaol (Baarlo, ... ), pertoal (Tungelroy), pertoowel (Loksbergen), portaol (Blerick, ... ), pərtōͅl (Tessenderlo), toren: tore (Maastricht), torenhal: torehal (Venray), torenkot: toerekoeet (Bocholt), torenzolder: der tòənzeulder (Montzen), tram: tram (Diepenbeek), trekportaal: trekportaol (Maastricht), trekvloer: trekvloer (Maastricht), voorportaal: veurpertaol (Maastricht), veurportaol (Meijel) De ruimte onder een naast de kerk staande toren. [N 96A (1989)] || Het luiportaal, vertrek of ruimte onder de toren waar de klokketouwen hangen. [N 96A (1989)] III-3-3
luireep, luiketting ketting: ketting (Horn, ... ), koord: kōr (Lummen), koord van het luiwiel: kōrt ˲van ǝt lajwil (Paal), kroptouw: kroptouw (Helden), krǫptǫw (Gennep), kroptouwtje: krǫptǫwkǝ (Laar), luiketting: luiketting (Beesel, ... ), luitouw: luitouw (Beesel, ... ), reep: reep (Arcen, ... ), riǝp (Molenbeersel, ... ), ręjp (Susteren), ręǝp (Leunen), touw: touw (Heythuysen, ... ), zakkenreep: zakkenreep (Beegden, ... ), zakǝnrejǝp (Nederweert), zakǝnrīǝp (Meijel), zakǝriǝp (Thorn), zakǝrēp (Laar, ... ), zakǝrēǝp (Horst), zakǝręjp (Maxet), zɛkǝri.p (Weert), zakkentouw: zakǝtǫw (Herten, ... ), zakreep: zakreep (Weert) Het touw of de ketting om de luias waarmee de zakken in de windmolen worden opgetrokken en neergelaten. In dit lemma wordt geen onderscheid gemaakt tussen de luireep binnen of buiten de molen. Zie ook afb. 65 en de toelichting bij het lemma ɛluikoord, luikettingɛ.' [N O, 25b; A 42A, 44] II-3