e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luisteren luisteren: aafluustere (Boekend), go.t lu.stərə (Eys), goat lōēstörö (Stevensweert), god ly(3)̄stərə (Vroenhoven), goe luusteren (Hamont), goe lūīsteren (Paal), goe lŭisteren (Lommel, ... ), goe ləstəren (Oostham), goe(d) luisteren (Helchteren), goed l"steren (Diepenbeek), goed laaistera (Tongeren), goed laaistere (Tongeren), goed laaisteren (Millen), goed leestere (Berbroek), goed leestərən (Eigenbilzen), goed leistere (Genk), goed leisteren (Linde, ... ), goed leustere (Vechmaal, ... ), goed leusteren (Hechtel, ... ), goed leuəstere (Stevoort), goed leuəstren (Ulbeek), goed lĕŭsteren (Heppen), goed lijste-rĕ (Genk), goed loësteren (Houthalen), goed luiestere (Sint-Truiden), goed luistere (Sint-Truiden, ... ), goed luisteren (Heusden, ... ), goed luistərə (Hoepertingen), goed luiəsterən (Hoepertingen), goed lusteren (Neerpelt, ... ), goed luustere (Ulbeek), goed luustre (Piringen), goed luìsteren (Beringen), goed lūsteren (Overpelt), goed lŭŭsteren (Overpelt), goed lystere (Spalbeek), goed lésteren (Bilzen), goed lüstere (Tienray), goed ləsteren (Beverlo, ... ), goed ləstrən (Leopoldsburg), goed ləstərə (Beverlo), goed ləstərən (Tessenderlo), goet leustere (Hoepertingen, ... ), goet lui-es-te-ren (Duras), goet luistere (Hoeselt, ... ), goet luisteren (Sint-Truiden), goet luistərə (Sint-Truiden), goet lêûstere (Riemst), goet ləjəstərə (Gelinden), goet ləstəren (Kwaadmechelen), goeəd luiəstere (Nieuwerkerken), good loestere (Geleen, ... ), good loesteren (Born, ... ), good loestərə (Opitter), good lousteren (Elen), good luusteren (Kaulille, ... ), good lūsteren (Kaulille, ... ), goot loestere (Eisden, ... ), goot loesteren (Maaseik, ... ), goot loestərə (Geistingen), goot lustere (Opoeteren), goot lusteren (Remersdaal), goot luustĕrĕ (Vroenhoven), goot lwosteren (Bree), goud luusteren (Paal), gouəd luustərə (Lummen), gōd ly(3)̄stərə (Lanaken), gōēd leusteren (Kuttekoven), gōt lūstəre (Ulestraten), gōt lūstərə (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), gōt ly(3)̄stərə (Neerglabbeek), gōt lystərə (Opoeteren, ... ), gŏĕ lusjtərə (Meijel), gu lystərən (Sint-Huibrechts-Lille), gu lə:stərn (Zonhoven), gu(t) lystərən (Hamont), gud leisteren (Beverst), gut l".stərə (Borgloon), gut lĕŭstere (Stevoort), gut løistrən (Zolder), gut lø͂ͅstərə (Herk-de-Stad), gut lø͂ͅstərən (Diepenbeek), guud liesterə (Hees), guut leestere (Rosmeer, ... ), gūt l"stərə (Zichen-Zussen-Bolder), gūt lystərə (Lanaken), gəsjpannə loestərə (Simpelveld), jood luustere (Lontzen), l".st(ə)rə (Borgloon), l"stere (Heer, ... ), l"stərə (Mettekoven), l"stərən (Houthalen), laestere (Echt/Gebroek), laistere (s-Herenelderen), laistərə (Tongeren, ... ), leestere (Rosmeer), leistere (Bilzen), lestərə (Martenslinde), leustere (Maaseik), lē.stərə (Hasselt), lēstərə (Hasselt), leͅistərə (Beverst, ... ), loe:stərə (Aalst-bij-St.-Truiden), loester (Heerlerbaan/Kaumer), loestere (Ell, ... ), loesteren (As, ... ), loestert sjerp (Thorn), loestrə (Hoepertingen, ... ), loestërë (Lanklaar), loestərə (Beringen, ... ), looesteren (Elen), lōēsjə (Brunssum), lōēstere (Schimmert), lŏĕstərə (Epen), loͅəstrə (Bokrijk), lu.stərə (Moresnet), luistere (Kortessem), lustere (Leunen), lustərə (Bocholt, ... ), luustere (Amby, ... ), luustere wie `n vink (Maastricht), luusteren (Eksel), luəstərə (Maaseik), lūstərə (Kinrooi), lŭŭstere (Arcen, ... ), ly(3)̄stərə (Kanne, ... ), ly(3)̄stərən (Sint-Huibrechts-Lille), ly:stərə (Maastricht), lys.tərə (Rekem), lystərə (Achel, ... ), lystərən (Achel, ... ), lèstern (Hasselt), lèustere (Wellen), lèùstərə (Leopoldsburg), lééstere (Eigenbilzen), lêstərə (Kermt), lîstərə (Hees), lö:stərə (Sint-Truiden), lösərə (Paal), løschtere (Eijsden), løsjtere (Helden/Everlo, ... ), løstere (Asenray/Maalbroek, ... ), løsteren (Amby, ... ), løstərṇ (Kwaadmechelen), løstərə (Halen, ... ), løəstərə (Hasselt), lø͂ͅystərə (Sint-Truiden), løͅistərə (Gingelom), løͅstərn (Koersel), løͅstərə (Lommel), løͅstərən (Lommel, ... ), løͅystərn (Koersel), løͅystərə (Opheers), løͅəstərə (Gingelom), lûstere (Bree), lü:stərə (Maastricht), lüstere (Afferden, ... ), lüsteren (Heijen), ləstərə (Beverlo, ... ), ləəstərṇ (Zonhoven), lɛ.stərə (Hasselt), scherp loestere (Blerick, ... ), scherp loesturu (Brunssum), scherp lōēstere (Sevenum), scherp luisteren (Heythuysen), scherp luustere (Sint-Pieter, ... ), scherrep loestere (Weert), scherrep lōēstere (Amby), schērp luustere (Meerlo), sjerp (Kerkrade), sjerp loe.stərə (Kelpen), sjerp loestere (Maasniel, ... ), sjerp loestere ? (Geulle), sjerp loesterə (Doenrade), sjerp loestərən (Urmond), sjerp lusjteren (Meijel), sjerp luustere (Maastricht), sjērp loestərə (Nieuwenhagen), sjrep loestere (Neer), sjèrrəp lōēstərə (Amstenrade), sjérp lŏĕstərə (Heerlen), te goei leustəre (Heers), pareere= gehoorzamen.  løstere (Heerlen) [N 84 (1981)]goed luisteren [ZND 30 (1939)] || horen [N 10b (1961)] || luisteren [N 10b (1961)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] III-1-1
luitafel drijfschijf: drijfschijf (Helden), drijfwerk: drifwɛrǝk (Merselo), groot wiel: gruǝt wil (Beringe), luischijf: luischijf (Arcen, ... ), luitafel: luitafel (Heijen, ... ), lø̜jtǭfǝl (Ell, ... ), luiwerkschijf: luiwerkschijf (Horn), schijf: šīf (Meijel), schijf van het luiwerk: schijf van het luiwerk (Sint Huibrechts Lille), šīf van ǝt lø̜jwęrǝk (Beringe), sleeprad: slęjprāt (Weert), sleepschijf: šlęjpšī.f (Herten), tafel: tafel (Beesel, ... ), tǭfǝl (Leunen) De ter hoogte van het luiwerk aan de koning of op het spoorwiel gemonteerde schijf waardoor het luiwiel wordt aangedreven. Dit type luiwerk, het zgn. sleepluiwerk, treft men aan bij de Hollandse molen. [N O, 25k; A 42A, 105] II-3
luival, valdeur deurtje: (mv)  dø̄.rkǝs (Kanne, ... ), dø̜̄rkǝs (Berlingen, ... ), klapdeurtje: (mv)  klapdø̄.rkǝs (Lauw), klapdø̜̄rkǝs (Berlingen, ... ), klapluik: (mv)  klaplȳkǝ (Rothem), klep: (mv)  klɛpǝ (Maastricht), luik: lu.k (Weert), lȳk (Meijel), lū.k (Ittervoort, ... ), lūk (Einighausen, ... ), lű.k (Neeroeteren), (mv)  lø̜j.kǝ (Maastricht), lūkǝ (Aldeneik, ... ), molenschuif: miǝ.lǝšiv (Opoeteren), plank: (mv)  plaŋkǝ (Mal, ... ), valdeur: valdeur (Lummen, ... ), valdø̄.r (Lauw, ... ), valdø̄jr (Bommershoven, ... ), valdø̄r (Kaulille), valdø̄ǝr (Alken, ... ), valdīǝ.r (Opglabbeek), (mv)  valdø̄jrǝ (Sint-Lambrechts-Herk), valdø̄rǝ (Rothem), valdeurtje: valdīǝ.rkǝ (As, ... ), (mv)  valdø̄.rkǝs (Lanaken), valdø̜̄rkǝs (Broekom, ... ), zakkenluik: zakǝlu.k (Weert), zolderluik: zǫldǝrlūk (Leunen) Voorziening in de vorm van één of meer luiken, die het luigat afsluit. Dergelijke luiken worden doorgaans door een opgaande zak naar boven toe geopend en vallen, nadat de zak voorbij is, weer dicht. [N O, 25v; Jan 237; Coe 214; Grof 240] II-3
luiwerk, zakkentrekker hijstouw: (mv)  hęjstǫwǝ (Kaulille), kruiwerk: kryjwɛr(ǝ)k (Ittervoort), laadwerk: lōǝt˱węǝrk (Lummen), lier: līr (Hoensbroek, ... ), luie knecht: lęjǝ knɛxt (Opitter), luie molder: luie molder (Lummen), løǝ mǫldǝr (Kortessem, ... ), luie moller: løǝ mǫlǝr (Diepenbeek, ... ), lē mǫlǝr (Kuringen), luierik: lęjǝrek (As), luimolen: luimolen (Kuringen), lǫwǝjmø̄lǝ (Tessenderlo), luiwerk: luiwerk (Arcen, ... ), lyjwɛ̄rǝk (Beek), løjwērǝk (Merselo), løjwęrǝk (Leunen), løjwɛrǝk (Beesel, ... ), lø̜̄jwɛrǝk (Elen, ... ), lø̜jwērǝk (Hamont), lø̜jwēǝrǝk (Laar), lø̜jwęrǝk (Einighausen, ... ), lø̜jwęǝrǝk (Keent), lø̜jwę̄rǝk (Peer), lø̜jwę̄ǝrǝk (Horst), lø̜jwɛr(ǝ)k (Ittervoort), lø̜jwɛ̄.rǝk (Lanaken, ... ), lø̜jwɛ̄rǝk (Baexem, ... ), lęjwɛr(ǝ)k (As, ... ), lęjwɛrǝk (Boorsem), lǫjwęrǝk (Paal), lǫwǝjwɛrǝk (Tessenderlo), optrekker: ǫptrękǝr (Tongeren), reep: reep (Nederweert), tire-sac: tirsak (Kuringen, ... ), tī.rsak (Kanne, ... ), tīrsak (Heks, ... ), trekzak: tręk˲zak (Alken, ... ), zakkenheffer: zakkenheffer (Eksel), zakkenlier: zakkenlier (Heerlen), zakkentrekker: zakǝntrękǝr (Berlingen, ... ), zakǝntrɛkǝr (Alt-Hoeselt, ... ), zakǝtrę.kǝr (Lanaken, ... ), zakǝtrękǝr (Aldeneik, ... ), zakmachine: zakmašeŋ (Mechelen), zaktrekker: zaktrękǝr (Gutschoven, ... ) De algemene benaming voor de installatie waarmee in de molen de zakken graan en meel worden opgetrokken en neergelaten. Al naar gelang het type molen worden verschillende constructies toegepast. Zie ook afb. 65 en 76. Het principe van het luiwerk is in alle windmolens vergelijkbaar: een touw of ketting wordt op een as (luias) gewonden en daarmee wordt een zak opgehaald. Op de luias is aan het ene uiteinde een wiel (luiwiel) gemonteerd, dat naar believen in verbinding kan worden gesteld met een aandrijfwiel. De luias kan naar boven of naar onderen getrokken worden door middel van een hefboom, om het luiwiel in het aandrijfwiel te doen grijpen. In standerdmolens is het luiwiel gewoonlijk een sterrewiel dat tegen de binnenloop van de kammen van een aswiel getrokken kan worden. Bij de Hollandse molen betreft het in de regel een intreklui, een sterrewiel of een dolwiel dat tegen de bonkelaar op de koning wordt getrokken. In voorkomende gevallen treft men in de Hollandse molen ook een sleepluiwerk aan. Daarbij is rond de koning een horizontaal draaiende schijf gemonteerd, waarop een luiwiel zonder kammen wordt getrokken om aangedreven te worden. Het luiwerk in de watermolen werkt met de energie van de watermolen. Het systeem berust op twee samenwerkende boven elkaar gemonteerde poulies of riemschijven. De onderste poulie staat in verbinding met het groot kamrad en draait dus altijd als de molen in werking is. De bovenste poulie is verbonden met een rol waaraan een koord of ketting is bevestigd. Aan deze ketting wordt de zak vastgemaakt. Beide poulies zijn met elkaar verbonden door middel van een loshangende riem. Wanneer een zak dient te worden opgetrokken, wordt deze riem aangespannen. Dit spannen kan op twee manieren gebeuren. Ofwel is het luiwerk zo gebouwd dat men het bovenste wiel met de as en de rol via een hefboom omhoog kan trekken, ofwel is er op de riem een spanrol aangebracht die men vooruit kan zetten met behulp van een aan de hefboom bevestigd koord. Is de riem gespannen, dan begint de bovenste poulie samen met de as en de rol te draaien, zodat de ketting of het koord opgerold wordt. [N O, 25a; A 42A, 43; Sche 59; Vds 252; Jan 228; Coe 204; Grof 232; monogr.; A 42A, 47] II-3
luiwiel luirad: lø̜jrāt (Laar, ... ), luiradje: lø̜jrę̄tjǝ (Ell), luischijf: løjsxīf (Leunen), lø̜jšīf (Maxet), luischijfje: lø̜jsxø̜jfkǝ (Weert), luiwieltje: lø̜jwilkǝ (Weert), sleeprad: šlęjprāt (Herten) De schijf die aan de luias vastzit en contact maakt met de luitafel, wanneer het luiwerk in werking gesteld wordt. Het betreft hier het zgn. sleepkruiwerk. [N O, 25l] II-3
luiwieltje inschakelwiel: inschakelwiel (Paal), kamrad van luiwerk: kamprāt ˲van lø̜jwęrǝk (Neeritter, ... ), kamradje: kamprę̄tjǝ (Herten), luiradje: lø̜jrę̄tjǝ (Maxet), luischijf: lø̜jsxīf (Gennep), luiwieltje: lø̜jwilkǝ (Weert), wiel om in te schakelen: wil ǫm en tǝ sxoǝkǝlǝ (Lummen), zakwieltje: zakwiǝlkǝ (Lummen) Kamwieltje aan de luias dat in standerdmolens in het aswiel grijpt. Zie ook afb. 65. [N O, 25h] II-3
luizebeet luizebeet: lūzǝbę̄t (Maasbree) Beschadiging in de huid van een dier als gevolg van een luizebeet. [N 60, 7b] II-10
luizen luizen: l"š (Meijel), laas (Jeuk), lais (Tongeren), li-js (As, ... ), loeze (As), loès (Sint-Pieter), luis (Houthalen, ... ), luuhs (Herten (bij Roermond)), luus (Buchten, ... ), lūūs (Beesel, ... ), lūūz (Guttecoven), löes (Doenrade), lûûs (Eisden), (v. (mv.).  l‧y(3)̄s (Eys), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  loojs (Bilzen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  lúús (Wanssum), Algemene opmerking: deze vragenlijst is heel slecht ingevuld (alleen de vragen 1, 2, 20, 25, 105, 106, 149, 150 en 158 zijn beantwoord!).  luus (Vijlen), Algemene opmerking: deze vragenlijst is heel slecht ingevuld!  luüs (Maasbree), Opm. enkelvoud: en lóó.s.  luis (Zolder) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: luizen [N 93 (1983)] || Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: vedermijten: vlooien [N 93 (1983)] III-3-2
luizen add. kleine luisjes: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  kleen loojskes (Bilzen) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: luizen [N 93 (1983)] III-3-2
luizolder luizolder: luizolder (Gennep), lø̜jzoldǝr (Herten), lø̜jzøldǝr (Meijel), lø̜jzøǝldǝr (Molenbeersel), lø̜jzø̜ldǝr (Weert), lø̜jzǭ.ldǝr (Tungelroy) De zolder waarop zich het luiwerk bevindt. Van bovenaf gerekend betreft het in het algemeen de tweede zolder. [N O, 56a] II-3