e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
overslaande voor een voor overslaan:   ø̄vǝršlāndǝ vōr (L331p  [Swalmen]  ) I-5
overslag broodslot:   ø̄vǝršlāx (Heythuysen), draaibare sluitbalk aan de bovenzijde van een poortvleugel:   ōvǝrslax (Geulle), grof gedorst stro:   ø̄.vǝrslāx (Meeswijk, ... ), ø̄.vǝrslē̜x (Neerharen), ø̄.vǝrslǭ.x (Hopmaal), horizontale sluitbalk van een poort:   ø̜vǝršlāx (Geulle), klep:   ø̜vǝršlāx (Montzen), klep [wld ii.10, p. 25]:   øvəršlāx (Montzen), oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten:   ø̜̄i̯vǝrslax (Borlo, ... ), overstekend dakgedeelte op de binnenplaats:   ø̜i̯vǝrslāx (Borlo, ... ), ploegsnede:   īǝvǝrslãx (Bree), reepje overschietend gras:   yvǝršlax (Ubachsberg), øu̯vǝršlāx (Oirsbeek), roksplit:   overslag (Oostham), roksplit [wld ii.7, p.87]:   overslag (Oostham) I-1, I-3, I-4, I-6, II-1, II-10, II-7, III-1-3
overslagen een dag overslaan bij het leggen:   ōvǝrslǫgǝ (Kwaadmechelen), heilige dagen:   yǝvǝršlē̜x (Klimmen), øvǝršlęǝx (Kerkrade  [(enkelvoud: øvǝr šlāx)]  ) I-12, II-9
overslagen maken grof dorsen:   ø̄.vǝrslē̜x mā.kǝ (Holtum, ... ) I-4
overslagrad molenrad:   evǝrslāxrāt (Peer) II-3
oversmijten uitmaken wie mag beginnen:   fə zylə tjos euuversmeete (Borgloon), T.t.z. twee oudste van de spelers komen samen, t.t.z. de oudste uit elk spelkamp. Een van beide neemt een steentje in de hand; doet de vuist toe en houdt zijn gesloten vuist achter den rug van zijn maat; dan zegt hij: "drin of draot?"Als nu zijn maat mis raadt, mag hij met zijn kampgenooten beginnen. Dit heet "euver smeejte".  fe zulle tjos euver smeejte (Borgloon) III-3-2
oversnijden pezen blootleggen:   ø̜jvǝrsnɛ (Grazen), poten verwijderen:   ēvǝrsnęjǝ (Kuringen) II-1
oversok slobkous:   øͅvərzoͅk (Ophoven) III-1-3
oversoppen dompelen:   oversoppen (Gruitrode) III-1-2
overspanning boog:   ēvǝrspaneŋ (Meeuwen), dagwijdte:   ø̄vǝrspaneŋ (Neeritter), ø̄vǝršpaneŋ (Herten), ø̜̄vǝršpaneŋ (Susteren), ōvǝršpaneŋ (Helden, ... ), ǫvǝrspaneŋ (Meijel), schenkel, formeel:   īvǝrspaniŋ (Meeuwen) II-9