e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op kraambezoek gaan kindje kijken: kiēndje kiēke (Castenray, ... ), kindjeskoffie: kie.ndjeskoffie (Gennep, ... ), kiēndjeskoffie (Castenray, ... ), kraambezoek: kraombezuūk (Castenray, ... ), met de eierschoot gaan: Als iemand een kindje had gekregen, kwamen de vrouwen uit de buurt en van de familie op kraamvisite. ze brachte dan allemaal wat mee  met d’n ei-jerschoeët gaon (Nederweert, ... ), Als iemand een kindje had gekregen, kwamen de vrouwen uit de buurt en van de familie op kraamvisite. ze brachte dan allemaal wat mee, meestal koffie, eieren, suiker en peperkoek (peperkoek als middel tegen hardlijvigheid gevolg van kraamkoorts). Ze hadden dat opgeborgen in de schoot van hun schurten  met d’n ei-jerschoeët gaon (Altweert, ... ), met de kromme arm gaan: met de krómmen êrrem gaon (Altweert, ... ), te lommerte gaan: te lommerte gaon (Nederweert, ... ), cf. VD s.v. "lommerd"(bank van lening)?; of heeft het iets mat schaduw te maken?  te lommerte gaon (Altweerterheide, ... ), cf. VD s.v. "lommerd"(bank van lening)?; of heeft het iets met schaduw te maken?  te lommerte gaon (Altweert, ... ) feestelijke koffietafel na de geboorte van een kind || koffie na de kerkgang of het doopsel || kraambezoek || nà de geboorte buurkinderen ontvangen en trakteren || op kraamvisite gaan || op kraamvisite met eten III-2-2
op kraamvisite gaan de kromme scholk aan hebben: de kromme sjolk aan hoebbe (Herten (bij Roermond)), het kindje gaan poenen: Sub kind.  het kindsje goon pöinen (Uikhoven), het nieuwe kindje gaan kijken: ət nøͅi keͅntjə goͅa kikə (Eys), kijken: Deze term werd ook gebruikt als men na het vierovavend beie in de keuken nog even verder ging met drinken.  kieke (Brunssum), kindje kijken: kentjə kīkə (Susteren), kiendje kieke (As, ... ), kiendsjekieke (Vlodrop), kientje kieke (Kapel-in-t-Zand, ... ), kindje gaan kijken (Leopoldsburg), kindje kieke (Stein), kindsje kieke (Geulle), kintje kieke (Doenrade), kīntjə kīkə (Urmond), t kinneke goan kieken (Eksel), Zie ook: kaerkgang.  kiēndje kiēke (Venray), met de eierschoot gaan: eiersjoee[t} (Tungelroy), met de eijerschoeet goan (Weert), met den eijersjoeet gaon (Ell), Ze brachten dan allemaal wat mee meestal koffie, eieren, suiker en peperkoek (peperkoek als middel tegen hardlijvigheid gevolg van kraamkoorts). Ze hadden dat opgeborgen in de schoot van hun schorten. Ze werden getracteerd op lommerte, een soort grote kadetjes. Was er nog wat over dan kreeg iedereen nog wat mee naar huis. Later bracht men etenswaar mee in een botermandje, daaruit ontstond de uitdrukking met dn krómmen êrrem gaon. Het botermandje werd nl. met een kromme arm (het hengsel in de elleboog) gedragen.  met d`n ei-jerschoeët gaon (Weert), met de kromme arm gaan: met de krommen arm gaan (Bree, ... ), met de krommen errem goan (Weert), mit de kromme erm goan (Born), buurvrouwen kwamen op visite en brachten een peperkoek, een pond koffie, een kilo klontjes mee  met de krommen erm (Achel), d.w.z. men droeg een korf(je) of mand(je) aan de elleboorg met een krentenmik of/en een fles kloare of een pèperkook.  möt de kròmmen erm (Bree), De bezoekster bracht eieren (zie ook: ei-jerschoeët) mee in een botermandje dat ze met een kromme arm droe; het hengsel rustte in de elleboog.  met de krómmen êrrem gaon (Weert), naar het kindje gaan kijken: nao het kindje gaon kieke (Thorn), nao het kindje goan kieke (Guttecoven), nao t kientje gaon kieke (Heel), naar het kindje kijken: nao t kiendje kieke (Echt/Gebroek), naar het kindje zien: nao t kintje zien (Jeuk), op beschuit gaan: op beschuut gaon (Maasbree), op beschuit met muisjes gaan: op beschuut mit muuskes (Venray), op bescut met muisjes gaon (Meijel), op de beschuit met muisjes gaan: op de beschuut met muuskes gaon (Sevenum), op de beschuut mit muuskes gaon (Sevenum), op de kraam gaan: oop de kraom gao (Meijel), op de lommerd gaan: op de lommerdj goan (Tungelroy), op de muisjes gaan: op de muuskes goan (Tungelroy), op de muizenkeuteltjes gaan: op de moezekeutelkes gaon (Sittard), oppe moezekeutelkes gaon (Beesel), op de suikerbeschuit gaan: op de soekerbesjuuet gao (Merkelbeek), op de sukkerbesjuut gaon (Schimmert), op kraambezoek gaan: op kraombezeuk (Venlo), op kraombezeuk gaon (Roermond), op kraombezeuk goa (Brunssum), op kraamvisite gaan: op kraomvisite goon (Maastricht), oͅp krōͅmfizīt gōn (Maastricht), op suikerbeschuit gaan: op soekerbesjuut (Epen, ... ), op soekerbesjuut gaon (Schimmert), op soekerbesjuut goan (Wijlre), op sokkerbesjute goeen (Gronsveld), op suikerbeschuit gaan (Montfort), op suikerkeurtjes gaan: oͅp sokərkøͅrkəs gōͅn (Venlo), suikerbeschuit gaan: soekerbesjuut gao (Eys, ... ), soekerbesjuut gaon (Thorn), te lommerte gaan: Zie ook: met de krómmen êrrem gaon.  te lommerte gaon (Weert) Als iemand een kindje had gekregen, kwamen de vrouwen uit de buurt en van de familie op kraamvisite. || Borrel drinken o.a. bij geboorte. || De feestelijke koffiemaaltijd die de kraamvrouw na de kerkgang thuis hield met de vrouwen uit de buurt [kindjeskoffie, kindjeskermis?]. [N 96B (1989)] || Destijds ging men "möt den kròmmen erm"op bezoek wanneer er een kindje geboren was. || Een oude traditie om na de komst van een nieuwe wereldburger de buurtkinderen te ontvangen en te trakteren. || Op kraamvisite gaan [met de krommen arm gaan, met de kromme slip gaan, op de suikerbeschuit gaan]. [N 88 (1982)] || Op kraamvisite gaan. III-3-2
op kraamvisite gaan: beschuit met muisjes beschuit met muisjes: beschuut mit muuskes (Oirlo), besjuut met muuskes goan (Kesseleik), bəsjøtj me m"sjkəs (Meijel), beschuit met muizenkeuteltjes: besjuute mit moezekeutelkes (Herten (bij Roermond)), suikerbeschuit: suikerbesjuut (Stein) Op kraamvisite gaan [met de krommen arm gaan, met de kromme slip gaan, op de suikerbeschuit gaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
op maat -zaaien op de trede: ǫp tǝn trē̜.t (Beverst), ǫp ǝn trī.ǝt (Zonhoven), op dezelfde voet: ǫp ǝzɛ.lǝf˱dǝ vut (Genk, ... ), ǫp ǝzɛ.lǝf˱dǝ vōt (As, ... ), op maat: ǫp mōǝt (Diepenbeek, ... ), ǫp mǭt (Niel-bij-As), op stap: ǫp stap (Diepenbeek, ... ) Men zaait telkens bij het vooruitzetten van dezelfde voet. [JG 1a] I-4
op maat twijnen op maat twijnen: up mōt twęjǝnǝ (Loksbergen) De draad op kabellengte spinnen. [N 48, 85d] II-7
op oppers zetten, opperen aan de opper zetten: an dǝn [opper] zętǝ (Middelaar), beteenbreken: bǝdęi̯nbrē̜i̯kǝ (Beverst), bijeendoen: bī.ndūn (Heusden), bijeenscharren: bęi̯ē.šā.rǝ (Heesveld-Eik), bijeenstoten: bī.ǝnstū.tǝn (Zonhoven), dikke hopen maken: dekǝ hø̜i̯p mākǝ (Mechelen), dikke mijten maken: [dikke mijten] mǭ.kǝ ('S-Herenelderen, ... ), [dikke mijten] mǭkǝ (Borlo), dikke mijten zetten: [dikke mijten] ˲zętǝ (Jeuk), grote heukels maken: [grote heukels] mǭkǝ (Gelieren Bret), grote hopen maken: grūtǝ [hopen] mǭ.kǝ (Kanne), grote mijten maken: groǝtǝ [mijten] mākǝ (Blerick), grōtǝ [mijten] mǭkǝ (Hoeselt), grote oppers zetten: [grote oppers] ˲zętǝ (Tegelen), heukelen: hȳ.kǝlǝ (Bocholt), hø̄.kǝlǝn (Hamont), hø̄kǝlǝn (Achel), hī.kǝlǝ (Beek, ... ), hīǝ.kǝlǝ (Bree, ... ), heukels zetten: [heukels] ˲zętǝ (Opitter), hopen: hȳǝpǝ (Blitterswijck, ... ), hø̄.pǝ (Moresnet), hōfǝ (Bleijerheide), hopen maken: [hopen] māxǝ (Bocholtz), hopen zetten: hē.p ˲zętǝ (Hees), hęi̯.p ˲zętǝ (Wijshagen), huisten: hū.stǝ (Eisden, ... ), hūstǝ (Baexem, ... ), hūstǝn (Dilsen), hūštǝ (Helden, ... ), hű̄.stǝ (Neeroeteren, ... ), oustǝn (Rotem), u.stǝ (Maaseik), ū.stǝ (Boorsem, ... ), ūstǝ (Lanklaar, ... ), ˙ūstǝ (Maasmechelen), huisten bijeendoen: [huisten] bīęi̯ndōn (Neeritter), huisten maken: [huisten] mākǝ (Leuken, ... ), huisten zetten: [huisten] zętǝ (Tegelen, ... ), huisteren: hū.stǝrǝ (Vroenhoven), hūstǝrǝ (Waubach), huisters opzetten: [huisters] ǫp˲zętǝ (Veldwezelt), in huisten zetten: en hūst ˲zętǝ (Thorn), in [huisten] zętǝ (Tungelroy), in mijten zetten: ęn [mijten] ˲zętǝ (Montenaken), in oppers zetten: en [oppers] ˲zętǝ (Berverlo, ... ), inkeren: ę.nkięrǝ (Henis), instoten: ēnstutǝ (Diepenbeek, ... ), mijten: mai̯tǝ (Nerem), mijten maken: [mijten] mākǝ (Nederweert), [mijten] mǭ.kǝ (Alken, ... ), mijten zetten: [mijten] ˲zętǝ (Godschei, ... ), op dikke hopen zetten: ǫp˱ dekǝ hø̜i̯p ˲zętǝ (Kozen), op dikke mijten zetten: ǫp [dikke mijten] ˲zętǝ (Grote-Spouwen, ... ), op grote heukels zetten: ǫp grutǝ [heukels] ˲zętǝ (Achel, ... ), ǫp grű̄tǝ [heukels] ˲zętǝ (Reppel), op grote hopen zetten: ǫp˱ grūtǝ hęi̯p ˲zętǝ (As, ... ), op grote mijten zetten: ǫp grōu̯tǝ [mijten] ˲zętǝ (Wellen), op grote oppers zetten: up [grote oppers] ˲zeʔǝn (Kwaadmechelen), ǫp [grote oppers] ˲zetǝ (Roermond), ǫp [grote oppers] ˲zętǝ (Kiewit, ... ), op heukels zetten: ǫp [heukels] ˲zętǝ (Mopertingen), op hopen zetten: op [hopen] zetǝ (Klimmen, ... ), ǫp [hopen] ˲zętǝ (Val-Meer, ... ), ǫp hø̜i̯p ˲zętǝ (Munstergeleen), op hoppers zetten: ǫp [hoppers] ˲zętǝ (Urmond), op huisten leggen: ǫp [huisten] lɛgǝ (Amby), op huisten zetten: ǫp [huisten] zetǝ (Boukoul, ... ), ǫp [huisten] zętǝ (Houthem, ... ), op huisters zetten: ǫp [huisters] ˲zętǝ (Ransdaal, ... ), op mijten zetten: ǫp [mijten] ˲zętǝ (Beverst, ... ), op oppers zetten: ǫp [oppers] ˲zętǝ (America, ... ), ǫp ǫpǝrs ˲zętǝ (Roosteren), opeendoen: ǫbęi̯.ndō.n (Opoeteren), opeenzetten: ǫbē.nzętǝ (Werm), opheukelen: ǫphī.kǝlǝ (Meeuwen), ophuisten: ǫphūstǝ (Ulestraten), opmijten: ǫpmē̜tǝ (Borgloon, ... ), opopperen: upø̜pǝrǝn (Tessenderlo), ǫpǫpǝrǝ (Houthalen, ... ), opperen: opǝrǝ (Halen), øpǝrǝ (Blitterswijck), ø̜pǝrǝ (Broekhuizen, ... ), ǫpǝrǝ (Beringen, ... ), ǫpǝrǝn (Achel, ... ), oppers maken: [oppers] mā.kǝ (Berbroek, ... ), [oppers] mākǝ (Halen), [oppers] mǭkǝ (Wilderen), oppers zetten: [oppers] zętǝ (Lummen, ... ), [oppers] ˲zęǝtǝ (Lommel), optassen: optassen (Schimmert), opzetten: ǫp˲zętǝ (Gelinden, ... ), opzetten in mijten: ǫp˲zętǝn en [mijten] (Stevoort) Het bijeenwerken in de grootste soort hooihopen, oppers, die in het veld en direct op de grond, worden gemaakt; ze kunnen wel tot 3 meter hoog worden opgezet. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de opper, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''opper''.' [N 14, 111; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
op pas maken opzetten: upzętǝ (Loksbergen) Draden spingaren scheren, rekening houdend met de latere lengte van het touw. [N 48, 57] II-7
op reis op voyage (fr.): L. Grootaers en J. Grauls, Klankleer van het Hasseltsch dialect. Leuven, 1930, blz. 34.  op vəjāžə (Hasselt) [reis]: voyage [ZND m] III-3-1
op reis gaan erop uit zijn: drop oet zeen (Echt/Gebroek), gereisd: gereest (Doenrade), gərist (Epen), gereisd hebben: gereis höbbe (Klimmen), gereisd zijn: gereesd zië (Heerlerbaan/Kaumer), geweest: gewees (Maastricht), onderweg zijn: oondərweeg zien (Maastricht), onderweges zijn: oonderweges zien (Venray), op pad zijn: op paad zīēn (Blerick), op reis: op reis (Herten (bij Roermond), ... ), op reis gaan: op reis gao (Klimmen, ... ), op reis gegange (Geleen, ... ), óp rees joa (Kerkrade), óp reis gegao zin (Meijel), óp-rees-gəgángə (Heerlen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller noteert bij spellingssysteem: WBD-WLD, behalve je = dj.  óprijs gəgángd (Opglabbeek), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  op reis gegaon zien (Meerlo), ps. boven de "a"staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken (omgespeld volgens Frings is het inderdaad een a).  op rêês gegange (Gulpen), op reis zijn: hae is op reis (Thorn), is op reis (Schimmert), o.p r‧ēs˃ zi.ə (Eys), op rees gewae (Eys), op rees zien (Hoeselt), op rees zieë (Waubach), op rees zīē (Mheer), op reis gewees (Maastricht, ... ), op reis gewees zien (Maastricht), op reis gewès (Gulpen), op reis gewèst (Gennep), op reis zeen (Amby, ... ), op reis zien (Maastricht, ... ), op reis zijn (Hoensbroek), op reis zin (Reuver), op reis zīēn (Tienray), op reis zén (Diepenbeek), op rijs zīēn (Venlo), op rèjs zīēn (Maastricht), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  ŏp rēēs ziēë (Nieuwenhagen), op stap: op sjtap (Nieuwstadt), op stap gaan: op sjtap gaon (Susteren), op sjtap goon (Bunde), op stap zijn: op stap geweis (Stein), op stap zeen (Urmond), op voyage (fr.): op voyage (Leopoldsburg), op voyage (fr.) zijn: op voyage geweest (Jeuk), op weg zijn: op waeg zīēn (Blerick), reizen: reize (Ell, ... ), reze (Merkelbeek), reìze (Blerick), rondreizen: rondj reize (Montfort), vort zijn: vu.t˃ zi.ə (Eys), voyageren (<fr.): aan ’t voyagēēre (Schimmert), vəjoizjə (Loksbergen), weg: wèg (Montfort), weggereisd zijn: weggereis zien (Maastricht), weggeweest: weggeweis (Vlodrop), wèggewéés (Swalmen) op reis gegaan zijn [te mantij zijn] [N 90 (1982)] III-3-1
op retraite gaan afzondering: aafzongering (Baarlo), bezinning gaan: bezinning gaon (Meijel), een retraite (fr.) doen: een retraite doen (Jeuk), in retraite (fr.) gaan: ien retraite gaon (Siebengewald), in retraet gaon (Valkenburg), in retraet goan (Lutterade), in retraite gaon (Hechtel, ... ), in retraite goon (Maastricht), in retraite gwén (Eigenbilzen), in retrāíte góón (Boorsem), in retreit goen (Bocholt), in retrète goan (Sittard), in retrèèt goan (Mechelen-aan-de-Maas), in rətraet gaon (Schinnen), én retrêt gŏan (Hoeselt), in retraite (fr.) zijn: i retrait zieje (Waubach), in retraet zin (Valkenburg), in retraite zeen (Roermond), in retraite zien (Maastricht, ... ), in retreit zien (Klimmen), in rettraite zijn (Peer), in rətraet zin (Schinnen), naar de retraite (fr.) gaan: nao de retraite gaon (Sevenum), naar retraite (fr.) gaan: noa retrait goa (Waubach), nor retraite gaon (Venray), op retraite (fr.): op retraet (Venlo), op retrait (Kunrade, ... ), op retraite (Beesel, ... ), op retraite (fr.) gaan: hae geit op retraet (Klimmen), oep retréét gaon (Tessenderlo), oep rətrēēt goin (Loksbergen), op retraet gaon (Ell, ... ), op retraete gaon (Baarlo, ... ), op retrait gaon (Geulle, ... ), op retrait gaoë (Gulpen), op retrait goa (Bocholtz, ... ), op retrait goan (Holtum, ... ), op retrait goeë (Epen), op retrait goon (Heugem, ... ), op retrait gwèn (Eigenbilzen), op retraite gao (Klimmen), op retraite gaon (Baarlo, ... ), op retraite goan (Achel, ... ), op retraite gooen (Eksel), op retraite goon (Maastricht, ... ), op retraite zeen (Holtum), op retraït gaon (Neerbeek), op retrèet goon (Uikhoven), op retrèèt gaon (Geistingen), op retrèèt gon (Sint-Truiden), op retrèèt gón (Sint-Truiden), op retrɛ̄t gue (Montzen), op rëtraite goan (Nuth/Aalbeek), op rətraet gaon (Schinnen), op rətrēͅt gōͅ (Meijel), op rətrèt gòn (Hoeselt), oͅp rətrēͅt gōͅn (Merselo, ... ), òp retreeët goa (Hoensbroek), òp retrêet góin (Tongeren), òp rətrèt goan (Maastricht), óp retrait gâon (Schimmert), óp retrète joa (Kerkrade), óp retrèèt goae (Nieuwenhagen), op retraite (fr.) zijn: hae is op retraet (Klimmen), op retraet zeen (Montfort), op retraet zien (Sint-Huibrechts-Lille), op retraete zien (Thorn), op retrait zeen (Roggel), op retrait zien (Eigenbilzen), op retrait zieë (Gulpen), op retrāīte zien (Maastricht), op rətraet zin (Schinnen), òp retrêet zin (Tongeren), òp rətrèt zien (Maastricht), retraite (fr.): retrète (Hoepertingen), retraite (fr.) gaan: retraet gaon (Echt/Gebroek), retraite gao (Eys), retraite gaon (Reuver), retraite (fr.) houden: retraite haaje (Tegelen), retraite (fr.) maken: retraite make (Terlinden) Iemand die aan een retraite deelneemt, retraitant. [N 96B (1989)] || In retraite gaan, in retraite zijn. [N 96B (1989)] III-3-3