e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opbreken van het slag opbreken: opbrē̜kǝ (Griendtsveen, ... ), opbreken van het slag: opbrē̜kǝ van ǝt slax (Meijel, ... ), uit het slag opdoen: yt ǝt slax opdōn (Ospel), uitbreken: ø̜jtbrē̜kǝ (Griendtsveen) Twee rijen turven uit het slag wegnemen en deze op de ligger leggen van het bed ernaast. Men neemt dan nog twee rijen en die legt men op hetzelfde bed als waaruit ze genomen zijn. In de ontstane opening wordt een ring opgebouwd. [II, 80a] II-4
opbrengst gewin: jewin (Kerkrade), opbrengst: de opbrengse (Meerlo), de opbrengst (Gulpen, ... ), de opbrings (Maastricht), de opbringst (Gulpen, ... ), de ôpbrîngs (Schimmert), den opbrings (Maastricht), obbrings (Beesel, ... ), opbrengs (Mheer, ... ), opbrengst (Haler, ... ), opbringe (Swalmen), opbrings (Amby, ... ), opbringst (Ell, ... ), opbringə (Blerick), opbryngst (Stein), opbrènge (Echt/Gebroek), opbrèngs (Geulle, ... ), opbréngs (Doenrade), ŏpbrĭngs (Nieuwenhagen), upbrengst (Meijel), òpbrings (Heerlen), òpbringst (As), ópbrings (Epen, ... ), ópbréngst (Meijel), ôpbrengst (Oirlo), rendement: rendement (Maastricht), schaar: WNT: schaar (V), Hetgeen een veld of bosch oplevert, gewas.  sjhoër (Wijlre), sjoor (Kesseleik, ... ), slotsom: (totaal).  slotzoom (Meijel), verdienst: m.  vərd‧ēns (Eys), winst: wenst (As, ... ), wins (Brunssum, ... ), winst (Born, ... ), wunst (Loksbergen) dat wat iets bij verkoping oplevert, de opbrengst [schoor, winst] [N 89 (1982)] || De hoeveelheid bier die men uit het brouwsel bereidt. [monogr.] II-2, III-3-1
opbrengst van een aardappelstruik bos: bus (Baexem, ... ), bās (Borgloon), bōs (Nederweert), bǫs (Achel, ... ), buist: bø̜̄st (Beringen, ... ), bǭst (Helchteren), bussel: bøsǝl (Maasmechelen), hoop: hǫu̯p (Berg), klats: klats (Overpelt), kooksel: kǫksǝl (Linde, ... ), opbrengst: ǫp˱breŋst (Neeritter), staak: stǭk (Roermond), stok: stǫk (Valkenburg), struik: strø̜̄k (Hasselt, ... ), strōk (Diepenbeek), strūk (Geistingen, ... ), strű̄k (Gruitrode, ... ), strǫk (Rummen), strǫu̯k (Beverst, ... ), strǫǝk (Hoepertingen), strǭ.k (Houthalen, ... ), štrūk (Baexem, ... ), štrūx (Bleijerheide, ... ), tros: trōš (Roosteren) Bij het woordtype kooksel wordt opgemerkt: "eigenlijk voldoende om éénmaal van te eten". [N 12, 19] I-5
opbrouwen opbrouwen: opbrouwen (Arcen, ... ) Het beslag op een hogere temperatuur brengen. [monogr.] II-2
opdekwerk binnenaanslag: benǝnǭnslax (Tessenderlo), deur met opdek: diǝr męt˱ ǫp˱dęk (Bilzen), opdek: op˱dęk (Bleijerheide, ... ), ǫp˱dek (Posterholt), ǫp˱dęk (Bilzen), opdekdeur: ǫp˱dęk˱diǝr (Bilzen), opdekraam: ǫp˱dękrām (Geulle), opdeksponning: op˱dęksponeŋ (Ottersum) Het gedeelte van de raamvleugel of deur dat ter voorkoming van tocht over de kozijnstijl heen ligt. [N 55, 13] II-9
opdeunen duwen: duwǝ (Stramproy), opdraaien: opdrɛjǝ (Stramproy) Door middel van de deunstok de ketting- of garenboom verder draaien om zodoende de ketting van het weefsel te spannen. [N 39, 115] II-7
opdoeken doeken: do.kǝn (Dilsen), dōkǝ (Noorbeek, ... ), een doek om de korf doen: ǝnǝ dōk om de kø̜rf dōn (Thorn), opdoeken: opdoeken (Genk, ... ), opdokǝ (Genk), opdukǝ (Rummen, ... ), opdø̄kǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), opdōkǝ (Beek, ... ), opdōkǝn (Tongerlo), opdūkǝ (Meijel), updukǝn (Tessenderlo), opkleden: opkleden (Kerkhoven), opklę.ǝn (Diepenbeek), opklęjǝ (Alken), opklęjǝn (Tongerlo), opsteken: opstęjkǝ (Stein), opstę̄kǝ (Ysselsteyn), opzakken: opzakǝ (Herkenbosch), toebinden: toebinden (Wellerlooi) Een doek onder de korf steken. De uiteinden van de doek worden met pinnetjes of oognagels vastgezet aan de korfwand. Hierdoor verhindert men het wegvliegen van de bijen tijdens het reizen. [N 63, 104a; JG 2b-5, add.; monogr.] II-6
opdraaien aftreden: ǫftrēǝn (Diepenbeek), duwen en trekken: dywǝ ɛn trękǝ (Neeroeteren), opdraaien: opdraaien (Tegelen), op˱drɛ̄jǝ (Ottersum), ǫp˱drɛjǝ (Ittervoort), optreden: ǫptrēǝn (Diepenbeek), treden: trēǝn (Kuringen, ... ) Bij het ophijsen door middel van de steenreep met handen en voeten het groot rad in beweging brengen met behulp van de op de velg bevestigde pinnen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [Vds 215; Jan 192] || Onder toevoeging van klei het op zijn kop op de schijf geplaatste werkstuk een nog hogere of bredere vorm geven. [N 49, 33b] II-3, II-8
opeengestapeld liggen opeengestapeld liggen: opējǝštāpǝlt lī-jǝ (Kelmis) Het opgestapeld liggen van de verschillende ertssoorten. [monogr.] II-4
opeenschuiven afstroppen: aafstruipe (Heythuysen), bijeenschuiven: bīēein sjūūvö (Stevensweert), een piel maken: B.v. van borden.  unn piel make (Maastricht), ineenschuiven: ineinsjieve (Heythuysen), op malkander schuiven: op mekaanĕĕre sjuive (Hoeselt), opeenschuiven: o.pē.šy(3)̄və (Ingber), obbein sjuive (Maastricht), obee sjöve (Kanne), obijn šuuve (Kinrooi), op ee sjuuvə (Simpelveld), op ee sjuve (Ten-Esschen/Weustenrade), op een schuiven (Lanklaar), op ei sjüve (Wijlre), op èèn sjuve (Noorbeek, ... ), op ê sjuvə (Wijnandsrade), opaein sjyve (Zutendaal), opeen sjaajve (Bilzen), opeen sjŭŭvə (Oirsbeek), opeensjuive (Hoeselt), opeesjuuvə (Doenrade), opein chieve (Reppel), opein schuive (Wolder/Oud-Vroenhoven), opein schuuve (Blerick), opein schuuvə (Montfort), opein sjāive (Tongeren), opein sji-jve (Bree), opein sjuufe (Schimmert), opein sjuuve (Bocholt, ... ), opein sjuve (Boorsem, ... ), opeinschūūve (Schimmert), opeinsjieven (Neeroeteren), opeinsjuive (Maastricht), opeinsjuuve (Melick, ... ), opeinsjuuvə (Grevenbicht/Papenhoven), opeinsjūūvə (Beesel), openschuuve (Meerlo), opēsjy(3)̄və (Montzen), opiejen schuiven (Eksel), opiejən schèùvə (Leopoldsburg), opieën schuûve (Kaulille), opīē.n schèève (Hasselt), opèe sjuve (Gulpen), opèin sjûive (Gronsveld), opèè(n) sjuive (Val-Meer), ōp əə sjūūvə (Nieuwenhagen), òpeinsjuvən (Urmond), òpèjnsji-jve (As), óbbee sjūūvə (Heerlen), óp ĕn schūūvə (Gennep), ópee sjuuvə (Epen), ôpijn sjūūvə (Reuver), opeentassen: opieën tassen (Eksel), opeenzetten: opein zettə (Maastricht), opstroppen: opstruipe (Heythuysen), opstruëpe (Venray), opströppe (Borgloon), zodat de doorgang dicht  opstroppe (Hechtel), overeenschuiven: euveree sjuve (Merkelbeek), euverienschuive (Houthalen), euverieën schuive (Hechtel), iëveren sjaajve (Bilzen), uverein sju-jve (Maaseik), uvver ee sjüve (Kerkrade), øͅvərē. šy(3)̄və (Eys), overheen stroppen: euver haer struipe (Venlo), ritsen: ritsen (Kesseleik), schuivelen: skuifele (Jeuk), schuiven: schauven (Genk), schouve (Kerkhoven), schuijven (Achel), schuive (Blerick, ... ), schuiven (Alken, ... ), schuuve (Montfort, ... ), schuven (Ophoven, ... ), sjeuve (s-Gravenvoeren), sjijve (Eigenbilzen), sjijve(n) (Eigenbilzen), sjuffe (Vaals), sjuivë (Hoeselt), sjuuve (Geleen, ... ), sjuve (Kinrooi), sjuven (Meijel), sjūūve (Swalmen), sjūve (Rekem), stroppen: (zich) stroppe (Weert), schtreupu (Brunssum), sjtreuhpe (Waubach), sjtruipe (Swalmen), sjtröppe (Valkenburg), sjtröppə (Maastricht, ... ), sjtröpə (Kapel-in-t-Zand), streupe (Eys), streupen (Lauw), stroppe (Jeuk, ... ), stroppen (Gruitrode, ... ), strŏĕppə (Meijel), struipe (Boekend, ... ), struppen (Born), struuëpe (Tienray), ströppe (Kinrooi, ... ), ströppe(n) (Maaseik), ströppen (Stein), strûppe (Stein), (van touw)  sjtröppe (Herten (bij Roermond)), Van gaon dat verklattert.  strèppe (Bilzen), tassen: tassen (Eksel), verstroppen: verstroppe (Loksbergen), vərstròpə (Loksbergen), #NAME?  verströppe (Caberg) Op elkaar schuiven (stroppen, schuiven) [N 108 (2001)] || opeen [schuiven] || stroppen: Op elkaar schuiven (stroppen). [N 84 (1981)] III-1-2