e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opnieuw beginnen herbeginnen: eͅrbəgeͅnə (Stokkem), eͅrbəginə (Sint-Lambrechts-Herk), herbegennen (Groot-Gelmen, ... ), herbegeͅnnen (Diepenbeek), herbeginne (Borgloon, ... ), herbeginnen (As, ... ), herbegonnen (Kortessem), herbəgeͅnə (Zonhoven), herbəginə (Genk), heͅrbeͅxēneͅ (Mettekoven), heͅrbəgeͅnə (Herk-de-Stad), hèr beginnen (Herk-de-Stad), hèrbeginnen (Lanaken), hɛrbəgenə (Borgloon), hɛrbəgEnə (Genk), e in gen is dof  herbegenne (Kermt), streep boven de e duidt de klemtoon aan de e moet uitgesproken worden als in het frans est  herbegēnne (Hasselt), heropnieuw beginnen: herbeniev beginne (Sint-Truiden), herepnief beginnen (Wilderen), herrepenouw begenne (Ulbeek), ai wordt uitgesproken zoals in het Franse paix  herrepenief begaine (Nieuwerkerken), herpakken: herpakken (Hoeselt), opnieuw beginnen: obnìjw bəgeͅnə (Neerglabbeek), oepnief beginnen (Tessenderlo), op-joew beginnen (Lommel), opjuw beginnen (Lommel), opnau bəgenə (Borgloon), opnauw begeenne (Millen), opnauw begennen (Groot-Gelmen), opnauw begēͅnne (Sint-Lambrechts-Herk), opnauw beginne (Bilzen, ... ), opnauw beginnen (Hoepertingen, ... ), opnauw bəgennən (Eigenbilzen), opner beginnen (Beverst), opneuts beginnen (Mechelen-aan-de-Maas), opneuw beginne (Waltwilder), opnief begenne (Montenaken), opnief beginne (Kerkhoven), opnief beginnen (Heusden), opnief beginnə (Koersel), opnieuv begenne (Sint-Truiden), opniev beginne (Sint-Truiden), opnift beginnen (Kwaadmechelen, ... ), opnift bəginnən (Tessenderlo), opnijj beginnen (Achel), opnīf bəgeͅnə (Herk-de-Stad, ... ), opnoets beginnen (Maaseik), opnoeuw beginnen (Bocholt), opnoew beginne (Bree, ... ), opnoew beginnen (Kaulille, ... ), opnoo-uwts bəginnə (Eisden), opnoows beginne (Rekem), opnou begènne (Wellen), opnouw begenne (Zichen-Zussen-Bolder), opnouw begennen (Ulbeek), opnouw beginne (Opitter), opnouw beginnen (As, ... ), opnouw begêene (Hoepertingen), opnouə begInne (Sint-Lambrechts-Herk), opnow beginnen (Hechtel), opnōw beͅxēneͅ (Mettekoven), opnŏw bəgennə (Gutshoven), opnoͅw begeͅnnen (Diepenbeek), opnui beginne (Neerharen), opnuij beginne (Maastricht), opnuw beginnen (Bree), opnŭiw beginne (Zutendaal), opnø͂ͅ begenne (Sint-Lambrechts-Herk), opnø͂ͅə bəginnə (Lanaken), oͅpnḁy bəgeͅnə (Alken), oͅpnif bəgeͅnnə (Velm), oͅpnouts bəgeͅnə (Stokkem), ópnou begènne (Zonhoven), u wordt uitgesproken als in het franse preuve  opnue begènne (Hasselt), opnieuw maken: opnauw makə (Eisden), opnauw maoken (Genk), opnief maken (Beringen), optenieuw beginnen: obbenuij beginne (Maastricht), obənou bəgeͅnə (Zonhoven), oeppenift bəginne (Tessenderlo), op tə no`ts bəgInə (Vroenhoven), openief begennen (Sint-Truiden), oppenouw beginnen (Zolder), oͅbənowts bəgenə (Opgrimbie), oͅpĕnif bəgeͅnə (Sint-Truiden), óbbenou begènne (Zonhoven), oei als in franse oeil  obbənoei bəgeͅnnə (Lanaken), opternieuw beginnen: obbernouts beginnen (Mechelen-aan-de-Maas), oper nef beginnen (Herk-de-Stad), oppernauw beginnen (Heusden, ... ), oppernei beginnen (Hamont, ... ), oppernieuw beginnen (Koersel, ... ), oppernift beginnenn (Kwaadmechelen), oppernij beginnen (Achel), oppernoe beginnen (Kaulille), oppernoets beginnen (Neeroeteren, ... ), oppernoeuw beginnen (Reppel), oppernooits beginnenn (Maaseik), oppernoows beginne (Rekem), oppernouw beginnen (Peer), oppernow beginnen (Hechtel), oppernoêts beginne (Bree), opternauw beginne (Bilzen), oͅpərnij bəgeͅnə (Opglabbeek), oͅpərnijw bəgeͅnə (Opglabbeek), òppərnéj bəgennə (Hamont), òpərnòə bəgònən (Neerpelt), óppərnòw bəgennə (Hamont), əpərnauw beginnən (Overpelt), de ei is zeer kort  op ər neij beginnen (Achel), naast u staat (oo)  obərnuw bəgEnnən (Dilsen), opternieuw doen: oppernauw daôn (Bree), overnieuw beginnen: euvernauws beginnen (Eisden), terugbeginnen: terug beginnen (Kaulille), treug begeenne (Millen), truk begenne (Montenaken), truk bəgennə (Gutshoven), təryg bəgònən (Neerpelt), tərügbəgEnən (Neerpelt), vanher beginnen: van haar beginne (Kerkhoven, ... ), van haar beginnen (Kwaadmechelen), van haar bəgEnnən (Tessenderlo), van haar bəginnnə (Tessenderlo), van haar bəginnə (Tessenderlo), van heir begenne (Sint-Lambrechts-Herk), van heir beginnen (Hoepertingen), van her beginne (Waltwilder), van her beginnen (Bocholt, ... ), van herbeginnen (Stokrooie), van hà beginnen (Herk-de-Stad), van hèr beginnen (Herk-de-Stad), vanhei-r beginnen (Koersel), vanher beginnen (Genk, ... ), vanhēͅrbəgeͅnə (Zonhoven), vanhêr begènne (Genk), vannneēr beginnen (Neeroeteren), vḁn heͅrbəgeͅnə (Neerglabbeek), de a van van wordt weergegeven als å op de fiche  van heͅr bəgeͅnə (Alken), de e in her is lang  van her begInne (Sint-Lambrechts-Herk), de e in her klinkt als de i in het Franse linge  van her beginnen (Lommel), her wordt uitgesproken als de e in hubert (lang)  van her begēͅnne (Sint-Lambrechts-Herk) opnieuw beginnen || opnieuw beginnen: veel dialecten kennen nog andere woorden dan opnieuw [ZND 40 (1942)] III-1-4
opnieuw openhakken opeennieuwts opbouwen: opǝnyts ophowǝ (Kelmis) Een dichtgevallen mijngang opnieuw openhakken. Dit was een taak van de houwer in het onderhoud. [monogr.] II-4
opnieuw wannen doordoen: døǝrdun (Loksbergen), draineren: drǝnērǝ (Stokrooie), duivelen: dȳvǝlǝ (Montenaken), herdoorjagen: hęrdō.rjǭgǝ (Heers), herduivelen: hęrdyvǝlǝ (Borlo, ... ), herjagen: hęrjǭgǝ (Guigoven, ... ), herwannen: hęrw`anǝ (Gelinden, ... ), nawannen: nōi̯ǝwanǝ (Peer), nōwanǝn (Eksel), nǭwanǝ(n) (Dilsen, ... ), ommalen: ømā.lǝ (Opgrimbie), opnieuw wannen: upjut wanǝ (Lommel), schoonmaken: šunmǭ.kǝ (Veldwezelt), sorteren: sǫrtērǝ (Kleine-Brogel), triēren: triø̄rǝ(n) (Herderen, ... ), triø̜̄rǝ (Beek, ... ), triērǝ (Berbroek, ... ), triē̜rǝ (As, ... ), triē̜ǝrǝ (Borlo, ... ), trięi̯rǝ (Binderveld, ... ), trižē̜rǝ (Reppel), vanherwannen: vanǭrwanǝ (Kerkhoven), varhē̜rwanǝ (Overpelt) Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-] I-4
opper berm: bɛrm (Blerick, ... ), bɛrǝm (Amstenrade), dikke hoop: (mv)  dikǝ hø̜̄.p (Millen), dikke mijt: dekǝ mē.t (Broekom, ... ), dekǝ mē̜.t (Grote-Spouwen, ... ), dekǝ mē̜t (Borlo, ... ), dekǝ mē̜ǝ.t (Brustem, ... ), dikǝ mai̯.t ('S-Herenelderen, ... ), dikǝ mø̜y.t (Koninksem), dikǝ māǝ.t (Membruggen), dikǝ mē̜.t (Boekhout, ... ), dikǝ mē̜ǝ.t (Gutschoven, ... ), dikǝ męi̯.t (Lauw, ... ), ganse opper: gãnsǝ ø̜pǝr (Venlo), grote heukel: grutǝ hekǝl (Gelieren Bret), gruǝtǝ hīǝ.kǝl (Niel-bij-As, ... ), grote hoop: grōtǝ hęi̯p (Herstappe), grūtǝ ȳp (Sint-Truiden), grote hopper: gruǝtǝ hǫpǝr (Melveren), grote huist: (mv)  gru̯utǝ hūzǝr (Berg / Terblijt), grote opper: grōtǝ ø̜pǝr (Gennep, ... ), grōtǝ ǫpǝr (Maaseik, ... ), grūtǝ(n) ǫpǝr (Achel, ... ), grūu̯ǝtǝ ǫpǝr (Kaulille, ... ), heukel: hȳ.kǝl (Bocholt), høxǝl (Tungelroy), hø̄.kǝl (Hamont, ... ), hø̄kǝl (Achel), hē.kǝl (Tongerlo), hī.kǝl (Beek, ... ), hīǝ.kǝl (Bree, ... ), hooiberm: hø̜i̯bɛrm (Stevensweert), hooihoop: hø̜i̯hǫu̯p (Maasbree, ... ), (mv)  høi̯høp (Siebengewald), hooiopper: hø̜i̯ø̜pǝr (Merselo), hoop: hø̜yp (Borgloon), hō.p (Genk), hōf (Kerkrade), hōǝp (Eygelshoven, ... ), hūp (Hout-Blerick), hūu̯ǝp (Meterik), hǫu̯ip (Gruitrode, ... ), hǫu̯p (As, ... ), (mv)  hȳp (Meijel), hø̄.p (Kanne, ... ), hø̄f (Bleijerheide, ... ), hø̄p (Gulpen, ... ), hø̄u̯f (Vaals), hø̜i̯p (Amby, ... ), hē.p (Hees, ... ), hopper: høǝpǝr (Eupen), hø̜.pǝl (Sint-Martens-Voeren, ... ), hø̜.pǝr (Raeren, ... ), hǫpǝr (Stein, ... ), huik: huik (Weert), huist: (h)ǫu.st (Rotem), hus (Baarlo, ... ), hust (Baexem, ... ), hušt (Diergaarde, ... ), hū.s (Lanaken, ... ), hū.st (Boukoul, ... ), hūs (Amby, ... ), hūst (Amstenrade, ... ), hūš (Melick, ... ), hūǝst (Schaesberg), hű̄.st (Neeroeteren, ... ), h˙ūst (Dilsen), ū.s (Booien, ... ), ū.st (Leut, ... ), ūst (Uikhoven), huister: hū.stǝr (Borgharen, ... ), hū.sǝrt (s-Gravenvoeren), hūstǝr (Ransdaal, ... ), mijt: mai̯.t (Nerem, ... ), mē.t (Eigenbilzen, ... ), mē̜.t (Borgloon, ... ), mē̜i̯t (Gelieren Bret), mē̜t (Montenaken, ... ), mē̜ǝ.t (Alken, ... ), mē̜ǝt (Niel-Bij-Sint-Truiden), męi̯.t (Beverst, ... ), męi̯t (Genk, ... ), mī.t (Zutendaal), mīt (Berg, ... ), mīǝt (Eys), mɛi̯.t (Henis, ... ), mɛ̄t (Kerkom, ... ), mijtje: mē̜ǝ.tšǝ (Kerniel), opper: opǝr (Halen), upǝr (Hout-Blerick), øpǝr (Merselo, ... ), ø̜pǝr (Afferden, ... ), ǫpǝr (Achel, ... ), pile (fr.): pīl (Gronsveld, ... ) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
opperhuid bovenhuid: baovehuid (Posterholt), bove hoëd (Vrusschemig), bovenhoe:t (Ulestraten), bovenste huid: de beuversjte hoed (Ulestraten), der bôvenste hōēt (Heerlerheide), bovenste vel: `t bovenste vel (Peer), bèùvesjte vél (Neerbeek), t bùùvenste vel (Roermond), bovenvel: bovevel (Vorsen), eerste vel: īrstə vael (Smeermaas), huid: Zelden.  hôô.t (Gors-Opleeuw), nerf: de nerf (Valkenburg), erf (Kerkrade), nerf (Kerensheide, ... ), nerft (Heerlen), opperhuid: de opperhoed (Mesch), opperhoat (Bokrijk), opperhoed (Blerick, ... ), opperhuid (Echt/Gebroek, ... ), opperhèùd (Wijk), overvel: het over vèèl (Kelmis), vel: `t velle (Urmond), et fel (Tongeren), et fɛl (Tongeren), et vél (Oost-Maarland), et véél (Panningen), fael (Val-Meer), felle (Susteren), feͅl (Meeswijk), fä:l (Kanne, ... ), het vel (Heerlerheide, ... ), het velle (Guttecoven, ... ), t feͅl (Tongeren), t fèèl (Heerlerheide), t vel (Broekhuizen, ... ), t vel (?) (Montfort), t vēl (Maasniel), t veͅl (Gingelom), t vèl (Eygelshoven, ... ), t vèèl (Mheer), t vél (Schaesberg), ut vél (Sint-Pieter), vael (Zutendaal), vāēl (Hamont, ... ), ve.l (Baexem, ... ), ve:l (Kaulille), veal (Bocholtz), vel (Alken, ... ), velle (Herten (bij Roermond)), vēl (Blerick, ... ), vēͅl (Achel), veͅ(ə)l (Meeuwen), veͅ.l (Houthalen), veͅ:l (Lanklaar), veͅl (Beverlo, ... ), veͅəl (Achel, ... ), vä:l (Hamont), väl (Neerpelt), vèl (Baarlo, ... ), vèël (Heerlen), vé.l (Veldwezelt), vél (Leveroy, ... ), véle (Neer), vélle (Stevensweert), vêl (Bree, ... ), vɛ:l (Kuringen, ... ), vɛl (Neeroeteren), ət feͅl (Bocholt, ... ), ət veͅl (Genk), ⁄t vel (Oirlo, ... ), ⁄t vèl (Blerick), Courant.  vê.l (Gors-Opleeuw), Geen aparte naam.  vel (Venlo), Opm.: afgestroopt vel = [huut].  vɛ̄l (Montzen), Opm.: nerf uitsluitend m.b.t. bladeren.  vèl (Berg-aan-de-Maas), Uitdr.: t vel aafdoon = woekeren.  t velle (Haelen) opperhuid [N 10 (1961)] || Opperhuid (huid, bovenhuid, -vel). [N 109 (2001)] III-1-1
oppinnen het overleer opnagelen: ǝt ǭvǝrlę̄r opnę̄gǝlǝ (Montzen), inrijgen: enrīgǝ (Milsbeek), met rivets opzwikken: męt rivɛts opzwekǝ (Milsbeek), oppinnen: oppenǝ (Bleijerheide, ... ), oppinnen (Dilsen), opzwikken: opzwekǝ (Meijel), opšwekǝ (Posterholt), tacksen: tęksǝ (Roggel), voorlopig oppinnen: vø̜rlōpex oppenǝ (Bilzen) Het voorlopig vastslaan van het overleer na het overhalen. [N 60, 85] II-10
oppoffen oppoffen: oppoffen (Achel, ... ), oppofǝ (Bocholt, ... ), oppufǝ (Jeuk, ... ), uppufǝ (Loksbergen, ... ), ōppufǝ (Heerlen), pof maken: puf mǭkǝ (Herderen), poffen: pofǝ (Boorsem, ... ), pofǝn (Neerpelt), pufǝ (Bilzen, ... ), pufǝn (Diepenbeek, ... ), pōfǝ (Grevenbicht / Papenhoven) Tot een pof opnemen. [N 62, 29] II-7
oppoken aanwakkeren: ɛnwakǝrǝ (Mal), harden: hęrdǝ (Gronsveld), het vuur oprochelen: ǝt vȳr oprǭxǝlǝn (Eijsden), ǝt vȳǝr oprǭxǝlǝ (Schinveld), het vuur oprokelen: ǝt vø̄r oprǭkǝlǝ (Tegelen), het vuur uiteensteken: ǝt vø̄r ūtęjnstiɛ̄kǝ (Hout-Blerick), jagen: jāgǝ (Hasselt), keuteren: kø̄tǝrǝ (Sint-Truiden), opkeuteren: opkø̄tǝrǝ (Houthalen), opkotteren: opkøtǝrǝen (Bevingen), oppoken: obpōkǝ (Neerpelt), opporren: oppurǝ (Maasbracht), oprammelen: oprammelen (Gronsveld, ... ), opramǝlǝ (Gulpen), oprǫmǝlǝ (Cadier), opringelen: oprøŋǝlǝ (Beek), oprochelen: oprø̜xǝlǝ (Rumpen), oprōxǝlǝ (Sint-Truiden), oprǫxalǝn (Stein), oprǭxǝlǝ (Geulle, ... ), oprǭǝxǝlǝ (Oirsbeek), ǫpruwáxǝlǝn (Munsterbilzen), oprokelen: oprø̄kǝlǝ (Blerick, ... ), oprø̜̄kǝlǝ (Venlo), oprēǝkǝlǝ (Voerendaal), oprǭkǝlǝ (Arcen, ... ), ǫprǭkǝlǝ (Bocholt), oprokkelen: oprǫkǝlǝ (Tegelen), opstochelen: opštøxǝlǝ (Bleijerheide, ... ), opstoken: opštȳǝkǝ (Eys), peuteren: pø̄tǝrǝn (Lommel), rakelen: rǭkǝlǝ (Amstenrade, ... ), rammelen: ramǝlǝ (Brunssum), reken: rēkǝn (Kerkrade), rochelen: roaxǝlǝ (Heerlen, ... ), roxǝlǝ (Eksel, ... ), roxǝlǝn (Zonhoven), ruǝxǝlǝ (Bilzen), rōxǝlǝ (Kuringen, ... ), rǫxǝlǝ (Brunssum, ... ), rǫxǝlǝn (Koningsbosch), rǭxǝlǝ (Rekem, ... ), rǭxǝlǝn (Nuth), rokkelen: rø̜kǝlǝ (Waubach), stochelen: štøxǝlǝ (Kerkrade), verluchten: vǝrluxtǝ (Kwaadmechelen) Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1
opprikken aftekenen: āftęjkǝnǝn (Dilsen), de kant zetten: dǝ kanjtj zętǝ (Roggel), de steek doen uitkomen met de bout: dǝ štiǝk duǝ utkǭmǝ met dǝr bōt (Montzen), de steek opleggen: dǝ steǝk oplɛqǝ (Maasbree), de steken meer doen uitkomen: dǝ stikǝ męjr dun awtkuǝmǝ (Bilzen), prikken: prekǝ (Bleijerheide, ... ), prikken (Lommel, ... ), steek zetten: stę̄k zętǝ (Milsbeek) Het met behulp van een steekopzetter of roulette meer zichtbaar maken van de steken in de rand. [N 60, 124b] II-10
opproppen aanvullen: ānvølǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]), afdichten met besatzleem: āfdextǝ met bǝzatslēm (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), afdichten met waterpatronen: āfdextǝ met wātǝrpatrūnǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), afproppen: afprǫpǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Maurits]), afslieten: āfšlētǝ (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]), afsluiten met waterpatronen: āfslø̜jtǝ męt wātǝrpatroanǝ (Thorn  [(Maurits)]   [Eisden]), besatz aanbrengen: bǝzats ābreŋǝ (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), bǝzats ānbręŋǝ (Geleen  [(Maurits)]   [Maurits]), bezetten: bǝzę.tǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]), bǝzętǝ (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), bǝzɛtsǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), boorgaten dichten: bōrgātǝ dixtǝ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale]), boorloker stoppen: boǝrloǝkǝr štǫpǝ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Winterslag, Waterschei]), bourreren: burērǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), de boorloker dichten met leem: dǝ bōrlø̜xǝr dixtǝ met lēm (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Julia]), de boorloker dichten met leempatronen: dǝ boǝrlø̜xǝr dixtǝ met lēmpatruǝnǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), de boorloker dichten met waterpatronen: dǝ boǝrlø̜xǝr dixtǝ met wasǝrpatruǝnǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), dǝ bōrlø̜xǝr dixtǝ met wasǝrpatruǝnǝ (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Domaniale]  [Julia]), dichten: dichten (Lanklaar  [(Eisden)]   [Laura, Julia]), dichten met leempatronen: dixtǝ met lēmpatruǝnǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]), leempatronen aanbrengen: leempatronen aanbrengen (Oirsbeek  [(Emma)]   [Wilhelmina]), lēmpatruǝnǝ ābre.ŋǝ (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), leempatronen in het gat duwen: lęjmpatrōnǝ en ǝt gāt dyjǝ (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), opproppen: ǫpprǫpǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), opstoppen: ǫpstǫpǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Laura, Julia]), optrompen: optrompǝ (Bleijerheide, ... ), opvullen met bourrage: ǫpvęlǝ męt burāš (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Zwartberg, Waterschei]), opvullen met leem: op˲vølǝ mę liǝm (Hamont  [(Eisden)]   [Zwartberg, Waterschei]), opvullen met patatten: ǫpvęlǝ męt patatǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), patatten maken: patatten maken (Eisden  [(Eisden)]   [Zwartberg, Eisden]), patatten opsteken: patatten opsteken (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Eisden]), patatten zetten: patatten zetten (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Emma]), uitdoppen: ūt˱dǫpǝ (Stokkem), waterpatronen in het gat duwen: wātǝrpatrōnǝ en ǝt gāt dyjǝ (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Maurits]) De uiteinden van (loden) pijpen met behulp van een opproptang of een prop wijder maken. Zie ook de vorige lemmata. [N 64, 61b] || Een met springstof gevuld gat door middel van een waterpatroon of een van steenstof of leem gemaakte prop afsluiten. [N 95, 404; monogr.; Vwo 15; Vwo 48; Vwo 126; Vwo 177; Vwo 569; Vwo 571] II-11, II-5