e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oogststapel in de schuur bed: bęt (Kessenich), beitel: bɛ.i̯tǝl (Stokkem  [(minder gebruikelijk)]  ), berg: bɛ̄rǝx (Middelaar), berm: bø̜̄rǝm (America  [(ęnǝn˱ - rǫk)]  ), bø̜rǝm (Merselo), bē ̞rǝm (Blitterswijck, ... ), bęrǝm (Eys  [(stapel op de koestalzolder)]  ), bɛ.rǝm (Boorsem, ... ), bɛ.rǝmǝ (Geistingen, ... ), bɛrǝm (Baarlo, ... ), bɛ̄.rǝm (Eisden, ... ), bermstapel: bɛrǝmstāpǝl (Lanklaar), blok: blǫk (Munstergeleen), gebermde vruchten: gebɛrǝmdǝ vrøxtǝ (Gronsveld), gebont: gǝbo.njt (Herten  [(ęi̯ - kǭrǝ)]  ), gǝbo.ntj (Ell, ... ), gǝbo.ŋk (Helden, ... ), gǝbõnt (Milsbeek, ... ), geschuurde oogst: gǝsxęi̯ǝrdǝn uǝs (Hasselt), graantast: grau̯ǝntast (Zelem), granentas: grø̞ ̞nǝntās (Diepenbeek), greinhoop: grɛ̄nhōp (Vliermaal), greintast: grẽ̜i̯ǝntast (Velm), havertast: hǭǝvǝrtast (Melveren), het gebermde: [het] gǝbɛrǝmdjǝ (Herten), het gebermens: [het] gǝbɛrǝms (Hoensbroek), het goed: [het] gut (Val-Meer), het koren: [het] korǝ (Meijel), [het] kōrǝ (Lummen), hoge spijk: huǝgǝ špik (Helden), hooiberm: hǫ.i̯bɛ.rǝm (Geistingen), hooistapel: hu ̞i̯stāpǝl (Paal), hooitas: hui̯tas (Berverlo, ... ), huu̯ǝi̯tas (Kwaadmechelen, ... ), hø̄i̯tas (Hamont), hūi̯tas (Heppen), hoop: hǫu̯p (Opheers), hoop in de wis: hē ̞p en dǝ weš (Bunde), knab: knap (Jabeek, ... ), korenberm: kōrǝnbɛrǝm (Helden), kū(i̯)ǝrǝbɛ.rǝm (Neeroeteren, ... ), korenhoop: kǭnhōp (Ottersum), korenstapel: kø̄rǝstāpǝl (Kiewit), korentas(t): kō.rǝntas (Eksel, ... ), kō.rǝntás (Heusden), kōrǝntás (Heppen, ... ), kūrǝtas (Gelieren Bret), kűǝ.rǝnta.s (Grote-Brogel), kű̄ǝ.rǝntast (Ellikom, ... ), kǫu̯ǝrǝntas (Kwaadmechelen), kǭru̯ǝrǝtas (Tessenderlo), kǭrǝtast (Paal), last: lãst (Middelaar, ... ), mijt: mī.t (Posterholt), mīt (Neeritter, ... ), oogst: ust (Halen, ... ), uxs (Opheers), uǝst (Halen, ... ), ó̜i̯s, ó̜s (Heugem), ūs(t) (Sint-Truiden), űst (Kermt), ǫu̯s (Margraten), ǫu̯xs (Rothem), ǫxst (Neerpelt), oogsthoop: oshǫu̯p (Borgloon), op 't zet: ǫptsęt (Schalkhoven), oppershoop: ø̜pǝrshōp (Vliermaal), roos: (mv)  ruǝsǝ (Sint-Truiden), schovenhoop: šai̯fhōp (Vliermaal), schuurtas: šȳrtā.s (Vliermaal), stapel: stāpǝl (Hasselt, ... ), stǭpǝl (Leopoldsburg, ... ), stijpel: stīpǝl (Ell), stijper: stipǝr (Middelaar), storm: stǫrǝm (Neeritter), stroberm: strȳǝbɛ.rǝm (Geistingen), strotas(t): stru ̞i̯tast (Paal), strui̯tās (Heers), struu̯ǝi̯tast (Paal), tas(t): ta.s (Achel, ... ), ta.st (Godschei, ... ), tas (Alken, ... ), tast (Beek, ... ), tã(ǝ).s (Borgloon, ... ), tã.s (Berlingen, ... ), tã.st (Kermt, ... ), tãst (Gennep, ... ), tá.s (Beverst, ... ), tá.st (Berbroek, ... ), tás (Aalst, ... ), tást (Buvingen, ... ), tā ̝.s (Alken, ... ), tā.s (Berlingen, ... ), tā.st (Wijer), tās (Sint-Truiden, ... ), tāǝs (Mechelen-Bovelingen), tǭ.s (Hoepertingen), tɛ̄ ̞.s (Opheers), terwetast: tɛrǝftast (Melveren), verbont: vǝrbo.nt (Eys, ... ), vǝrbo.ŋk (Heerlen), winkel: wi.ŋkǝl (Riksingen), winkelgoed: węŋkǝlgūt (Zichen-Zussen-Bolder), wisberm: węs˱bɛ.rǝm (Tegelen), zet: zę ̝t (Tongeren), zęt ('S-Herenelderen, ... ) De stapel van graanschoven die men in de schuur vormt, vooral in de tasruimte naast de dorsvloer, maar ook wel op een zolder (vooral bij kleine bedrijven), en ook wel van toepassing op de hooioogst. Veel benamingen van de stapel bevatten de naam van het geoogste gewas en/of geven aan waaruit de stapel bestaat. Vergelijk ook het lemma "graan stapelen in de schuur" (aflevering I.4, lemma 5.1.11). In de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2) is al gewezen op de metonymische verbanden tussen de twee groepen benamingen. De benamingen van de stapel worden gebruikt om de ruimte waarin gestapeld wordt aan te duiden. Interessant is hier het voorkomen van de benamingen gebont en verbont; het is een geval van doorgezette metonymie: de naam van de begrenzing is overgegaan op de ruimte (i.c. de tasruimte) en deze weer op hetgeen die ruimte bevat: de oogststapel. Daarna volgen in het lemma nog een aantal (bijna-)hapaxen die kennelijk van minder belang zijn. [N 5A, 69b; N 5, 82, 84 en 85; N 15, 49a; N C, 5b; JG 1a, 1b en 2c; L B2, 292; monogr.] I-6
oogvuil (slaper) etter: ètter (Hechtel), gedroogd vuil: gedriejecht vaul (Peer), kattenstront: kattestront (Hechtel), knies: knies (Eys, ... ), knoei: knoj (Meijel), kod: kod (Venray), kodde: kodde (Oirlo, ... ), kòdde (Sevenum), kodje: kotjes in de auge (Maasbree), kötjes (Venray), leep: en lèè.p (Zolder), leep (Kortessem), leipen (Lauw), lééjəpə (Loksbergen), lêep (Tongeren), lêêp (Hoeselt), Mv.  lië.pe (Borgloon, ... ), Ook, hoewel dit eerder op een ontsteking wijst.  laepe (èn d`ooge) (Bilzen), leepkeus: liepkeus (Alken), lijm: lijm (Kerkhoven), materie: matjèrre (Vlijtingen), pieten: (sloop)pietten (Eksel), pietjes: (sloop)piettekes (Eksel), pips: peepse (Reuver), pepṣ (Montzen), pips (Achel, ... ), pips ein de auge (Blerick), pips in het oog (Gruitrode), pipse (Boekend, ... ), pipsj (Epen, ... ), pipsə (Opglabbeek), pubs (Haler), pups (Beesel, ... ), pupsch (Heerlerbaan/Kaumer), pupsche (Amby), pupse (Ell, ... ), pupse inne auge (Neer), pupsen (Heythuysen, ... ), pupsj (Amstenrade, ... ), pupsje (Geleen, ... ), pupsjə (Doenrade, ... ), pupsö (Stevensweert), pupsə (Kapel-in-t-Zand, ... ), puupsj (Schinnen), puupsje (Schinnen), pŭpsche (Schimmert), pø.pš (Eys, ... ), pøpsə (Kinrooi), püpsj (Nieuwenhagen), pipsje: pipske (Venlo), prut: prut (Eksel, ... ), prut in het oog (Lommel), Vereenvoudigd fonetisch schrift. Een streepje boven een klank of tweeklank geeft de Limburgse sleeptoon aan.  pryt (Kuringen), slaap: schloap (Gulpen), sjlaop (Gulpen, ... ), sjloap (Beek, ... ), sjlof (Kerkrade), sjloff (Vaals), slaap (Zonhoven), slaop (Maastricht, ... ), sleup (Jeuk), sloap (Eigenbilzen, ... ), sloap in de ôge (Eigenbilzen), sloewep (Wellen), sloop (Loksbergen), slop (Bilzen), slwop (Hoeselt, ... ), slààp (Stein), slòp (Opglabbeek), Mogelijkheid onderlijnd in vraagstelling.  slaap (Loksbergen), PLAATS: de informant geeft als kerkdorp Jeuk/Hasselbroek op.  sloop (Jeuk), slaapkop: slaopkup (Ospel), slaappieten: (sloop)pietten (Eksel), slaappietje: (sloop)piettekes (Eksel), {slo.pi.t\\k\\}  slooppieteke (Eksel), slaappietjes: PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.  slooppietekes (Eksel), slaper: schliĕpur (Brunssum), vuiltje: vuilke (Maastricht), wegeschijter: wègesjieter (Neeroeteren), zand: zand (Caberg) Gedroogd vuil in de oogshoeken (slaper, slaap, pups, pips, kodde) [N 106 (2001)] || geel oogvuil dat s morgens in de ooghoeken zit || oogvuil || vuil, Gedroogd ~ in de ooghoeken (slaper, slaap). [N 84 (1981)] III-1-1
ooievaar eiber: iejeper (Maasbree), oiber (Horn), oud  ēͅi̯bər (Beringe, ... ), hoofd: [?? - moeilijk leesbaar]  hjoofd (Rimburg), klapperstork: klappasjtórsj (Kerkrade), lepelaar: lepelaar (Schaesberg), ooievaar: ^yjəva.rt (Opitter), aojevaar (Mheer), o.ijəvoaər (Lommel), o.iəva.r (Riemst), o:iəvaər (Lommel), o:jəvaər (Lommel), oaievaar (Nederweert), oaijevaar (Grevenbicht/Papenhoven), oajevaar (Ell, ... ), oeaievaar (Neeritter), oeajevaar (Hunsel), oeajəvār (Pey), oeievaar (Arcen, ... ), oeijevaar (Blerick), oeijəvaâr (Hasselt), oeivaar (Eijsden), oeiëvaar (Venlo), oeiëvoar (Genk), oeiəvaar (Venlo), oeiəvoar (Kerkhoven), oeiəvoər (Loksbergen), oejevaar (Broekhuizen, ... ), oejevoar (Meldert), oejəvār (Maastricht), oeooevaar (Neeritter), oewəjəvaowɛr (Hulst/Konijnsberg), oeëjevaar (Altweert, ... ), oeïevaar (Venlo), oĕjevaar (Brunssum), oi-e-vaar (Schimmert), oi-ievaar (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), oievaar (Berg-en-Terblijt, ... ), oiievoar (Sint-Lambrechts-Herk), oijevaar (Echt/Gebroek, ... ), oiëvaar (Ulestraten), oiəvoaər (Gutshoven), oiəvoͅuər (Lommel), ojevaar (Baarlo, ... ), ojevoar (Heusden, ... ), ojjevaar (Meijel), ojjevaor (Bilzen), ojjevoar (Heijen), ojəvōͅr (Tongeren), ooi(ə)vaar (Weert), ooievaar (Afferden, ... ), ooievaor (Kortessem, ... ), ooievaâr (Peer), ooievaər (Stokrooie), ooievāār̄ (Oost-Maarland), ooievoar (Houthalen), ooijevaar (Brunssum, ... ), ooivaar (Lanaken), ooièvaar (Overpelt), ooiëvaar (Kolonie, ... ), ooiəvaar (Swalmen), ooiəvōar (Oostham), ooĭjevaar (Meerlo), oojevaar (Baexem, ... ), oojëvaar (Berg-en-Terblijt), oouvaar (Buchten), ouievaar (Venlo), oujevaar (Beek), ou̯əjəvoͅu̯ər (Lommel), oëjevaar (Blerick, ... ), oëvoar (Wellen), ōējevaar (Tungelroy), ōēëievaar (Hasselt), ōĕijəvaar (Horst), ōĕjevaar (Melderslo, ... ), ōĕjəvaar (Hout-Blerick), ōijəvōͅr (Tongeren), ōi̯əvār (Achel, ... ), ōjevaar (Mechelen), ōjəvār (Hamont, ... ), ōōajevaar (Buchten), ōōievaar (Hamont), ōəvaar (Eys), ŏŏievaar (Leunen), ŏŏjevaar (Venray), o‧(j)əvou(w)ər (Gelinden), ujevaar (As, ... ), ujəva:r (Beringen), ujəvār (Kaulille), ujəvār(t) (Maaseik), ujəvārt (Hasselt), ujəvoͅər (Loksbergen), ūjəvār (Kinrooi, ... ), y(3)̄ijəvār (Meeuwen), y.jəva.r (Bree), y:ijəva:r (Bree), yjəvar (Opglabbeek), yrjəva:r (Opglabbeek), òòjevaar (Urmond), óiëvôor (Tongeren), óó^jevaar (Thorn), ôŏievaar (Stevensweert), ôêjevaar (Puth), ôôjevaar (Puth, ... ), [? - moeilijk leesbaar]  oiever (Baarlo), [verbindingsboogje onder de 2 ees ]  oeejevaar (Lottum), a als in fr. sans  ooievar (Heusden), doorgaans Frings, soms eigen spelling  uəjəvēͅjər (Kwaadmechelen), eigen spelling; omgespeld  ōi̯əvār (Roosteren), Frings  ōjəvōͅr (Hoeselt), oͅjəvōͅər (Borgloon), oͅjəvoͅar (Borgloon), ujəvōͅr (Gelieren/Bret), øͅəvōͅər (Diepenbeek), Frings, omgesp.  ou̯əjəvoͅuər (Lommel), Frings; half lang als lang omgespeld  ūjəvār (Lanklaar), IPA, omgesp.  ōjəvār (Rekem), ōjəvōͅr (Beverst), IPA; omgesp.  uəjəvār (Meeswijk), oe v. boer  oejevaar (Brunssum), sic  u:iəvu:r (Maaseik), vdBerg; omgesp.  oi̯əvar (Stokrooie), ojəvōͅr (Sint-Truiden), ōi̯əvōͅu̯ər (Wellen), ōjəvār (Veldwezelt), ooievaard: oeievaart (Dilsen, ... ), oeievo:rt (Sint-Truiden), ooievaart (Eisden, ... ), steltloper: stjelteluiper (Neerbeek), steltvogel: stjeltvogel (Neerbeek), stork: sjtoorech (Kelmis), sjtorch (Bleijerheide, ... ), sjtŏrk (Waubach), storch (Gemmenich, ... ), storž (Vaals), štōͅ.rəx (Moresnet), uiver: eu-e-ver (Blitterswijck), euver (Oirlo), eəver (Horst), iever (Urmond), ue-ver (Sevenum), uiver (Gennep), uper (Velden), uuever (Swolgen), uujver (Well), uuëver (Sevenum), uver (Middelaar), ööiver (Merselo) ooievaar [DC 35 (1963)], [G 04 (1974)], [SGV (1914)], [ZND 48 (1954)], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || ooievaar (102 bij iedereen bekend; nu verdwenen uit Brabant, behalve uit het noord-westen [N 09 (1961)] III-4-1
ooievaarsbek duivelsbloem: duuvels bloom (Schimmert), düvelsbloom (Schimmert), idiosyncr.  duuvelsbloom (Thorn), WLD  duvelsbloom (Ophoven), duivelskruid: WLD  dūūvels krōēt (Schimmert), duivenbek: doevebek (Tungelroy), douvebek (Wijlre), dōēve-bek (Oirlo), WLD  doeve bek (Montfort), duivenmuil: WLD  düvemoel (Beesel), hanenkam: -  hanekamp (Mechelen-aan-de-Maas), kammen: kammen (Jeuk), kersjes: kiĕskes (Jeuk), ooievaarbek: eigen spelling  ojevaarbek (Vlodrop), ooievaarsbek: ooievaarsbekken (Jeuk), oojevaarsbek (Swalmen), -  oeejevaarsbek (Tungelroy), ooievaarsbek (Maasbree, ... ), oojevaars^jbek (Berg-en-Terblijt), Bree Wb.  ujevaarsbek (Bree), eigen spellingsysteem  ooievaarsbek (Maasbree), WLD  oojeváarsbék (Swalmen), zelfde; zachte -  ooievaarsbek (Echt/Gebroek), ± Veldeke uit Ned.?  ooievaarsbek (Tienray), reigersbek: eigen spellinsysteem  rijgersbek (Meijel), scharrekruid: eigen spellinsysteem  sjarekroed (Meijel), voerkettinkjes: vorkettekens (Jeuk) Kleine ooievaarsbek (geranium molle 5 tot 40 cm hoge plant die kort behaard is; de bladeren zijn 5- tot 7-spletig met 3-delige slippen; de bloemen zijn zeer klein en bleekpaars van kleur; de vruchten zijn aangedrukt behaard. Bloeitijd van mei tot septem [N 92 (1982)] || ooievaarsbek [DC 60a (1985)] III-4-3
oom menonk: menóónk (Peer), menonkel: menoenkel (Tessenderlo), cf. VD s.v. "onkel"(gew.) nonkel, oom  menonkel (Oostham), mononk: fr. mon oncle  manoŋk (Eupen), monoŋk (Eupen), nonk: naongk (Maastricht), naonk (Hoepertingen, ... ), naungk (Bommershoven), naunk (Gelinden, ... ), noank (Guttecoven, ... ), noe.nk (Hasselt), noenk (Beverlo, ... ), noĕnk (Schimmert), nonck (Houthem), nongk (Montzen, ... ), nonk (Amby, ... ), noonk (Amby, ... ), noŏnk (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), noungk (Borgloon), nounk (Beverst, ... ), noŋk (Elsloo, ... ), nōēnk (Hasselt, ... ), nōnk (Eijsden), nōŋk (Geulle, ... ), nŏĕngk (Heerlen), nŏĕnk (Hasselt, ... ), nŏnk (Gulpen, ... ), nŏŏnk (Vijlen), nóͅṇk (Kinrooi, ... ), no͂(w)k (Heers), no͂nk (Maaseik), noͅŋk (Beek, ... ), nunc (Rimburg), nungk (Kleine-Spouwen, ... ), nunk (Bilzen, ... ), nuŋk (Doenrade, ... ), nūnk (Urmond), nò(u)nk (Molenbeersel), nò.nk (Zonhoven), nòngk (Lontzen), nònk (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), nóngk (Welkenraedt), nónk (Amby, ... ), nóóngk (Eupen, ... ), nóónk (Borgloon, ... ), nônk (Heusden, ... ), nôênk (Vlijtingen), nôônk (Gelinden), nönk (Schaesberg), nùnk (Beverlo, ... ), nünk (Val-Meer), (Bijna noonk).  nonk (Obbicht), (oe kort).  noenk (Einighausen), bepaald aangeduid, dan komt de voornaam erbij, bijv. nonk Tis (oom Mathijs)  noͅŋk (Amstenrade), cf. VD s.v. "nonk(el)  nunk (Dieteren), cf. VD s.v. "nonk(el)"(gew.) oom  noenk (Heppen), gevolgd door zijn voornaam  nōŋk (Munstergeleen), latijnse uitspraak  nunc (Eisden), mar.: resp. gebruikt spelling uit de (bijgevoegde) brochure: "Phonetische schrijfwijze van het Valkenburgsch plat en gelijkluidende dialecten". Omspelling komt voor mijn rekening  nonk (Valkenburg), neen  noenk (Limbricht, ... ), nonk (Berg-en-Terblijt, ... ), noongk (Wijlre), noonk (Amby, ... ), nounk (Waubach), noŋk (Urmond), nŭnk (Einighausen), nònk (Meerssen, ... ), nóngk (Margraten), nóónk (Sint-Geertruid), noonke Piet  nônk (Overpelt), ook: noenk  nounk (Kortessem), ook: nounk  noenk (Kortessem), sommigen zeggen "nonk"; cf. VD s.v. "nonk(el)"; cf. VD D-N s.v. "Onkel"; cf. VD F-N s.v. "oncle  nonk (Hushoven), sommigen zeggen "nonk"; cf. VD s.v. "nonk(el)"; cf. VD D-N s.v. "Onkel"; cf. VD F-N s.v. "oncle"; cf. Roukens s.v. "Onkel"p. 328-332  nonk (Weert), van het Duitsche onkel  noͅŋk (Nuth/Aalbeek), vero.  nònk (Echt/Gebroek), nonk?: ouck (Ulestraten), nonkel: noengkel (Meldert), noengəl (Tessenderlo), noenkel (Beverlo, ... ), nonke (Hamont), nonkel (Ellikom, ... ), noonkel (Houthalen), nōēnkel (Tessenderlo), nŏĕnkl (Tessenderlo), nŏĕnkəl (Sint-Lambrechts-Herk), no͂kəl (Hamont), nònkəl (Riksingen), nònəl (Lommel), nónkəl (Lommel), nón’əl (Lommel, ... ), nùnkel (Beverlo), cf. VD s.v. "nonk(el)"(gew.) oom  nonkel (Oostham), minder gebruikt  nonkel (Hechtel), nonkeltje: nŭŭnkəlkə (Loksbergen), nonkje: noengskə (Gelinden), verkl.w.  nunks’je (Bleijerheide, ... ), onkel: onkel (Loksbergen), ŏnkəl (Oostham), cf. VD D-N s.v. "Onkel"; cf. VD F-N s.v. "oncle"; cf. Roukens s.v. "Onkel"p. 328-332  onkel (Stramproy), cf. VD s.v. "onkel"(gew.) nonkel, oom  onkel (Oostham), ŏnkel (Oostham), oom: eeme (Lottum), eu-em (Blitterswijck), eum (Gennep, ... ), o-a-me (Blitterswijck), oam (Blerick, ... ), oame (Buggenum, ... ), oeame (Heel, ... ), oeeme (Swolgen), oem (Belfeld, ... ), oeme (Afferden, ... ), oeoome (Grathem), oeëm (Altweert, ... ), oeëme (Blitterswijck, ... ), oeëmen (Tessenderlo), oeəme (Horst), oime (Beesel, ... ), ome (Echt/Gebroek, ... ), omə (Stevensweert), oo.um (Merselo), ooeme (Heijen), oom (Houthalen, ... ), oome (Asenray/Maalbroek, ... ), oomme (Wellerlooi), oomə (Herten (bij Roermond), ... ), ooum (Venray), ooəme (Arcen, ... ), oum (Sint-Odiliënberg), oume (Oirlo), oäme (Grubbenvorst), oême∂ (Venlo), oëme (Maasbree), oëmme (Panningen), oôm (Siebengewald), oôme (Merselo, ... ), ōējm (Sint-Huibrechts-Lille), ōēm (Venray), ōēme (Baarlo, ... ), ōōm (Reuver), ōōme (Heijen), ŏŏme (Meerlo), ŏŏëm (Leunen), uem (Baarlo, ... ), ujem (Panningen), uuem (Lottum, ... ), uum (Bocholt, ... ), uuëm (Altweert, ... ), uuəm (Horst), uëm (Grubbenvorst), ym (Eupen), óóm (Riksingen), ôem (Eksel, ... ), ôôme (Horn), öm (Heythuysen), ööm (Sittard), ø̄m (Nuth/Aalbeek), ø͂ͅm (Mheer), ûûm (Eupen), üem (Bleijerheide, ... ), #NAME?  oeme (America), uum (America), (zelden nonk).  ôôm (Beegden), (ü´m is vernederend).  ôame (Stevensweert), begint te verdwijnen en plaats te maken voor "ome  oeème (Blerick), cf. Keuls Wb. s.v. "ühm"; cf. beschrijving inRheinisches Wb.  uëm (Maasbree), cf. VD s.v. "oom", ook ome  ôêmən (Tessenderlo), cf. WNT s.v. "oom"daarnaast, ook thans nog noom "- en in spreektaal oome; cf. VD s.v. "ome"zie bij oom  (nieuw) oome (Venlo), eertijds ook: -  uuəm (Bocholtz), geen verschillende woorden  oome (Afferden), geen verschillende woorden; cf. VD s.v. "oom", ook ome  oome (Gennep), maar: oome Piet  ôôm (Heythuysen), meer schertsend gebr.  uuëm (Nederweert), met voornaam ervoor: Driekoom; Janoom  oem (Overpelt), neen  aome (Haelen), euem (Haelen), eum (Echt/Gebroek, ... ), oame (Beegden, ... ), oe-eme (Blerick), oeam (Grubbenvorst), oeame (Heel), oeim (Ospel), oem (Horst), oeme (Heel, ... ), oewem (Venray), oeweme (Merselo, ... ), oeäme (Heythuysen), oeëme (Helden/Everlo, ... ), oeəme (Grubbenvorst, ... ), oeəmə (Beegden, ... ), oĕme (Lottum), oe͂me (Blerick), ome (Blerick, ... ), oo-eme (Weert), oom (Middelaar, ... ), oome (Buggenum, ... ), oomə (Reuver), oëme (Venlo), oôme (Bergen, ... ), ōēəm (Oirlo), ōme (Siebengewald), uem (Sevenum), ujem (Helden/Everlo), uum (Kerkrade), uuëm (Hunsel), uuəm (Sevenum), uëm (Helden/Everlo), uüm (Hushoven, ... ), ūūm (America), ôême (Wanssum), ôômə (Makset), neen: wel met voornaam erachter  oeëme (Weert), nen  oëme (Velden), nen ome van moderskantj  ome (Roermond), oeème"begint te verdwijnen en plaats te maken voor "ome  ome (Blerick), optekenaar"weet niet of de benaming ev. of mv. is!  öm (Leveroy), overdr. oude man  uëm (Tegelen), soms spreken oude mensen van "uëm"daarmee een oude man bedoelen zonder dat een familieband noodzakelijk is  uëm (Venlo), verouderd  y(3)̄əm (Sint-Pieters-Voeren), verouderd Tegenwoordig wordt het woord in de hele Voerstreek overdrachtelijk gebruikt, met de betekenis van "domme, onhandige jongen  y(3)̄əm (Sint-Martens-Voeren), vroeger  ôêm (Aalst-bij-St.-Truiden), ø̄m (Geulle), vroeger veelal voorafgegaan door de naam van de oom b.v.: Jan-oom (dus niet oom Jan!)  oeëme (Castenray, ... ), Wel is of was nog in gebruik: eum. Dit woord werd min of meer spottend gebr. Het werd ook figuurlijk gebruikt voor os  ø̄m (Oirsbeek), oompje: iemke (Gennep, ... ), iêmke (As, ... ), ömke (Bergen), neen  umke (Sevenum) aanspreking van een man van eenvoudige stand door een kind || de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] || getrouwde oom || hoe heet de broeder van uw vader of moeder? [ZND 48 (1954)] || nonkel || nonkel, oom, oudere man || oom [SGV (1914)], [ZND 11 (1925)], [ZND m] || oom, eigenwijs persoon || oom, mijnheer, heer || oom; Bestaan er verschillende woorden voor een oom van vaders- en van moederskant? [DC 05 (1937)] || oompje || oud-oom III-2-2
oor lepels (mv.): i.e. grote oren.  lê-pə-lə (Wijlre), losch: lóšen (Urmond), Plat.  lošə (Bunde), oor: aoir (Houthem), aur (Bilzen), aùr (Geleen), o.aerə (Grevenbicht/Papenhoven), o.arə (Geleen, ... ), o.rə (Berg, ... ), o.rən (Lommel, ... ), o.urə (Zepperen), o.urən (Bilzen, ... ), o.wər (Gelinden, ... ), o.ərə (Beek, ... ), o.ərən (Beringen, ... ), o:rə (Siebengewald), o:rən (Eigenbilzen, ... ), o:wər (Hoepertingen), o:ərə (Opheers), oar (Brunssum, ... ), oe-er (Oostham, ... ), oe-ər (Wijlre, ... ), oe`er (Ubachsberg), oear (Buggenum, ... ), oeĕr (Haelen, ... ), oejr (Ospel), oeoir (Stevensweert), oeor (Grathem), oer (Amby, ... ), oeur (Stevensweert), oewaar (Guttecoven), oewer (Gulpen, ... ), oewr (Mechelen, ... ), oewər (Lottum), oeàr (Urmond, ... ), oeë:r (Terwinselen), oeër (Heerlen, ... ), oeërlèl (Weert), oeər (Arcen, ... ), oeərə (Baexem), oir (Berg-en-Terblijt, ... ), ooar (Klimmen), ooer (Doenrade), oor (Amstenrade, ... ), oowr (Well), ooèr (Stramproy), ooər (Hoensbroek, ... ), ooərke (Posterholt), orə (Meijel), orən (Hechtel), our (Bilzen, ... ), ourən (Hoepertingen), ouər (Hoepertingen), ou̯ǝr (Alken, ... ), owar (Elsloo), oër (As, ... ), oëre (Kessel), oùr (Beek), oǝr (Lommel), oər (Gulpen, ... ), ō:r (Tongeren), ōar (Buchten), ōār (Dieteren), ōēr (Amby, ... ), ōēər (Arcen, ... ), ōr (Berg, ... ), ōər (Merkelbeek), ŏĕr (Mechelen, ... ), ŏĕər (Bleijerheide), u.arə (Meerssen), u.rn (Zolder), u.rn̂ (Zonhoven), u.rə (Amby, ... ), u.rən (Brustem, ... ), u.urə (Alken, ... ), u.urən (Beverst, ... ), u.ərn (Montfort), u.ərə (Amstenrade, ... ), u.ərən (Achel, ... ), u:r (Mielen-boven-Aalst), u:rə (America, ... ), u:rən (Diepenbeek, ... ), u:ər (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), u:ərə (Borlo, ... ), u:ərən (Jeuk, ... ), uār (Reuver), uor (Mechelen-aan-de-Maas), ur (Genk, ... ), urə (Venray), urən (Meerlo), uurə (Wellen), uurən (Tongeren), uwər (Beverlo, ... ), uër (Montzen, ... ), uǝr (Achel, ... ), uə:r (Opgrimbie), uə:rə (Sint-Truiden), uər (Hamont, ... ), uərə (Arcen, ... ), uərən (Oirlo, ... ), ū.r (Maaseik), ūr (Bree, ... ), ūR (Koersel), ūr (Lanklaar, ... ), ūrən (Zonhoven), ūär (Molenbeersel), ūər (Eys, ... ), ŭər (Kwaadmechelen), wauhrə (Meerssen), wo:r (Echt/Gebroek), y(3)̄r (Opglabbeek), y.rə (Opglabbeek, ... ), òur (Puth), òèər (Koningsbosch), òòr (Haelen), òər (Eygelshoven, ... ), ó:ər (Geysteren), ór (Roermond), óàr (Maasbracht, ... ), óər (Oostrum), ôêr (Maastricht, ... ), ö:r (Martenslinde), öär (Guttecoven), ù:r (Leunen), úrkə (Heugem), û.rn (Houthalen), û.rə (Overpelt, ... ), û.rən (Hasselt, ... ), û.ərən (Heusden, ... ), ûrə (Peer), ûrən (Grote-Brogel), ür (Sint-Geertruid), ōr (Berg, ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), ōu̯ǝr (Gutschoven), ōǝr (Gelinden, ... ), őu̯ǝr (Kozen, ... ), ū.r (As, ... ), ūor (Boorsem, ... ), ūr (Beringen, ... ), ūø̜r (Maasmechelen, ... ), ūǝr (Aalst, ... ), űǝr (Peer), ű̄r (Herk-de-Stad, ... ), ű̄ǝr (Beek, ... ), ǫu̯r (Heesveld-Eik, ... ), ǫu̯ǝr (Berlingen, ... ), ˙ūǝr (Neerharen), raamoor: rāmōr (Ottersum) een oor [ZND A2 (1940sq)] || Het uitstekende deel aan boven- en onderdorpels van deur- en raamkozijnen dat in de muur wordt gemetseld. [N 55, 7g] || oor [DC 01 (1931)] || Oor (orgaan van het gehoor; het of de ...) kleine oortjes. [ZND 05 (1924)] || Op maat gezaagde houten kappen vertonen een inkeping waar het versmalde gedeelte van de stijlen in past. Het deel tussen deze inkeping en het uiteinde van de kap is een "oor". Zie ook de lemmata Mees en Mezen. [Vwo 565] || oren [RND] || Zie afbeelding 2.1. [JG 1a, 1b] I-9, II-5, II-9, III-1-1
oorbomen hoekstijltjes: hōkstilkǝs (Weert), oorbomen: oorbomen (Paal), ōrbø̜jm (Einighausen), ūǝrbø̜jm (Herten), ūǝrbūǝmǝ (Lummen), oorspanten: ōrspanjtjǝ (Neeritter, ... ) De twee schuine balken in de zijkanten van het achterkeuvelens van een standerdmolen. Zie ook afb. 18. [N O, 44i] II-3
oord: halve cent oortje: (= 1/2 cent).  eurtje (Grathem, ... ), öördje (Oirsbeek), (= een halve cent).  ⁄n örtje (Grevenbicht/Papenhoven), (= een halve centstuk).  öörtje (Sittard), (= halve cent).  aördje (Sittard), ĕŭrtje (Nunhem), éúrtje (Beegden), örtje (Echt/Gebroek, ... ), öörtje (Sittard), (= halve sent).  en örtje (Panningen), Opm. dit woord kent men hier wel (= 1/2 cent).  èùrtje (Limbricht), Opm. in Nederland 1/2 cent, van brons.  ein örtsche (Schimmert), Opm. neen, wel dit woord (= 1/2 cent).  eurtje (Sittard), Opm. was 1/2 cent; het woord oord kent men hier niet.  ördje (Maasbracht) Betekenis en uitspraak van: oord? Graag uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)] III-3-1
oord? de oorden: ps. omgespeld volgens Frings.  də ōͅrdə (Hasselt), oord: aord (Sittard), Opm. is bepaalde dorp of plaats.  oard (Jabeek), ps. letterlijk omgespeld volgens IPA.  uoi̯t (Tongeren), ps. omgespeld volgens Frings.  ōt (Diepenbeek), urt (Oud-Waterschei), ūrt (Hasselt, ... ), oortje: eurdtje (Kinrooi), eùrtje (Roosteren), èùrtje (Haelen, ... ), (uurtje = oordje).  häe hat zie letste uurtje versjnoept (Heerlen), Algemene opmerking: invuller twijfelt over het spellingssysteem (Veldeke). Aangezien de lijst normaal (dus in gewoon Nederlands) is ingevuld, heb ik de lijst letterlijk overgenomen, dus niet(s) omgespeld!  ’n eurtsje (Eijsden), Opm. "aord"komt alleen voor in de betekenis als plaats, gehucht.  ⁄n äörtje (Tegelen), Opm. betekenis was zegsman onbekend.  uërtje (Hoensbroek), Opm. uitspraak: Fr. le coeur.  eurtje (Heythuysen), ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  eu:rtje (Herten (bij Roermond)), ps. omgespeld volgens Frings.  oͅrkə (Halen), rtjə (Kinrooi), ø͂ͅrtjə (Lanklaar), ø͂ͅrtšə (Maaseik), øͅrtšə (Maaseik), ən īrkə (Opglabbeek), ps. omgespeld volgens Frings. Boven de "u"(omgespeld: u) staat nog een ^ (dakje deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de "u"omgespeld.  u^rtʔə (Rummen), ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb geïnterpreteerd als een "glottishslag"(¿) - of gewoon letterlijk overnemen als een hoge komma?  øͅrtʔə (Rotem), ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje vóór de \\ heb ik geïnterpreteerd als een "glottishslag"(¿).  ø͂ͅrtʔə (Maaseik), ps. omgespeld volgens IPA.  ø͂ͅrtʔə (Rotem), ps. omgespeld volgens IPA. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  ør’kə (Gelinden, ... ) Betekenis en uitspraak van: oord? Graag uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)] III-3-1
oordelen beoordelen: beöerdeile (Venlo), beredeneren: beredenieren (Weert), besluiten: besjloete (Maasniel, ... ), besloeten (Heythuysen), besluiten (Meeuwen), beslûte (Bree), concluderen: concludere (Maastricht), derop uitkomen: drop oetkôôme (Weert), een keus maken: kēūs maakə (Maastricht), een oordeel uitspreken: ən ōērdēēl ōētsjprēēkə (Nieuwenhagen), een oordeel vellen: oordeil vèllə (Maastricht), oordelen: aordeil (Montfort), aordeile (Haelen), aordèjlə (Susteren), oardeile (Thorn), oedèlə (Wijnandsrade), oeĕrdeilə (Beesel), oerdeile (Reuver, ... ), oerdejle (Gronsveld, ... ), oerdele (Heerlen), oerdiële (Oirlo), oeërdeile (Tungelroy), oeërdele (Waubach), oeërdieële (Castenray, ... ), oo.ërdiele (Zonhoven), oor.dijlə (Kelpen), oordeile (Caberg, ... ), oordeilen (Born, ... ), oordeille (Amby, ... ), oordeilə (Montfort), oordele (Vaals), oordelen (Leopoldsburg), oordelle (Meijel), oordijlə (Maastricht), oordéle (Hoeselt), ooërdeile (Nunhem), oōrdeile (Schimmert), oërdeile (Venlo), oërdele (Voerendaal), ō.rdē.lə (Eys), ōērdeilə (Venlo), ōērdelə (Doenrade), ōērdēēlə (Nieuwenhagen), ōōrdeilə (Maastricht), ūūrdééjlə (Meeuwen), yrdeͅi̯lə (Meeuwen), òrdélle (Meijel), òrdéllə (Meijel), òòrdeile (Geulle), ôerdeel (Heerlen), ôôrdéilə (Meeswijk), (ô).  aordeile (Neer), Doa kun dzjië. ni ee.ver oa.rdȉ.le  oa.rdīē.le (Hasselt), ps. boven de r staat een trema; deze combinatieletter kan ik niet maken!  aordèele (Gulpen), ordonneren: ordenere (Sevenum), ordenēēre (Sevenum), redeneren: redeneere (Mheer), redenere (Jeuk), rədəneerə (Simpelveld), schikken: chikken (Ittervoort), schikke (Eys, ... ), schikken (Meijel, ... ), sjikke (Kesseleik, ... ), sjikken (Stein), sjikkə (Schinnen), cf. VD s.v. "schikken II"(onoverg.) 2. tot een oplossing komen, in orde komen  schikken (Schimmert), tot besluit komen: tot besluut kòmme (Maastricht), tot de conclusie komen: konkluusie kaome (Maastricht), tòt de kònkluzie kòmme (Echt/Gebroek), tot een akkoord komen: tot een accoord komen (Meijel), uitmaken: ôetmââke (Swalmen), van gedacht zijn: va gedacht zèn (Beverlo), vinden: vénjən (Urmond), zich over get uitlaten: ze.x ‧øvər geͅ.t ˂ū.tl‧oͅatə (Eys) door redeneren tot een gevolgtrekking komen, oordelen [schikken] [N 85 (1981)] || oordelen || oordelen (achten) || oordelen, tot een gevolgtrekking komen || oordelen; door redeneren tot een gevolgtrekking komen || tot een gevolgtrekking komen, oordelen III-1-4