e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op een sukkeldrafje lopen aangesukkeld komen: a kòmme gesukkeld (Guttecoven), bij schokjes lopen: bǝ sxø̜kskǝs lūpǝ (Halen), bommeldrafje: bou̯mǝldrāfkǝ (Kinrooi), bommelen: bommelen (Herten), bōmǝlǝ (Montfort), dazelen: dazele (Echt/Gebroek), draven: draave (Berg-aan-de-Maas, ... ), drave (Mechelen, ... ), drāvə (Kinrooi), droavə (Val-Meer), draven, heen en weer lopen  drave (Klimmen), drentelen: trɛntələ (Tongeren), dribbelen: dribbele (Brunssum), fakken: fakke (Ell), fokken: fokke (Eksel), Nog weinig gebruikt.  fokke (Zutendaal), in een drafje lopen: in n drefke (Posterholt), kleinen: klîêne (Puth), [vgl. Q 032a, rk]  klééne (Schinveld), B.v. de kinger kleeëne voet.  kleeëne (Hoensbroek), kort drafje: kǫt draftǝ (Opheers), langzaam draven: laŋksām drāvǝ (Valkenburg), (F)  lanksaam draave (Roermond), langzaam lopen: langsaam loope (Nieuwenhagen, ... ), laŋsām lu̯pǝ (Grevenbicht / Papenhoven), laŋsǝm lō.pǝ (Bilzen), licht draven: lix drǭvǝ (Tongeren), luiweg draven: lø̜̄wɛx drāvǝ (Zolder), met schokjes lopen: bè schokskes (Sint-Truiden), me sxokskəs luəpə (Beverlo), me sxøͅkskəs lōpə (Lommel), meͅt šøkskes louwpe (Tongeren), mt šokskǝs lő̜u̯pǝ (Opglabbeek), mt šø̜kskǝs lō.pǝ (Tongeren), mə sxøͅkskəs (Lommel), niet doorzetten: nɛ dø̄rzɛtǝ (Zelem), niet vooruitkomen: hər kent net fərūt (Kanne), op de draf lopen: ob dən draf (Gingelom), op de sukkelbaan: up ə su`əlboͅn (Tessenderlo), op een drafje: ǫp ǝ drɛ̄fkǝn (Hamont), ǫp ǝn drɛfkǝ (Gronsveld, ... ), ǫp ǝn drɛfkǝn (Lommel), op een drafje gaan: ǫp ęi̯n drɛfkǝ gǭn (Blerick), op een drafje lopen: drafkə (Sint-Truiden), hae luipt op ein drefke (Nunhem), ob ən drɛfkə lo.upə (Neeroeteren), op e drefke loupe (Nederweert), op een drafje (Lauw), op een drefke (Geistingen), op ein drefke (Boekend), op ein drefke gaon (Roermond), op ein drefke laupe (Leveroy), op ein drefke loupe (Horn, ... ), op ein drèfke loupe (Neer), op en drefke laupe (Susteren), op en dréfke loupe (Tegelen), op n drafje (Belfeld), op n drefke (Beegden, ... ), op n drefke lope (Mheer), op n dräfke (Neeritter), op u drefke laupe (Weert), op èn drefke (Velden), op èn dräfke loope (Horst), op èè drèèfke luipe (Bree), op ən dreͅfkə luəpə (Achel), oͅp ən dreͅfkə luəpə (Neerpelt), oͅpə drafkə (Gingelom), óp n dréfke loupe (Tungelroy), ǫp ǝn drɛfkǝn lūǝ.pǝ (Neerpelt), ǫp ǝn drɛ̄fkǝ lǫu̯.pǝ (Neeroeteren), Antwoordmogelijkheid onderlijnd.  op een drafje (Jeuk), NB: sjok = hevige trilling.  op n drèfke loupe (Berg-aan-de-Maas), op een ezelsdraf lopen: op enen ee.zelsdroa.f làupe (Gors-Opleeuw), op een hondsdrafje: op een hondsdrafje (Thorn  [(onregelmatige stap of draf als bij een hond)]  ), op een hondsdrafje lopen: e honsdrefke (Voerendaal), op ein hónsdrefke (Thorn), op een klein drafje: ǫp ǝ klęi̯n drfkǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), op een klein drafje lopen: ǫp˱ ǝ klei̯n drǫfkǝ lǫu̯pǝ (Hoepertingen), op een schok: ǫp ęn ǝ šǫk (Deurne  [(schok: sukkeldraf)]  ), op een schokje: ǫp ǝ sxø̜kskǝ (Afferden, ... ), ǫp ǝ šøkskǝ (Meeuwen), ǫp ǝ šø̜kskǝ (Baarlo, ... ), ǫp˱ ǝ sxø̜kǝkǝ (Sint-Truiden), op een schokje lopen: ob ə sjökkə loope (Heerlerheide), op e sjökske (Panningen), op ee sjökskje loope (Waubach), op en sjekske laupe (Haelen), op n schökske gaon (Roermond), op n schökske loope (Afferden), op n schökske loëpe (Broekhuizen), op n sjukske laupe (Baarlo), op n sökske loope (Ottersum), op n žokskə (Meeuwen), op èn schökske lope (Middelaar), oͅp ə sxoͅkskə lopən (Lommel), op een schokje schokken: ǫp ǝ šø̜kskǝ šǫkǝ (Venlo), op een sukkel(draf): ǫp enǝ søkǝl (Sevenum), op een sukkeldrafje lopen: op e sukkedréfke laope (Meerssen), op e sukkeldrefke loupe (Gronsveld), op ee sukkeldrefke loope (Oirsbeek), op een sukkeldrefke loupe (Venlo), op n sukkeldrefke (Buchten, ... ), sukkedrefke (Swalmen), sukkeldrefke (Leuken, ... ), òp e sökkeldrèfke loupe (Maastricht), B.v. ig dink as ge op eh sukkeldrafke loehwept dat ge doehwetmieg moet zijn.  op eh sukkeldrafke loewehpen (Peer), op een sukkelgang lopen: op n sukkelgank (Blerick), op een varkensdrafje lopen: op n verkesdrefke loupe (Baexem), op het gemak gaan: up t gǝmak gǭn (Tessenderlo), op het gemak lopen: ǫp t gǝmak luu̯ǝpǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden), op het gemakje: ǫp t ˲gǝmakskǝ (Gingelom), op het gemakje gaan: ǫp t ˲gǝmakskǝ gø̜n (Koersel), op zijn elf-en-dertigste lopen: op z`n elf en dartigst loope (Ottersum), op zien elf en dertigste (Blerick), i.e. langzaam.  op zien èlf en dertigste loupe (Nunhem), op zijn gemak: ǫp zǝ gemak (Rummen), op zijn gemak gaan: ǫp zę gǝmak gø̜n (Lommel), op zijn gemak lopen: op z`n gemaak renne (Obbicht), op ze gemaok loope (Oost-Maarland), op zen gemaak loupe (Valkenburg), op zīēn gemaak loupe (Klimmen), op zè gemaak loepe (Hechtel), ǫp ˲zǝn gǝmak lő̜u̯pǝ (Bree), op zijn gemakje lopen: op zeͅ gəmakskə (Paal), oͅp si gəmeͅkskə (Achel), ǫp zi gǝmɛkskǝ luǝpǝn (Achel), passendraf: pasǝndrǭ.f (Genk), popelen: po(o)pele (Veldwezelt), rennen: renne (Schaesberg), schakken: det sjakde van hijj nao dao (Tegelen), sjakke (Haelen, ... ), šakǝ (Bokrijk, ... ), i.e. op een sukkeldrafje. B.v. vaa.der sjrut meet grôête sjree, en de wichter sjakke terwie.le nééven em op.  sjakke (Panningen), schobben: sxobṇ (Kwaadmechelen), sxubǝ (Kwaadmechelen), schokkelen: sjokkele (Grevenbicht/Papenhoven), sxǫkǝlǝn (Overpelt), tsökkele (Kelmis), šǫkǝlǝ (Puth, ... ), schokkelpaard: šokǝlpē̜rt (Klimmen), schokken: schoke (Neeritter), schokke (Broekhuizen, ... ), schokken (Ophoven), schòòkke (Maastricht), sjoake (Echt/Gebroek), sjokke (Ittervoort, ... ), sjōēke (Valkenburg), sjōkke (Kaulille), sjòkke (Heel, ... ), sjòòke (Sint-Pieter), sxǫkǝ (Eigenbilzen), sxǫʔǝ (Tessenderlo), tjoeke (Eksel), zokke (Roermond), šukǝ (Roggel), šǫkǝ (Bergen, ... ), i.e. schokken.  skokə (Opheers), slenteren: slɛntǝrǝ (Lanklaar), stevelen: stiefele (Venlo), stilletjes gaan: stelǝkǝs gǫn (Niel-Bij-Sint-Truiden), stelǝʔǝs gø̜n (Lommel), stuiken: sjtoekke (Kerkrade), sukkelaar (zn.): søkəlēͅr (Kanne), sukkelachtig lopen: sukkelechtig loapen (Diepenbeek), sukkeldraf: søkǝldraf (Mechelen), sukkeldrafje: søkǝldrɛfkǝ (Haelen, ... ), sukkelen: seggele (Hees), sigǝlǝ (Hasselt), sikkele (Hees), sukkele (Geleen, ... ), sökkele (Blerick), søkǝlǝ (Herten, ... ), sukkelend lopen: sükkelend loupen (Valkenburg), sukkelent?re lopen: sukkelentaere loupe (Sittard), taffelen: taffele (Eksel, ... ), taffelen (Tessenderlo), tafəln (Koersel), tafələ (Koersel, ... ), B.v. do komt em ongetofelt = daar komt hij op n sukkeldrafje aangelopen.  tafələ (Tessenderlo), toffelen: tjoeffele (Vorsen), voetje voor voetje gaan: vytjǝ vø̜r vytjǝ gǫnj (Gingelom), voortsukkelen: vortsøkələ (Overpelt), vooruitdribbelen: vø͂ͅrat drybələ (Gingelom) [N 8, 81a, 81d en 83]lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)] || op een drafje || Op een sukkeldrafje lopen (op een drafje, met schokjes, schokken). [N 109 (2001)] I-9, III-1-2
op en af -zaaien langseen af: lɛŋsē.n ǭ.f (Beverst), links en rechts: lęŋks ɛn rɛ.xs (Beverst, ... ), neveneenaan: nē̜.vǝnēnǭn (Munsterbilzen), op en af: ǫp ɛn ā.f (As, ... ), ǫp ɛn ǭ.f (Diepenbeek, ... ), twee richtingen: twi re.xteŋǝ (Godschei) Zaaien terwijl men de akker op en af gaat. Andere boeren, die handiger zijn en zowel met de linker- als met de rechterhand kunnen zaaien, gaan de akker op en af. [JG 1a; monogr.] I-4
op het eigendomsgevoel voor het eigen hok spelen een lege vogel spelen: une laege voegel sjpiele (Doenrade), een lege zij spelen: une laege zie sjpiele (Doenrade), gekoppeld spelen: gekoppelt speule (Sevenum), hokjesspel: hokjesspel (Geleen), hokvasten: hokvaste (Buchten), jaloersspel: jaloersspel (Eys), kotjesspel: keutekesspeel (Houthalen), kotjessjpel (Geleen), kōtjesspeel (Guttecoven), kottenspel: kotte speul (Sint-Pieter), nestspel: neistspeel (Kortessem), nespjel (Rijkhoven), ’t nis-sjpieël (Klimmen), (o.).  ne.sšpēͅ.l (Eys), neͅ.sšpēͅ.l (Eys), op het plankje spelen: op ’t plenkske spelen (Jeuk), spieèlen op het plenkske (Eisden), op het schapje spelen: op ’t schaepke spuule (Weert), op het schapje vliegen: vleegə òp hət sjàpkə (As), op jaloezie spelen: op sjaaloesie sjpeele (Geleen), op plankje vliegen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  op plênkske vliēge (Bilzen), plankspel: plankspel (Tongeren) Bij gepaarde en ook ongepaarde duiven spelen op het eigendomsgevoel voor het eigen hok (kotjesspel)? [N 93 (1983)] III-3-2
op het gevoel van ouderschap spelen klein jongenspel: klein jònge-spel (Sevenum), nest: ’t nis (Klimmen), nestduiven: nesdoeve (Buchten), nestspel: nes-spel (Mielen-boven-Aalst), nessjpel (Beesel, ... ), nesspel (Jeuk), nestspeal (Eys), nestspēēl (Houthalen), nèssjpel (Geleen), nêstspel (Venray), (o.).  neͅ.sšpēͅ.l (Eys), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ’t nèsspiël (Bilzen), Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!  nestspel (Gruitrode), nestspelen: nestspuule (Weert), nèst spiele (As), op broeden vliegen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  den (h)oën vliēg op briēë nie (Bilzen), op briēë vliēge (Bilzen), op de jongen komen: kommen op de jongen (Geleen), op de jongste spelen: spieèlen op ôê jungske (Eisden), op een grote jongen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  op unnə grôêtə jóngə (Grathem, ... ), op een jongen: op ne jonge (Koersel), op grote jongen vliegen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  op kleen/graute joeng vliēge (Bilzen), op het jong vliegen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  op ’t joenk vliēge (Bilzen), op het kippen van de eitjes spelen: òp ’t kippe van də èjkəs spīēlə (As), op het nest spelen: op ’t nis sjpieële (Wijlre), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  op ’t nès spiële (Bilzen), op kleine jongen vliegen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  op kleen/graute joeng vliēge (Bilzen), op nest spelen: op nest sp"lə (Meijel), op nès speule (Sint-Pieter), sjpielt op nist (Doenrade), (óp eer, óp ne gruute jònge, óp e kwákjònk, óp e jò.nk van tien daach).  óp nèstspee.le (Zolder), sjpel op kleine jongen: sjpel op klein jonge (Lutterade) Bij gepaarde duiven met jongen spelen op het gevoel van ouderschap, op het verlangen om de jongen terug te zien? [N 93 (1983)] III-3-2
op het niet schaven kijlschaven: kī.lšāvǝ (Mechelen), op niks laten uitlopen: ǫp neks lātǝ ø̜tlūǝpǝ (Leopoldsburg), op niks uit laten lopen: op neks˱ yt lǭtǝ lōǝpǝ (Ottersum), op niks uitschaven: up neks øtsxǭvǝ (Tessenderlo), ǫp neks˱ ūtsxāvǝ (Venlo), ǫp neks˱ ūtšāvǝ (Dilsen), ǫp neks˱ ǫwtšǭvǝ (Bilzen), puntschaven: pøntjšāvǝ (Herten), schuins schaven: šȳns šāvǝ (Herten), spievormig schaven: špivǫrmex šāvǝ (Herten), taps schaven: taps šāvǝ (Heel, ... ) Een stuk hout zo schaven dat het op een punt uitloopt. [N 53, 105] II-12
op heukelingen zetten, zwelen bijeendoen: beīǝndō (America), bięi̯ndō.n (Gruitrode), bī.ndū.n (Zonhoven), bīǝ.ndū.n (Hamont), heukelen: hiękǝlǝ (Gellik), hiǝ.kǝlǝ (As, ... ), hȳ.kǝlǝ (Bocholt), hø.kǝlǝ (Neerharen), høi̯kǝlǝ (Donk), høʔǝlǝ (Lommel), høʔǝlǝn (Oostham), hø̄.kǝlǝ (Beringen, ... ), hø̄.kǝlǝn (Eksel, ... ), hø̄kǝlǝ (Berverlo, ... ), hø̄kǝlǝn (Heppen), hø̜̄kǝlǝn (Zonhoven), hø̜i̯kǝlǝ (Aalst, ... ), hē.kǝlǝ (Berbroek, ... ), hēkǝlǝ (Herk-de-Stad, ... ), hēǝ.kǝlǝ (Schulen), hī.kǝlǝ (Beek, ... ), hīǝkǝlǝ (Beverst), heukelingen opzetten: [heukelingen] ǫp˲zętǝ (Tongeren), heukelingetjes maken: [heukelingetjes] mǭ.kǝ (Diets-Heur), heukels maken: [heukels] mākǝ (Halen), [heukels] mǭ.kǝ (Jesseren), [heukels] mǭkǝ (Guigoven, ... ), heukels opscharren: [heukels] ǫpsxē̜rǝ (Beringen), heukels opzetten: [heukels] ǫp˲zętǝ (Berlingen, ... ), heukeltjes maken: [heukeltjes] mā.kǝ (Beek, ... ), [heukeltjes] mǭ.kǝ (Bommershoven, ... ), hekǝlkǝs mākǝ (Peer), heukeltjes zetten: [heukeltjes] ˲zętǝ (Beverst), heuveltjes maken: [heuveltjes] mǭ.kǝ (Broekom), hoopjes maken: [hoopjes] mā.kǝ (Achel, ... ), [hoopjes] mākǝ (Hamont, ... ), [hoopjes] mǭ.kǝ (Boekhout, ... ), [hoopjes] mǭkǝ (Borgloon, ... ), hypkǝs mākǝn (Helchteren), hoopjes opzetten: [hoopjes] ǫp˲zętǝ (Borgloon), hopen: hø̄pǝ (Ten Esschen), hōpǝ (Klimmen), hopen opzetten: [hopen] ǫp˲zętǝ (Heers), hopperen: hopǝrǝ (Tongerlo), hȳpǝlǝ (Valkenburg), høpǝlǝ (Geulle, ... ), hǫpǝlǝ (Opheers), hǫpǝrǝ (Bree, ... ), hoppers zetten: hopǝrs ˲zętǝ (Wijshagen), hoppertjes zetten: [hoppertjes] ˲zętǝ (Munstergeleen), in heukels zetten: en [heukels] ˲zętǝ (Kerkhoven), e̜n [heukels] ˲zętǝ (Sint-Truiden), in hoopjes zetten: in [hoopjes] ˲zętǝ (Hushoven, ... ), in oppers zetten: en (oppers) ˲zętǝ (Velm), in weeroppers zetten: in [weeroppers] ˲zętǝ (Milsbeek, ... ), kastelen: kǝštīǝlǝ (Mechelen), kleine hopen maken: [kleine hopen] mǭ.kǝ (Voort), kleine mijtjes ineenzetten: [kleine mijtjes] ęniǝnzętǝ (Vorsen), kleine mijtjes maken: [kleine mijtjes] mǭ.kǝ ('S-Herenelderen, ... ), kleine mijtjes opzetten: [kleine mijtjes] ǫp˲zętǝ (Jeuk), kleine oppers opzetten: [kleine oppers] ǫp˲zętǝ (Borlo), mijten: mē̜.tǝ (Gelinden), mijtjes maken: [mijtjes] mǫ˲kǝ (Broekom, ... ), [mijtjes] mǭkǝ (Kerkom), mijtjes zetten: [mijtjes] ˲zętǝ (Zichen-Zussen-Bolder), op een opper doen: ǫp nǝ (opper) dōn (Tungelroy), op heukelingen zetten: ǫp [heukelingen] ˲zętǝ (Henis, ... ), op heukelingetjes zetten: ǫp [heukelingetjes] ˲zętǝ (Nerem), op heukels zetten: ǫp [heukels] ˲zętǝ (Bilzen, ... ), op heukeltjes trekken: ǫp [heukeltjes] trękǝ (Gelieren Bret), op heukeltjes zetten: ǫp [heukeltjes] ˲zętǝ (Bommershoven, ... ), ǫp hyø̜.kǝlkǝs ˲zętǝ (Sint-Huibrechts-Hern), ǫp ø̄ǝkǝlkǝs ˲zętǝ (Meeswijk), op hoopjes doen: ǫp [hoopjes] dōn (Kessenich), op hoopjes zetten: ǫp [hoopjes] ˲zø̜tǝ (Gruitrode), ǫp [hoopjes] ˲zętǝ (Borgloon, ... ), op hopen zetten: ǫp [hopen] ˲zętǝ (Halmaal, ... ), op hoppers zetten: ǫp [hoppers] ˲zetǝ (Oost-Maarland), ǫp [hoppers] ˲zętǝ (Rothem), ǫp [hoppers] ˲zɛtǝ (Gruitrode), ǫp hǫpǝrǝ zętǝ (Berg), op hoppertjes doen: op [hoppertjes] dō.n (Neeroeteren), op hoppertjes draaien: ǫp [hoppertjes] drīǝ (Puth), op kleine hoopjes zetten: ǫp [kleine hoopjes] ˲zętǝ (Vlijtingen), op kleine hopen zetten: ǫp˱ klęi̯n hø̜i̯p ˲zętǝ (Kozen), op kleine mijtjes zetten: ǫp [kleine mijtjes] ˲zętǝ (Brustem, ... ), op mijtjes zetten: ǫp [mijtjes] ˲zętǝ (Buvingen, ... ), op oppers trekken: ǫp ǫpǝrǝ trękǝ (Maaseik), op oppers zetten: ǫp (oppers) ˲zɛtǝ (Kinrooi, ... ), op oppertjes doen: op (oppertjes) dōn (Kessenich), op weeroppers zetten: ǫp [weeroppers] ˲zętǝ (Gennep, ... ), opeendoen: ǫbęi̯.ndō.n (Neerglabbeek), ǫpē̜i̯ndōn (Bocholt), opeenzetten: ǫbē.nzɛtǝ (Mal), ǫpiǝnzętǝ (Aalst), opharken: ophęrkǝ (Baarlo), opheukelen: ophøʔǝlǝ (Kwaadmechelen, ... ), uphøkǝlǝ (Meldert), uphøʔǝlǝ (Tessenderlo), ǫphi.kǝlǝ (Meeuwen), ǫphø̄.kǝlǝ (Overpelt, ... ), ǫphø̜̄kǝlǝ (Zonhoven), ǫphē.kǝlǝ (Kermt, ... ), ǫphēkǝlǝ (Hasselt), ǫphī.ǝkǝlǝ (Genk), ophooien: ǫphui̯ǝ (Houthalen), ophopen: ophūǝpǝ (Melveren), ophopperen: ǫphypǝlǝ (Valkenburg), opkrabben: ǫpkrabǝ (Blitterswijck), opkrabberen: ǫpkrębǝrǝ (Gingelom), opmijten: ǫpmē̜tǝ (Hasselt), opopperen: ǫpø̜pǝrǝ (Maastricht), opperen: opǝrǝ (Elen, ... ), øpǝrǝ (Vlodrop), ø̜pǝrǝ (Baarlo, ... ), ǫpǝrǝ (Baexem, ... ), oppers maken: (oppers) mākǝ (Maasniel, ... ), ǫpǝrǝ mākǝ (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), oppertjes maken: (oppertjes) mākǝ (Haler, ... ), optrekken: ǫptrękǝn (Zonhoven), opzetten: ǫp˲zętǝ (Alken, ... ), vaardigen: vɛrdigǝ (Merkelbeek), vloten: vlūtǝ (Haelen), weerheuveltjes maken: [weerheuveltjes] mākǝ (Stokkem), weerhoopjes maken: [weerhoopjes] mākǝ (Broekhuizen) Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.] I-3
op hol slaan (het is) lopen: lupǝ (Stevoort, ... ), lu̯.pǝ (Dilsen), lōpǝ (Gemmenich), lǫu̯pǝ (Muizen), (het is) op loop: ǫp lø̄.p (Herderen), aangaan: ǭǝngonj (Montenaken), de loop opgaan: dǝ lu̯p ǫp ˲gōn (Maastricht), derdoor gaan: dǝrdø̜̄rǝx jūǝ (Moresnet), dǝrdōr gǭn (Neer), derdoor lopen: dǝrdø̜rǝx lōpǝ (Gemmenich), dertussenuit gaan: dertussenuit gaan (Venray), dǝrtøsǝnȳt gǭn (Afferden), dǝrtø̜sǝnut gǭn (Hoensbroek, ... ), dǝrtø̜sǝnūt gǭn (Panningen), deruit trekken: tǝrǝt trɛkǝ (Zelem), dervandoor (gaan): dervandoor (gaan) (Venray), tervan`dūǝ.r (Opitter), tǝrvan`dű̄ǝ.r (Tongerlo), dervandoor gaan: dervandoor gaan (Posterholt), dǝrvandør gǭn (Broekhuizen), dǝrvandørǝx gǭ (Heerlen, ... ), dǝrvandōr gǭn (America, ... ), dǝrvanø̜r gǭn (Wanssum), tǝrvandōǝ.r gǫ.nj (Borgloon), doorgaan: dōrgǭn (Swalmen), gaan lopen: go luǝpǝ (Kwaadmechelen), gu̯ǫn lou̯pǝ (Mechelen-Bovelingen), gǫ luǝpǝ (America), gǫ luǝpǝn (Oostham), gǭn lōpǝn (Eksel), klateren (ww.): klateren (ww.) (Bergen), klātǝrǝ (Maxet), lopen gaan: lopǝ gǭn (Remersdaal), lupǝ gon (Heusden), lupǝ gø̜n (Koersel), lupǝ gø̜nj (Hasselt), lupǝ gōǝ.n (Lummen, ... ), lupǝ gő̜n (Berbroek, ... ), lupǝ gǫn (Kuringen), lupǝ gǫnj (Stokrooie), luu̯ǝpǝ gonj (Montenaken), luǝpǝ go (Beringen), luǝpǝ gān (Tessenderlo), luǝpǝ gō.n (Donk), luǝpǝ gőn (Zelem), luǝpǝ gǫn (Herk-de-Stad, ... ), luǝpǝ gǫnj (Paal), luǝpǝ gǭn (Berverlo), luǝpǝn gǭn (Oostham), lō.pǝ gon (Rijkhoven), lō.pǝ gu.nj (s-Herenelderen), lō.pǝ guǝ.n (Mopertingen), lō.pǝ gu̯ǫ.nj (Hoeselt), lō.pǝ gę.n (Waltwilder), lō.pǝ gőnj (Berg), lō.pǝ gǫ.nj (Overrepen, ... ), lō.pǝ gǭ.n (Bilzen, ... ), lō.pǝ gǭn (Gingelom), lōfǝ jǭ (Kerkrade), lōpǝ gǭ (Heerlerheide), lūpǝ goǝn (Brustem, ... ), lūpǝ gōǝ (Kerkom), lūpǝ gōǝn (Aalst, ... ), lūpǝ gǫ (Vorsen), lūpǝ gǫn (Bokrijk, ... ), lūpǝ gǫnj (Loksbergen, ... ), lūpǝ gǭn (Niel-Bij-Sint-Truiden), lűpǝ guǝ.n (Wijer), lűpǝ gő̜n (Schulen), lű̄pǝ gǫnj (Ordingen), lǫu̯.pǝ go.nj (Hopmaal), lǫu̯.pǝ guǝ.n (Heks, ... ), lǫu̯.pǝ guɛ.n (Bommershoven), lǫu̯pǝ guǝ.n (Heers, ... ), lǫu̯pǝ guɛ.n (Wimmertingen), lǫu̯pǝ gu̯ǫ.n (Rukkelingen-Loon), lǫu̯pǝ gō.n (Berlingen), lǫu̯pǝ gōǝn (Broekom, ... ), lǫu̯pǝ gőnj (Henis), lǫu̯pǝ gǫ.n (Kozen, ... ), lǫu̯pǝ gǫ.nj (Borgloon, ... ), lǫu̯pǝ gǫn (Beverst, ... ), lǫu̯pǝ gǫnj (Alken, ... ), lopen gegaan: lō.pǝ gǝgonj (Sint-Huibrechts-Hern), lopen zijn: lupǝ sęn (Rummen), op (de) loop gaan: op ǝ lɛ̄i̯p gȳǝn (Opglabbeek), ǫp de lø̄p gǭn (Schimmert), ǫp dǝ lø̄p gǭ (Heerlen, ... ), ǫp dǝ lø̄p gǭǝ (Oirsbeek), ǫp dǝ lø̜̄i̯p gǭn (Sittard), ǫp dǝ lø̜i̯p gōǝ(n) (Puth), ǫp dǝ lø̜i̯p gǭn (Baarlo, ... ), ǫp liǝp ˲gű̄ǝ.n (Peer), ǫp lyp ˲gūǝ.n (Helchteren), ǫp lyǝp gǭ.n (Hechtel, ... ), ǫp løi̯.p ˲gőnj (Koninksem), ǫp løi̯p ˲guɛ.n (Vroenhoven), ǫp lø̄.p ˲go.nj (Tongeren), ǫp lø̄.p ˲guu̯ęnj (Diets-Heur), ǫp lø̄.p ˲guǝ.n (Kanne, ... ), ǫp lø̄.p ˲guǝn (Herderen, ... ), ǫp lø̄.p ˲guɛ.n (Val-Meer), ǫp lø̄.p ˲gu̯ø̜nj (Rutten), ǫp lø̄.p ˲gǭ.n (Sluizen), ǫp lø̄p ˲gu.n (Piringen), ǫp lø̜p gǫn (Riksingen), ǫp lē.p ˲guɛ. (Vlijtingen), ǫp lē.p ˲gø̜.n (Martenslinde), ǫp lē.p ˲gūǝ.n (Grote-Spouwen), ǫp lēp guɛn (Eigenbilzen, ... ), ǫp ǝ lup ˲gō.n (Opitter), ǫp ǝ lup ˲gű̄ǝ.n (Reppel), ǫp ǝ lȳp gǭn (Maasniel), ǫp ǝ lȳǝp gǭǝn (Neerpelt), ǫp ǝ lø̜i̯.p ˲gūǝ.n (Bocholt, ... ), ǫp ǝ lø̜i̯p gū.n (Maaseik), ǫp ǝ lø̜i̯p gǭn (Baexem, ... ), ǫp ǝ lø̜i̯p ˲guǝ.n (Dilsen, ... ), ǫp ǝ lø̜i̯p ˲gō.n (Boorsem, ... ), ǫp ǝ lø̜i̯p ˲gōǝn (Leut, ... ), ǫp ǝ lē.p ˲gūǝn (Genk), ǫp ǝ lęi̯.p gȳǝn (Grote-Brogel), ǫp ǝ lęi̯.p ˲gōǝ.n (Bree, ... ), ǫp ǝ lęi̯.p ˲gūǝ.n (Beek), ǫp ǝ lęi̯.p ˲gű̄ǝ.n (Ellikom, ... ), ǫp ˱dǝ lø̜i̯p gǭn (Urmond), ǫp ˲dǝ lø̄.p ˲guǝ (Riemst), ǫp ˲dǝ lø̜i̯p gōn (Rothem, ... ), ǫp ˲dǝ lē.p ˲xuǝn (Veldwezelt), op de hol (gaan): ǫp dǝn hǫl (Rummen), op de klater (gaan): ǫp ǝ klātǝr (Herten, ... ), op de klater gaan: ǫp dǝ klātǝr gǭn (Horst, ... ), ǫp ǝ klātǝr gǭn (Haelen, ... ), op de klater slaan: ǫp ǝ klātǝr slǭn (Maxet), op de loop (gaan, zijn): ǫp dǝ lø̄ǝp (Hoensbroek), ǫp ǝ lø̜i̯p (Dilsen, ... ), ǫp ǝ lęi̯.p (Grote-Brogel), ǫp ˲dǝ lø̜i̯p (Thorn, ... ), ǫp ˲dǝ lēǝ.p (Hees), op hol (gaan): ǫp hǫl (Eksel, ... ), op hol gaan: up hǫl gø̜n (Lommel), ǫp hǭ.l gǫnj (Ulbeek), ǫp hǭ.l gǭǝ.n (Kleine-Brogel), op hol slaan: øp hǫl slā (Halen), ǫp hǫ.l slǭ.n (Kaulille), ǫp hǫ.l slǭǝn (Sint Huibrechts Lille), ǫp hǫl slōn (Maastricht), ǫp hǫl slōǝ.n (Achel, ... ), ǫp hǫl slōǝn (Sint-Truiden), ǫp hǫl slǫu̯ǝn (Lommel), ǫp hǫl slǭn (Afferden, ... ), ǫp hǫl šlǭ (Heerlerheide, ... ), ǫp hǫl šlǭn (Baarlo, ... ), ǫp hǭ.l slǭǝn (Neerpelt, ... ), ǫp hǭl slǭn (Roermond), op hol slagen: ǫp hǫl slāgǝ (Paal), ǫp hǫl slǭgǝ (Leopoldsburg), op hol zijn: ǫp hǫl zī.n (Overpelt), op loop slaan: ǫp lyǝp slōǝ.n (Achel), ǫp lø̄p šlǭ (Waubach), vandoor gaan: vandoor gaan (Velden), vandø̜r gǭn (Ottersum), vandōǝ.r gǫnj (Heers), vandoor gegaan: vandu̯r gǝgaŋǝ (Martenslinde) Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f] I-9
op hopen zetten beteenscharren in middelbarige hoppers: bǝdiǝnsxęi̯rǝ in [middelbarige hoppers] (Melveren), bijeenreken tot groter hoopjes: bīē̜i̯nrē̜kǝ tǫt grű̄tǝr hęi̯pkǝs (Gruitrode), bijeensmijten: bēi̯ęnsmītǝ (Milsbeek, ... ), dobbelopperen: dǫbǝlǫpǝrǝ (Maasniel), grote heukels maken: [grote heukels] mākǝ (Beringen, ... ), grotere oppers maken: [grotere oppers] mākǝ (Baexem), halve mijten maken: [halve mijten] mǭkǝ (Hoeselt), halve oppers maken: [halve oppers] mākǝ (Nederweert), heukelen: hȳ.kǝlǝ (Bocholt), hø̄kǝlǝ (Berverlo), hī.ǝkǝlǝ (Bree), hoopjes maken: hø̄pkǝs mǭkǝ (Hoeselt), hopen: hø̄pǝ (Ten Esschen), hø̜i̯pǝ (Schimmert), hopen maken: hyp mākǝn (Helchteren), hȳǝp mā.kǝ (Achel), ø̜̄yp mākǝ (Lanklaar), hopperen: høpǝlǝ (Gronsveld, ... ), in grote oppers zetten: en [grote oppers] ˲zetǝ (Boukoul, ... ), in halve huisten zetten: in [halve huisten] zetǝ (Horn), in oppers zetten: en [oppers] ˲zę.tǝ (Overpelt), en [oppers] ˲zętǝ (Tegelen), kleine mijten maken: klęi̯nǝ mītǝ mākǝ (Weert), meteenscharren: mętē̜i̯nšārǝ (Tongeren), mijten: mē̜ǝtǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden, ... ), omhoogopperen: ǫmūxǫpǝrǝ (Achel), op grote heukels trekken: ǫp [grote heukels] trękǝ (Gelieren Bret), op halve huisten zetten: ǫp [halve huisten] zetǝ (Swalmen), op halve mijten zetten: ǫp [halve mijten] zętǝn (Beverst, ... ), op heuken zetten: op [heuken] zętǝ (Kinrooi), op hooihuisten doen: ǫp hø̜i̯ūstǝ dūn (Stokkem), op hopen zetten: op hø̄p zetǝ (Kelmis), ǫp [hopen] zętǝ (Borgloon, ... ), op oppers zetten: ǫp [oppers] ˲zętǝ (Hasselt, ... ), opeenzetten: ǫpɛ̄nzɛtǝ (Noorbeek, ... ), opheukelen: ǫphēkǝlǝ (Peer), ophooien: uphūi̯ǝ (Heppen), ophopen: ǫphø̜i̯pǝ (Ulestraten), ǫphǫu̯pǝ (Sittard), ǫpȳpǝ (Sint-Truiden), ophopperen: ǫphø̜pǝlǝ (Puth), opopperen: upǫpǝrǝn (Kwaadmechelen), ǫpø̜pǝrǝ (Maasmechelen, ... ), ǫpǫpǝrǝ (Hushoven, ... ), opperen: øpǝrǝ (Vlodrop), ø̜pǝrǝ (Helden, ... ), ǫpǝrǝ (Baarlo, ... ), oppers maken: ǫpǝrǝ mākǝ (Kessenich), oppertjes zetten: [oppertjes] ˲zętǝ (Ospel), opscharren: ǫpsxārǝn (Koersel), weerhopperen: wɛrhø̜pǝrǝ (Berg), weeropperen: wērø̜pǝrǝ (Leunen), wērǫpǝrǝ (Montfort, ... ), węrǫpǝrǝ (Holtum, ... ), wɛrǫpǝrǝ (Herten, ... ), weeroppers maken: [weeroppers] mākǝ (Susteren, ... ) Het bijeenwerken in hopen die aanzienlijk groter zijn dan heukelingen, maar nog niet zo groot als oppers. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hoop, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''.' [N 14, 107] || Op hopen zetten van de ertsen op de opslagplaats. [monogr.] I-3, II-4
op karwei gaan de boer op gaan: dǝ būr op gǭ (Ransdaal), huisnaaien: hūsnē̜ (Lutterade), in de wan gaan zitten: in de wan gaan zitten (Hopmaal), kleder maken bij de klant thuis: klęjǝr mākǝ bi dǝ klant tūs (Reuver), met ijzer en plank langs de deur gaan: met īzǝr ɛn plaŋk laŋs dǝ dø̜̄r gǭn (Echt), uit naaien gaan: ȳt nęjǝ gȳn (Meeuwen), uitwerken: ūtwęrǝkǝ (Montzen) Het maken van kleding bij de klant aan huis. [N 59, 200] II-7
op keuring gaan gekeurd worden: gǝkø̜̄rtj wę̄rǝ (Thorn  [(Maurits)]   [Julia]), jǝkyǝrt wēǝdǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Domaniale]), jǝkø̄rt wēǝdǝ (Chevremont  [(Julia)]   [Winterslag, Waterschei]), op controle gaan: op kontrǫl gān (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Maurits]), op controle komen: op kontrǫl kōmǝ (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Winterslag, Waterschei]) [N 95, 967; monogr.] II-5