e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op de borrel gaan accijnzen halen: aksęjnsǝ hǭlǝ (Terwinselen), bestuiten: bǝstū.tǝ (Weert), bloeddrupje: blōtdrø̜pkǝ (Panningen, ... ), buurten: buurten (Diepenbeek), een goede zijn: (men zegt) dɛs nǝ gujǝ (Meijel), tes ęnǝ gujǝ (Leunen), ǝt es ǝn gujǝ (Ottersum), een rijpe zijn: (men zegt) ǝt es ęjnǝ rīpǝ (Buchten), een schone zijn: (men zegt) [dat] es ǝnǝ šuǝnǝ (Nuth), een schoon varken: ǝ sxǫ vɛra?ǝ (Lommel), een schoon varken hebben: (men zegt) wa ętǝr tox ǝ sxōn vęrkǝ (Waasmont), een vette zijn: (men zegt) ǝt es ęjnǝ vɛtǝ (Buchten), geknoopt worden: (het varken) węt gǝknupt (Gulpen), goed gemest zijn: (men zegt) hē es gōt gǝmas (Buchten), goed vet: gōt vɛt (Maastricht), het varken prijzen: [het varken] prajzǝ (Mal), ǝt vɛrkǝ prīzǝ (Neerpelt), ǝt vɛ̄rkǝ prēžǝ (Meijel), ǝt vɛ̄rǝkn prezn (Neerpelt), keuren: kyǝrǝ (Vliermaal), kø̄rǝ (Nieuwerkerken), komen ruiken: komǝ ryxǝ (Terwinselen), kwikken: kwekǝ (Weert), mazzelen: mažǝlǝ (Herten), naar het varken komen kijken: nǭ ǝt vɛrkǝ kōmǝ kīkǝ (Heythuysen), ochteren: øxtǝrǝn (Kaulille), oh, wat ene kanis: ǭ wat ǝnǝ kānǝs (Nuth), op het bloeddrupje komen: ǫp ǝt blōtdrø̜pkǝ komǝ (Tegelen), op hun pens uit zijn: (ze zijn) op høn pɛns ǭt (Lummen), prachtig dier get aparts: praxtex dēr gɛt apārst (Hoensbroek), schatten: (naar het gewicht en de dikte van het spek wordt) gǝsxat (Blerick), sxatǝn (Helchteren), šatǝ (Swalmen, ... ), schetsen: šɛtsǝ (Mechelen), stuiten: stū.tǝ (Weert), stūtǝ (Ell), štȳtǝ (Helden), vissen: vɛsǝ (Heugem), voor een bak komen: vør nǝ bak kø̄jmǝn (Sint-Truiden), voor een kleine komen: vǫrnǝ klęnǝ kōmǝ (Wellen), voor een witte komen: vǫrnǝ wetǝ kōmǝ (Wellen), zich goed geschikt hebben: (men zegt) ǝt vɛrkǝ hɛ̄t zęx gōt gǝšękt (Opitter) Voordat een varken geslacht wordt, komen de buren het prijzen in de hoop op een borrel te worden getrakteerd. Ook komt het voor dat dit gebeurt, als het varken gedood is. Soms blijven de inspanningen die men zich voor de borrel moet getroosten beperkt tot wat prijzende woorden, soms helpt men even mee het varken op de grond te trekken of het dier vast te houden, zodat de slachter het de keel kan doorsnijden. [N 28, 4] II-1
op de dril zetten op de dril zetten: Sub april: april of pril.  den jeèrsten april zètten ze de gekken op den dril (Uikhoven) Grapjes met verzonnen berichten en boodschappen. III-3-2
op de dril zetten (1 april) alle zotten op de gril: alle zotte oep de gril (Loksbergen), foppen: foppe (Kesseleik), iemand foppe (Kesseleik), kloten: kloeete (Tungelroy), n kilo zwanebatsen (dijen)).: Ïch hùb hët mèdskë òp drïl gësjïk én s és tréngëlòupë.  drïl (Tongeren), op de dril jagen: oppen dril jaage (Herten (bij Roermond)), op de dril schikken: iemand op den dril schikke (Wellen), immand òp dë dril sjikkë (Tongeren), op den dri.l sjikke (Gors-Opleeuw), op den dril sjikke (Schimmert), op den dril sjikken (Eigenbilzen), op dën dril schikke (Vorsen), Den ie.sten_april schiekke zalle gekken_obben dri.l: de eerste april zendt men de gekken waar men wil.  ej.mand obben dri.l schiekke (Hasselt), op de dril sturen: eeme op `e (unne) drîl steure (Tungelroy), op de dril steure (Tungelroy), op de dril stuure (Thorn), oppen dril sjtuure (Herten (bij Roermond)), Als ze je een poets bakken heet dat "aprilzot", maar je moet op de dril gestuurd zijn om die zot te zijn.  op de dril gestuurd (Jeuk), op de dril zetten: eemes oppen dril zette (As), op 1 April zette ze alle gekke op den dril (Genk), op den dril zètten (Geistingen), oppen dril gezatj (Kinrooi), oppen dril zètte (Kinrooi), verneuken: (iem.) verniëke (Bilzen), iem. verniëke (Bilzen), verneuke (Venlo), vernø͂ͅkə (Tungelroy), vərn"kə (Venlo), voor de gek houden: veur de gek halde (Venlo), vuur de gek hoate (Eys), wijsmaken: wiesmaakke (Vlodrop) de dag waarop men lichtgelovige personen om een onzinnige boodschap stuurt (1 april) [N 112 (2006)] || De dag waarop men lichtgelovige personen om een onzinnige boodschap stuurt (1 april). [N 88 (1982)] || de onzinnige boodschap op 1 april [aprilvis, aprilzaad, zikkelzaad] [N 112 (2006)] || De onzinnige boodschap op 1 april [aprilvis, aprilzaad, zikkelzaad]. [N 88 (1982)] || Dril: op 1 april kinderen of jonge meisjes met een boodschap de straat op sturen (b.v. om een pond gerookte uien || Foppen, in de maling nemen, b.v. op 1 april. || Iemand op de dril sturen, d.i. hem op 1 april beetnemen door hem met een fiktieve boodschap te belasten. || Iemand voor niets om een boodschap sturen, gebeurde op 1 april. III-3-2
op de jaloersheid spelen gekkenspel: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  gékkespeul (Wanssum), jaloezie: jalazie (Tongeren), jaloesie (Jeuk, ... ), jaloezie (As), zjalouzie (Koersel), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  zjaloeziej (Grathem, ... ), jaloezie met de beul: jaloezie mit der beul (Wijlre), jaloezie spelen: sjaldrie spuule (Weert), jaloeziespel: ’t zjaloezie-sjpieël (Klimmen), (o.).  šalo.z‧išpēͅ.l (Eys), kotjesspel: kotjessjpel (Geleen), op jaloezie spelen: op sjaaloesie sjpeele (Geleen), op sjaloezie sjpiele (Doenrade), òp zjalówzi-j spīēle (As) Bij gepaarde duiven spelen op de jaloersheid door bij de duivin een andere doffer te plaatsen dan de partner (de beul)? [N 93 (1983)] III-3-2
op de juiste temperatuur bekwaam: bǝkwǭm (Helden), bloedlauw: blōtlǭw (Ulestraten), bloedwarm: blōtwɛrm (Amstenrade), de goede maat: dǝ gōj mǭt (Beek), de graad hebben: dǝ grāt hɛbǝ (Tungelroy), dǝ grōwt høbǝ (Melveren), de juiste warmte: dǝ šøstǝ wɛrǝmtǝ (Maastricht), gegangen: gǝgāŋǝ (Maastricht), genoeg gewarmd: gǝnōx gǝwɛrmt (Heerlen), goed: gōt (Melick, ... ), gǭt (Geleen), goed gegangen: gōt gǝgaŋǝ (Leuken), goed op gang: goat op gaŋk (Gulpen), goede deegtemperatuur: gujǝ dēxtɛmpǝratȳr (Ottersum), heet genoeg zijn: hē̜t gǝnox zēn (Bocholt), juist goed: jøst gōt (Neeritter), žøst gōt (Maaseik), juiste temperatuur: jystǝ tɛmpǝratø̄r (Tegelen), op maat: op mǭt (Panningen), op punt: op punt (Mal), op pyt (Kwaadmechelen), op temperatuur: op tɛmpǝratø̄r (Venlo), op zijn: (het deeg) es op (Genk), op zijn punt: op zǝ pønt (Bevingen, ... ), richtige temperatuur: rextǝgǝ tɛmpratūr (Brunssum), rijp: rīp (Heythuysen), schone, frisse deeg: šuǝnǝ fresǝn dęjx (Maastricht), temperatuur hebben: tɛmpǝratūr ha (Kerkrade), vaardig: vjɛrǝx (Lommel), vē̜rdǝx (Rekem), warm genoeg: węrm gǝnox (Rothem), wɛrm jǝnox (Bleijerheide), wɛrǝm gǝnox (Eys), warm genoeg zijn: wɛrm gǝnūx zīn (Neerpelt), zijn graden hebben: (het deeg) hɛt zǝn gruwádǝn (Munsterbilzen), zijn richtige temperatuur hebben: (het deeg) hat ziŋ rexti-jǝ tɛmpǝratuǝr (Kerkrade) Gezegd van gerezen deeg. Het vocht in het deeg is de warmtebron. Door het vocht te verwarmen brengt men het deeg op de juiste temperatuur. De goede temperatuur is van groot belang voor de kwaliteit van het produkt. Te warme degen zullen droog brood geven, dat spoedig kruimelig wordt, terwijl te koude degen een brood opleveren dat klein van stuk en wreed van scheuring is (Schoep blz. 95). Volgens de informanten van K 359, L 270, en Q 121e was eertijds het bepalen van de juiste temperatuur een kwestie van aanvoelen of voelen met de handen. De goede temperatuur zou volgens de informant van L 269a zijn ¬± 28¬∞C. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 28b; monogr.] II-1
op de knie naaien goed op de knieën houden: gōt op dǝ knēn haldǝ (Venlo), knie naaien: knęj nēǝ (Nieuwstadt), knęj nęjǝn (Diepenbeek), op de knie lappen: ǫp tǝ knī lapǝ (Bilzen), op de knieën naaien: op dǝ knēn nēǝ (Voerendaal), op dǝ knēn nɛjǝ (Reuver), opǝ knēn nęjǝ (Herten), op de/een knie naaien: op de/een knie naaien (Genk, ... ), op dǝ kni-j nęjǝ (Meeuwen), op dǝ knē niǝ (Lanaken), op dǝ knęj niǝ (Ransdaal), op dǝ knęj niǝnǝ (Bleijerheide), op dǝ knęj nɛ̄ (Doenrade), op dǝr knēj ni-jǝ (s-Gravenvoeren), op tǝ knē nēǝ (Lutterade), op tǝ knī nē̜ǝ (Bilzen), opǝ knej niǝjǝ (Eisden), ǫpǝ kni-j nęjǝ (As), op gen knie naaien: op ǝn knē niǝnǝ (Montzen), plat naaien: plat nęjǝ (Echt), zittend naaien: zetǝnt nē̜ (Bilzen) Met de knieën op elkaar of met gekruiste benen naaien op één der knieën. Bij voorkeur naait men op de linkerknie, omdat het lichaam hierbij een veel natuurlijker houding aanneemt dan bij het naaien op de rechterknie. [N 59, 71a] II-7
op de kop steken op de kop steken: op dǝ kop štē̜kǝ (Ospel) Bij het vlikken steken recht naar beneden gaan met de schop. [I, 38] II-4
op de loop gaan biezen pakken: bezen pakken (Born), biezen pakken (Stein), biezə pakkə (Montfort), béze pakken (Kesseleik), de bieze pakke (Meijel), zien biesu pakku (Brunssum), ziĕn bīēzə pàkkə (Venlo), bijzelen gaan: biezele goa (Heerlerheide), bijzen: bi-jze (Amby), bieze (Hoeselt, ... ), biezen (Gruitrode), biezə (Doenrade, ... ), bizze (Holtum), bizzen (Eksel), bīse (Tongeren), bìjze (Gronsveld), bîêzə (Schimmert), hé biest (Montfort), (= snel lopen)  bizze (Tungelroy), Alleen bij hoornvee.  bizzə (Grevenbicht/Papenhoven), Als koeien met de staart omhoog in de weide lopen.  bizə (Neeroeteren), B.v. toën em mich zouch mosjem zein beize (hard ervan door lopen).  beͅzə (Hasselt), Bij koeien.  bieze (Noorbeek, ... ), snel lopen, hoofdzakelijk gebruikt bij vee  bieze (Klimmen), Van koeien, soms ook van mensen.  biezə (Vlijtingen), Van vee.  bīēze (Mheer), bijzen gaan: goan biĕze (Buggenum), de benen pakken: z`n bèjn pakke (As), de bonen door zijn: is de boonen door (Stokrooie), de kloten op gaan: de klwatte op gaon (Geulle), de loop op gaan: de luip op goin (Tongeren), de plaat poetsen: de ploat poetsen (Hamont), erdoor gaan: d`r durch gaoë (Gulpen), der door goa (Heek), der door goan (Sint-Odiliënberg), dur door goan (Buggenum), ertussenuit gaan: d`r tusse oet gaon (Reuver), d`r tussen oet gaon (Heythuysen), d`r tussen ŭŭt gaon (Gennep), d`r tussenuut gaon (Venray), d`r tösse`n oet gaon (Echt/Gebroek), de tösjenoet gaon (Geleen), der toesjenoet gao (Merkelbeek), der tusjenoet gaon (Buchten), dr tusje out gaon (Beek), dr tusse oet gaon (Roermond), dər tössə ōētgaon (Reuver), tèùssenôet (Swalmen), ər tussən utj gao (Meijel), ertussenuit knijpen: dr tössenoëtkniepe (Blerick), eruit bijzen: t`r ówt bizze (As), eruit muizen: B.v. as t op werreke ankim, mös ze ter altet öt.  tərøͅt møͅzə (Hasselt), eruit naaien: der uut neije (Weert), eruit trekken: er uit tre-en (Lommel), ervandoor gaan: d`r va door goan (Einighausen), d`r van door (Schinnen), d`r van dur goan (Meerlo), d`r vandur gaon (Oirlo), d`r vanduur goan (Bree), der van door goan (Bingelrade), der vandoor gaon (Thorn), dər vandŭrg gaoë (Nieuwenhagen), er van dur goan (Oirlo), t`er van doeër goān (Opitter), ervandoor muizen: i.e. zeer snel op de vlucht gaan.  tər vandøͅjr mø͂ͅzə (Halen), ervandoor trekken: dərvandoər treəkə (Gingelom), ervanonder muizen: der vanondermuizen (Kwaadmechelen), i.e. zeer snel op de vlucht gaan.  tər vanoͅndər mø͂ͅzə (Halen), ervanonder trekken: der vanondertrekken (Kwaadmechelen), vanoͅndər trekə (Hasselt), ər van ondər trɛkken (Sint-Huibrechts-Lille), hazen: haze (Venlo), hem schuiveren: h`m sjuvere (Merkelbeek), hem smeren: em smêre (Blitterswijck), et em sjmēre (Valkenburg), he smeirde um (Velden), hem schore (Ophoven), hen smêre (Buggenum), zə`m sjmīērə (Nieuwenhagen), B.v. ich sjmaer m.  sjmaere (Tegelen), i.e. weglopen.  smere (Echt/Gebroek), keten gaan: kä:tən goͅən (Diepenbeek), ketsen gaan: kätsən goͅən (Diepenbeek), loop gaan: es loop gegaange (Oost-Maarland), lopen gaan: gan loëpe (Leopoldsburg), gaon laope (Maasbree), gaon loupe (Gruitrode), ging lofe (Kerkrade), goan lujpen (Leopoldsburg), goeən loepə (Lummen), gon loowepen (Lommel), goun loeëpen (Kwaadmechelen), goən loeəpen (Oostham), gun lōēpen (Neerpelt), laope gaon (Hoepertingen), laupe goean (Gelinden), laupen goan (Bree), leup goon (Geleen), lo:pe go:ən (Voort), loe-pe goan (Duras), loeepe gon (Paal), loep gooën (Jeuk), loepe gaen (Sint-Truiden), loepe gan (Stevoort), loepe gaon (Sint-Truiden), loepe goan (Houthalen), loepe gon (Berbroek, ... ), loepe goën (Spalbeek), loepen gaon (Sint-Truiden, ... ), loepen gaōn (Helchteren), loepen gun (Heusden), loepə goan (Sint-Truiden), loeëpen goan (Beringen), loeəpe gaon (Beverlo), loeəpe goan (Nieuwerkerken), lofe joa (Kerkrade), loope gaen (Zepperen), loope gaon (Ulbeek), loopen gŏeën (Genk), looppen gon (Hoepertingen), loopə gôê (Epen), lou-pe goan (Wellen), loupe gao (Klimmen), loupe gaon (Buchten, ... ), loupe goa (Heek), loupe goin (Beverst), loupe goon (Valkenburg), loupe goən (Hoepertingen), loupen gôân (Ulbeek), lowpə gowən (Hoepertingen), loépe g... (Wilderen), loəpe gon (Koersel), lōēpe gaon (Sint-Truiden), lōpe goͅen (Diepenbeek), lōpe gwoͅn (Vroenhoven), lōpə goin (Martenslinde), lupə guoͅ (Zonhoven), lūpə goen (Herk-de-Stad), lūpə goͅjn (Sint-Truiden), (lopen gaan)  loəpə goən (Gingelom), maken dat men vort komt: make dat hae voet kunt (Eys), onder de voeten uitmaken: ōēnər də veet ūūtmààkə (Opglabbeek), op de klater gaan: op de klater gaon (Sevenum, ... ), op de klater gaòn (Sevenum), oppe klaater gaon (Neer), op de loop gaan: ob de luip gaon (Valkenburg), ob də loͅup ch.oṇ (Borgloon), obbə loewəp goin (Beverlo), obdə lu.p chö.ən (Aalst-bij-St.-Truiden), obə ly.p - (Zonhoven), oep den loeəp gaon (Tessenderlo), oop de luip goan (Urmond), op `e luîp goân (Tungelroy), op d`r leuhp goa (Waubach), op d`r läöp gaoë (Gulpen), op de laup gaōn (Maaseik), op de leep goeën (Genk), op de leep gwĕu (Vlijtingen), op de leuip goa (Meerlo), op de leujp goën (Tongeren), op de leup gao (Brunssum, ... ), op de leup gaon (Oirsbeek, ... ), op de leup goa (Schaesberg, ... ), op de leup goan (Kuttekoven, ... ), op de leup goon (Maastricht), op de leup gwo (Zichen-Zussen-Bolder), op de leüep gon (Lauw), op de lēūp (Schimmert), op de loaup goan (Merselo), op de loeep goa (Swolgen), op de loep gaon (Lommel), op de loep geun (Linde), op de loep go.ən (Stevoort), op de loeëp gâon (Tienray), op de loeïp goun (Bilzen), op de loop goan (Gennep, ... ), op de loop gwon (Vroenhoven), op de loup gaon (Mheer), op de loup goan (Guttecoven), op de loup goen (Maaseik), op de loup goën (As), op de loup goïn (s-Herenelderen), op de lōēep goan (Venray), op de lōēp gaon (Hasselt), op de luep gao (Meijel), op de luip (Ospel), op de luip gaon (Beek, ... ), op de luip goa (Doenrade, ... ), op de luip goan (Asenray/Maalbroek, ... ), op de luip goen (Maaseik), op de luip goeoon (Rotem), op de luip gooe (Puth), op de luip gooen (Schinnen), op de luip goon (Amby, ... ), op de luuep goan (Lottum), op de luujp goan (Well), op de luup gaon (Velden), op de luuëp goan (Afferden), op de ly(3)̄əp goͅn (Sint-Huibrechts-Lille), op de läöp goeēn (Eijsden), op de lèp gweu (Rosmeer), op de lëep gweu (Rosmeer), op den loep goən (Stevoort), op den lōōp gaon (Neerpelt), op den luip goan (Reuver), op der leup gaan (Sint-Martens-Voeren), op der leup gang (Mechelen), op der leup gao (Kunrade), op der leup goa (Eys), op der leup goaw (Mechelen), op der loop sije (Lontzen), op der luep goa (Rimburg), op der luip goa (Epen), op der löp goaë (Gulpen), op deur leup goeë (Remersdaal), op də l"p gwoͅjn (Vroenhoven), op də l"p gwə (Zichen-Zussen-Bolder), op də lōp gwue (Hees), op də luip gaon (Kapel-in-t-Zand, ... ), op də lup gøn (Zolder), op də lèp gwən (Eigenbilzen), op də löp goon (Maastricht), op dər lø:p guë (Remersdaal), op e leip gaon (Neeroeteren), op e loup goan (Neeroeteren), op pe leep goe-en (Genk), op pe luip gaon (Opoeteren), op te laup gaon (Maaseik), op te leip (Rosmeer), op te loeəp goan (Sevenum), op te luip gaon (Eijsden, ... ), op te luip goan (Lutterade), op te luip goon (Eisden, ... ), op te luujp goan (Venray), op te luəp goan (Arcen), op te lêûp gwê (Riemst), op tə loejp chōͅn (Rekem), op tə loejp go:n (Maastricht), op tə loͅwp chōn (Opgrimbie), op tə luip gōən (Ulestraten), op tə luip gôn (Lanaken), op tə löip gō.n (Maastricht), op ë luip gooën (Lanklaar), op ə leip goān (Opitter), op ə loep gon (Kermt), op(t)ə loejp chōͅn (Rekem), opde luip goan (Buggenum), ope lijp gaon (Opoeteren), oppe leip gaon (Neeroeteren, ... ), oppe leup gaon (Oost-Maarland), oppe leup goan (Heel), oppe lijp gaen (Bree), oppe loep guin (Koersel), oppe loup goan (Susteren), oppe luip gaon (Broeksittard, ... ), oppe luip goan (Amby, ... ), oppe luip goon (Valkenburg, ... ), oppe luip gōān (Neeritter), oppe luup gaon (Kaulille), oppe ly(3)̄ep goān (Opoeteren), oppe lèup gaan (Elen), oppə lijp gon (Neerglabbeek), oppə luip gaon (Kapel-in-t-Zand), oppə luip goanə (Geistingen), optə loͅyp gōn (Opgrimbie), opə l"p gōən (Molenbeersel), opə lejp gy(3)̄n (Opoeteren), opə løjp chōn (Mechelen-aan-de-Maas), oəp də loeəp gaon (Tessenderlo), ŏŏp de luuəp gŏa (Horst), ŏŏp de luúp goa (Meterik), ŏŏp der leup goa-e (Vijlen), ŏp de lūīp goon (Heer), ubə luəp go:n (Tessenderlo), òp dö luip goan (Stevensweert), òp də leup gaon (Amstenrade), òppə luip gāōn (Heel), Opm. v.d. informant:  op de loop gwèn (Eigenbilzen), op de loop lopen: oppe luip loupe (Ittervoort), op de loopgang: op de leupgang (Zichen-Zussen-Bolder), op de vlucht gaan: op de vleueg gooen (Voort), op hol gaan: op hol gaon (Lommel), op loop gaan: op l"p goͅən (Diepenbeek), op laup gaon (Hoepertingen, ... ), op laup goan (Ulbeek), op leep goon (Bilzen), op leuf goa (Simpelveld), op leup geun (Rijkhoven), op leup goan (Rijkhoven), op leup goen (Piringen), op loap gwën (Millen), op loeëp goën (Paal), op loup gōͅn (Mettekoven), op lŏĕ-ep goan (Heppen), op luup goān (Hechtel), op luëp goan (Overpelt), op luəp go:n (Beringen), op ly(3)̄əp gōən (Hamont), op lø͂ͅp gōn (Lanaken), oͅp lyp guoͅ (Zonhoven), óp leup gaoə (Heerlen), pleite gaan: pleite gaon (Venlo), ritsen gaan: retsən goͅən (Diepenbeek), ritse gaon (Sint-Truiden), ritsə gòin (Loksbergen), schampavie spelen: WNT: schampavie. Alleen in de verbindingen schampavie spelen, zich wegpakken, de plaat poetsen, uitknijpen en schampavie zijn, er van door zijn.  schampavíe spelen (Wellen), stropen gaan: sjtreufə goa (Simpelveld), sjtruupe gaon (Wijlre), štr".pə goͅ.a (Eys, ... ), tenonder trekken: ten onder trekken (Sint-Truiden), uitlopen: ooet loofe (Vaals), veesten gaan: vyəste goan (Nieuwerkerken), vegen gaan: viēgən goͅən (Diepenbeek), vite gaan: goan fiete (Blitterswijck), vliegen: i.e. hij gaat ervandoor.  vlege (Tegelen), vluchten: vlŏchte (Geleen), vluchte (Beek, ... ), vluchten (Eksel, ... ), vluchtə (Heerlen, ... ), vlugtə (Hulsberg), vluigtə (Montfort), vlöchte (Caberg, ... ), vlöchtə (Oirsbeek), vlöchtən (Urmond), vlögte (Geulle), vort zijn: ich ben foet (Heers), vortkleinen: vu.tkleͅ.anə (Eys), vortlopen: vu.tlō.pə (Eys), weglopen: iX loup wɛɛX (Tongeren), weglaope (Maastricht), weglaupe (Posterholt), wegrennen: wegrennen (Stein), zich uit de voeten maken: hae makde det r oet de veut kwaam (Tegelen), zich oet de veut make (Heerlen), zich oet de vuit make (Einighausen), zich wegpoezen: zich wegpûze (Bree), zijn schoenen pakken: z`n skuə pakken (Heers) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || op de loop gaan [SGV (1914)], [ZND 30 (1939)] || op de loop gaan, weglopen || op den loop gaan [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || vluchten, op de loop gaan || vluchten: Op de loop gaan (biezen, vluchten, vlieden). [N 84 (1981)] III-1-2
op de markt verkopen aan de man brengen: ps. omgespeld volgens Frings.  a͂n də man breͅŋə (Gelieren/Bret), aan de markt verkopen: waar aan d’r maat verkope (Eygelshoven), de markt doen: de merrət doen (Heer), de mêrt dôên (Eksel), ps. omgespeld volgens Frings.  də meͅtun (Halen), də mɛrt dun (Lommel), de markten afgaan: ps. omgespeld volgens Frings. Boven de "u"(omgespeld: u) staat nog een ~; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de "u"omgespeld.  də meͅrtə afgu~n (Bocholt), de markten doen: ps. omgespeld volgens Frings.  də meͅrəkə duən (Hasselt), kramen: ps. omgespeld volgens Frings.  goͅn krāmə (Hasselt), krāmə (Hasselt), leuren: ps. omgespeld volgens Frings.  løͅi̯rə (Sint-Truiden), markten: gòòn mérrete (Panningen), maate (Mechelen), maerte (Milsbeek, ... ), merjte (Neeritter), merrete (Baarlo), mertdje (Nunhem), merte (Swalmen), merten (Beegden, ... ), meͅrkə (Velm), mèr-te (Tegelen), mèrte (Gronsveld, ... ), mèrtjen (Heythuysen), Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).  mêrte (Klimmen), ps. omgespeld volgens Frings.  mēͅrtə (Diepenbeek, ... ), mēͅrtən (Hamont), mēͅt’n (Diepenbeek), mēͅərtə (Rekem), mēͅətə goͅn (Wellen), meͅrtə (Borgloon, ... ), meͅrəkə (Rummen, ... ), meͅrətə (Rosmeer, ... ), meͅtə (Halen, ... ), ⁄meͅrtə (Boekt/Heikant), ps. omgespeld volgens Frings. Boven de "@"moet nog een ~ staan; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de "@"omgespeld.  meͅ~rtə (Borgloon), ps. omgespeld volgens Frings. Boven de @ staat nog een ~; deze combinatieletter is niet te maken en heb alleen de "@"omgespeld.  meͅ~tə (Wellen), marktgoed (zn.): ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  mērt-good (Schimmert), marktkerels (zn.): mert kels (Egchel), marktkoopman (zn.): mertkoapman (Echt/Gebroek), marktwijver (zn.): ps. letterlijk overgenomen.  mert wīever (Egchel), naar de markt gaan: doa mit noa der maat goa (Heerlen), mit de waar nog gene máát (Mechelen), mit waar noa g’ne maat goa (Heerlen), nao de mèrtj gaon (Heythuysen), noa de mert goa (Hoensbroek), noa de mert goan (Hoensbroek, ... ), noa de mèrt goon (Valkenburg), Opm. bijv. met biggen.  nar de mert gaon (Sevenum), ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  nao de mèrt gōēn (Oost-Maarland), ps. letterlijk overgenomen!  nao de mert gâôë (Oirsbeek), ps. omgespeld volgens Frings.  ix gonədə mēͅrt duə bēͅj (Opheers), meͅ(t) xudərə nøͅ də meͅrət xøͅn (Peer), nodəmeͅrkgon (Herk-de-Stad), nə də meͅrk goən (Velm), ps. omgespeld volgens IPA.  tər noͅ də meͅrk bəgoan (Rummen), naar de markt gaan om te verkopen: ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  nə də ⁄mēͅrt gon om tə vərku(ə)pən (Neerpelt), naar de markt gaan verkopen: ps. omgespeld volgens Frings. Boven de eerste "#"(omgespeld: #) staat nog een ~; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de "#"omgespeld.  noͅ~ də meͅrk goͅən vərkupə (Kermt), op de handel gaan: op de henjel gaon (Born), op de markt brengen: op de mert bringe (Roermond), ps. omgespeld volgens Frings.  oͅp də meͅrt breŋə (Val-Meer), op de markt gaan: oppe mert gaon (Herten (bij Roermond)), op de markt staan: op de mert gao sjtaon (Limbricht), op de mert gaon staon (Heugem, ... ), op de mert sjtaon (Maasniel), op de mertj staon (Tungelroy), op de mèrt goan sjtoan (Guttecoven), op der maert gaon sjtaon (Klimmen), op pe merrentj staon (Leuken), oppe merrentj stoan (Weert), oppe mêrt stoon (Eksel), (staon = staan).  op de mert staon (Grevenbicht/Papenhoven), ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  op de mērt stōān (Jabeek), ps. omgespeld volgens Frings.  ōͅbdəmɛrətstōn (Smeermaas), oͅbə mēͅrət stōͅən (Kaulille), oͅp də meͅrt gaon staon (Lanklaar, ... ), oͅptəmeͅrtstwø (Zichen-Zussen-Bolder), op de markt verhandelen: ps. boven de è (van mèrt) staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  vərhanjələ op də mèrt (Holtum), op de markt verkopen: op de merret goon verkoupe (Maastricht), op de mert gaon verkaopen (Wijk), op de mèrrit verkoope (Wolder/Oud-Vroenhoven), op de mért verkaupe (Puth), op d’r maat goa verkoope (Waubach), oppe mert verkoupe (Sittard), verkaupe op de mèrt (Schimmert), waar ôp d’r maat verkope (Eygelshoven), Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).  oppene maat verkope (Welten), ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  ŏppene maat verkope (Heerlen), ps. omgespeld volgens Frings.  oͅb də meͅrək fərkūəpə (Niel-bij-St.-Truiden), oͅpxənəmātfərkōͅpə (Teuven), slijten: sliëte (Blerick), veilen: veilen (Grathem), ps. omgespeld volgens IPA.  vēͅi̯lə (Rotem), venten: ps. omgespeld volgens IPA.  vēͅntə(n) (Overpelt), verhandelen: verhandelle (Klimmen), verkopen: verkaupen (Urmond), verkoupe (Mechelen), verkòpe (Hoensbroek), vermarkten: vermerten (Maastricht) verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)] III-3-1
op de post op mijn post: (de arbeider zegt) op meŋǝ pōs (Kelmis), voor oord: vør ǫrt (Kelmis) Plaats aan het einde van een dwarsgang, de plek waar het erts werd gewonnen. [monogr.] II-4