e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rietmes plaatje met gleufje: plē̜tjǝ męt glø̄fkǝ (Stramproy), rietmes: ręjtmęts (Eupen) Een plat metalen voorwerp of koperen plaatje met schuine insnijding, dienend voor het inrijgen van de rietkam. [N 39, 80d] II-7
rietorchis koekoeksbloem: naam koekoeksbloem* wordt hier aan rietorchis en andere orchideeën gegeven [opgegeven bij de koekoeksbloem]  koekoeksbloem (Helden/Everlo) orchis, riet- [DC 17 (1949)] III-4-3
rietrok rietmantel: rētmantǝl (Weert) De rieten bekleding van een achtkant. Zie ook afb. 35. [N O, 58h] II-3
rietstaaf riefstaafje: ręjtštɛvkǝ (Eupen) Elk van de smalle staafjes van metaal, stro of riet van de rietkam. Vroeger maakte men de rietstaafjes van het gewone riet. [N 39, 46b] II-7
rietvoorn blankvoorn: WLD  bla.ŋk˃vō.rən (m.) (Eys), goudruts: WLD  goud rutsj (Itteren), kruidruts: Endepols  kroetruts (Heer, ... ), maaskets: WLD  maaskets (Weert), maasruts: WLD  maasruts (Weert), marotte (fr.): WBD/WLD  marot (Stein), rietruts: ree:truts (Roermond), reetrôts (Wessem), reetröts (Echt/Gebroek), rēētruts (Swalmen), WBD/WLD  reetruts (Kapel-in-t-Zand), WLD  reetröts (Stevensweert), reetrəts (Thorn), rèètruts (Swalmen), rietvoor: réetvaor (Blerick), cassettebandje  rietvoor (Meijel), WLD  reetvaor (Venlo), rietvoorn: reetvoorn (Blerick), rietvoorn (Hoeselt, ... ), cassettebandje  rietvoorn (Meijel), oude spelling te erkennen aan de rode vinnen  rìetvoorn (Meijel), rietvoorn  rietvoorn (Jeuk), WBD  rìetvoorn (Meijel), WBD/WLD  (rietvoorn) (As), reetvoorn (Ophoven), rietvoorn (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), WLD  rēētvaorə (Venlo), rietvoorn (Born), roodoog: rouəiōx (Lommel), IPA  ruətuəx (Kwaadmechelen), ruisvoorn: WLD  r‧øͅi̯s˃vō.rən (m.) (Eys), ruts: rits (Bilzen), ruts (Maasniel, ... ), röts (Herten (bij Roermond)), rûtsj (Stein), Gronsveld Wb  röts (Gronsveld), ideosyncr.  ruts (Roermond), lauciseus erythrophtalmus  rets (Zonhoven), WBD/WLD  rətsj (Urmond), WLD  ruts (Weert), rutsje: WNT sv ruis  rètske (Hasselt), voon: WLD  vaon (Gennep), voorn: ideosyncr.  voorre (Vlodrop), vőre (Velden), Veldeke  voorn (Waubach) Hoe noemt u de rietvoorn: lijkt sterk op de blankvoorn. De rugvin is sterk naar achteren geplaatst en de mondspleet is steil naar boven gericht. De vinnen zijn rood en de goudkleurige ogen hebben vaak een rode vlek. Hij wordt veel gevangen door hengelaars [N 83 (1981)] || rietvoorn || ruis, rietvoorn III-4-2
rietzanger karekiet: kaarekiet (Schimmert), doorgaans Frings, soms eigen spelling  karrekiet (Kwaadmechelen), rietfluitertje: ritfløͅi̯tərkə (Kaulille), rietmus: reetmös (Ell, ... ), reetmös(j) (Brunssum, ... ), rēēṭmusj (Hoensbroek), rietmus (Overpelt), rytmøͅs (Tongeren), rietmusje: Frings, omgesp.  ritmøskə (Lommel), rietvink: reetvi.nk (Boukoul, ... ), reetvink (Baexem, ... ), rētfeͅnk (Kinrooi), rietvogeltje: reetveugelke (Tungelroy, ... ), rietzanger: reetzanger (Horst, ... ), reetzenger (Gulpen, ... ), reetzänger (Maastricht), reetzènger (Maastricht, ... ), reetzénger (Urmond), ret˃zaŋər (Maaseik), rietzanger (Eksel, ... ), rietzenger (Venlo), riētzênger (Bilzen), ritzaŋər (Lommel), Frings  rītzeͅŋər (Hoeselt), vdBerg; omgesp.  ritzɛŋər (Veldwezelt), rit˃zɛŋər (Wellen), rīt˃zaŋər (Sint-Truiden), rietzangertje: rietzengerke (Neerpelt), rietzinger: rytzinger (Lummen), scharensliep: sub "sprinkhaanrietzanger", nr. 051a  schieresliep (Weert), wilgensijs: wilgesies (Schaesberg, ... ) rietzanger || rietzanger (12,5 verschilt in uiterlijk van bosrietzanger [048] door lichtere wenkbrauw; in elk moerasje aanwezig; is nogal onrustig en vliegt vaak op; zang druk schetterend [N 09 (1961)] III-4-1
rij eckenlat: ɛkǝlats (Kerkrade), knoprij: knǫpręj (Kerkrade), metsrij: mɛtsręj (Kerkrade), plekrij: plɛkraj (Tongeren), ribbenlat: rebǝlats (Kerkrade), rij: raj (Tongeren), rej (Uikhoven), ręj (Kerkrade), rijlat: rējlat (Castenray, ... ), ręjlats (Kerkrade), slichtplank: slēxtplaŋk (Blitterswijck, ... ), snede: šnet (Kerkrade), strijkrij: štrīxręj (Kerkrade), trekrij: trękraj (Tongeren) Recht gezaagde en geschaafde houten plank waarmee de metselaar en de stucadoor bij het bepleisteren van muren de overtollige specie afstrijkt. [monogr.; div.] II-9
rij hokken in het veld gang: gaŋk (Maasmechelen), gelid: gǝlēt (Sittard), jaan/gaan: gø̜̄n (Baarlo, ... ), gǭn (Blitterswijck, ... ), jān (Vucht), jǭn (Maasmechelen, ... ), krans: krans (Puth), rij: rāi̯ (Borgloon, ... ), rā̯ (Baexem, ... ), rēi̯ (Gennep, ... ), rē̜ (Beringen, ... ), ręi̯ (Achel, ... ), soud: zǫu̯t (Rummen), streep: strø̄p (Gulpen), tijl: til (Blerick), tɛ̄l (Lommel), veld: veld (Valkenburg) De rij hokken die in het veld staat. Vergelijk de lemma''s ''graanzwad, rij gemaaide halmen'' (4.2.10) en ''rij schoven in het veld'' (4.6.12). In N 14, 130 is gevraagd aan te geven wat men gewoonlijk onder een "vim" verstaat, als het gaat om een bepaalde vaste hoeveelheid schoven; aanvullende informatie is ook verkregen uit A 25, 2 en 3 en uit Gwn 7, 6. Doorgaans verstaat men onder vim (als variant wordt vaak ''v[m'' opgegeven) een hoeveelheid van 120 schoven: 10 "hopen" van 12 schoven elk. Dat is het geval in L 214, 215, 244c, 245, 247, 248, 265, 267, 268, 269a, 270, 271, 290, 291, 292, 293, 294, 295, 296, 298, 300, 318b, 322, 325, 331 en 331b. In L 268 en 270 wordt ook opgegeven dat het soms om 12 hopen, dus om 144 schoven gaat. Een vim omvat 100 schoven in L 159a, 163, 163a, 164, 165, 210, 211, 250, 268, 282, 294, 326, 381a en in Q 113; terwijl in L 331 wordt opgegeven dat een vim daar ook 200 schoven telt. In L 425, 427 en 429 en in Q 97, 100 en 101 wordt opgegeven dat een vim hetzelfde aantal schoven als een hoop omvat: wisselend naar gelang het gewas en de kwaliteit ervan, kunnen dat 8, 10, 12 of 15 schoven zijn. Afwijkend van de bovenstaande opgaven zijn nog die van Q 117a (30 schoven) en van Q 193 (4 schoven). [N 15, 34] I-4
rij mesthoopjes baan: bān (Ulestraten), bǭn (Oost-Maarland), dijkje: dikskǝ (Aijen), gang: gaŋk (Swalmen), mestrij: mes(t)ri (Brunssum), mestroot: męstrōt (Tessenderlo), meststroop: męsštrø̄.f (Simpelveld), mesttijl: [mest]til (Aijen), [mest]tīl (Herten), regel: rēgǝl (Tegelen), rij: rei̯ (Meeswijk, ... ), ri (Klimmen, ... ), rii̯ (Oirsbeek, ... ), rē̜i̯ (Beverst, ... ), ręi̯ (Hushoven, ... ), rɛi̯ (Schaesberg), rij hoopjes: ri [hoopjes] (Roermond), rii̯ [hoopjes] (Noorbeek, ... ), ręi̯ [hoopjes] (Gronsveld, ... ), rij hopen: rei̯ hø̜̄p (Cadier), rij mest: rai̯ [mest] (Paal, ... ), rei̯ [mest] (Bree, ... ), ri [mest] (Beek, ... ), rii̯ [mest] (Schimmert), rij mest (Meeuwen), rēi̯ [mest] (Heerlen), rē̜i̯ [mest] (Achel, ... ), ręi̯ [mest] (Gingelom, ... ), rij mesthoopjes: rei̯ [mesthoopjes] (Simpelveld), ri [mesthoopjes] (Limbricht, ... ), rēi̯ [mesthoopjes] (Mook), ręi̯ [mesthoopjes] (Gingelom), rij mesthopen: rei̯ [mesthopen] (Waubach), ri [mesthopen] (Bocholt), rii̯ [mesthopen] (Doenrade), rē̜i̯ [mesthopen] (Achel), ręi̯ [mesthopen] (Bleijerheide, ... ), roeps mesthoopjes: ropš męs(t)hø̜i̯pkǝs (Maasmechelen), root mest: rōu̯t męst (Rummen), spoor: špōǝr (Puth), sprei: sprɛi̯ (Kanne), strijp mest: štrīf [mest] (Bocholtz), štrīp [mest] (Margraten), strijp mesthopen: štrīf męshø̄f (Bocholtz), strouw/strooi: štrø̜i̯ (Gronsveld, ... ), štrǫu̯ (Klimmen, ... ), tiji: til (Ottersum), tijl: til (Blitterswijck, ... ), tēǝl (Maaseik), tē̜(i̯)l (Lommel), tīl (America, ... ), tijl hoopjes: tīl hø̜pkǝs (Lottum, ... ), tijl mest: til [mest] (Kronenberg), tęi̯l [mest] (Lommel), tī.l [mest] (Kinrooi), tīl [mest] (Ell, ... ), t˙īl [mest] (Panningen), vloot: vlūǝt (Heel), voor: vǭr (Oost-Maarland) Meestal wordt de mest op het land in hoopjes van de kar afgetrokken. Deze hoopjes vormen samen een aantal evenwijdige rijen. Van de benamingen voor een rij mesthoopjes zijn er enkele mogelijk (ook) van toepassing op een ononderbroken streep mest, zoals bedoeld met de termen aan het einde van het lemma. Voor het [... [N 11, 19; N 11A, 20c; N M, 11 add.; A 9, 31 add.; monogr.] I-1
rij schoven in het veld brei: brāi̯ (Heppen), gang: gaŋ (Niel-Bij-Sint-Truiden), gaŋk (Berverlo, ... ), gāŋk (Beverst), gebonden gezwad: gǝbǫŋǝ gǝzwāt (Maaseik), gezwad: gǝzwāt (Bocholt, ... ), gǝzwǫǝt (Achel), jaan/gaan: gø̄n (Helden, ... ), gø̜̄n (Boukoul, ... ), gēn (Sittard), gōǝn (Helden), gǭn (America, ... ), gɛ̄n (Venlo), jiɛn (Horn), jø̄n (Mechelen), jø̜̄n (Houthem), jēn (Heerlerheide, ... ), jēǝn (Berg, ... ), jīǝn (Maaseik, ... ), jōn (Mechelen), jōǝn (Bocholtz), jǭn (Baexem, ... ), jɛ̄n (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), īnj (Rotem), rij: rāi̯ (Borgloon, ... ), rā̯ (Baexem, ... ), rēi̯ (Gennep), rē̜ (Gingelom, ... ), ręi̯ (Beringen, ... ), rīi̯ (Gulpen), tijl: til (Neerpelt), tril: tril (Tongeren), trēl, trø̄l (Maasmechelen), vim: vøm (Blerick) Rij gebonden maar nog niet in stuiken bijeengezette schoven in het veld. Vergelijk vooral de lemma''s ''graanzwad, rij gemaaide halmen'' (4.2.10) en ''rij hokken in het veld'' (4.6.20). [N 15, 24; monogr.; add. uit JG 1b; A 23, 16] I-4