e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ridderspoor ezeloor: ezeloeër (Oirlo), ezelsoor: èzelsaur (Schimmert), èzelsoor (Schimmert), (verkortingsbooje boven ao )  èezels aŏr / ĕezels aŏr (?) (Schimmert), idiosyncr.  iəzelsoeər (Thorn), ridderspoor: riddersjpaor (Swalmen), riddersjpoar (Ten-Esschen/Weustenrade), riddersjpoor (Rothem), ridderspoor (Meijel, ... ), -  ridderspoor (Tungelroy, ... ), eigen spelling  riddersjpaur (Vlodrop), eigen spellinsysteem  ridderspoor (Meijel), geen aparte naam  bastaardridderspoor (Berg-en-Terblijt), idiosyncr.  ridderspoor (Blerick), Spelling: "fonetisch  riddərspoor (Maastricht), WBD/WLD  riddərsjpòər (Heerlen), WLD  ridder spaor (Montfort), riddersjpaor (Posterholt), riddersjpoar (Swalmen), ridderspoor (Beesel, ... ), riddərsjpoor (Reuver), riddərspoor (Maastricht), zelfde  bastaardridderspoor (Echt/Gebroek), ± Veldeke  ridderspoeer (Weert), riddersporen: ridderspouwre (Jeuk), [Delphinum ajacis]  rïddërspuòre (Tongeren), rose dgypte (fr.): Veldeke (voor opgave, zie vragenlijst N92, Q 111)  rozezjiep (Sittard) Bastaard ridderspoor (delphinum hybridum). De bladeren zijn in 5 brede slippen verdeeld, die zelf ook nog weer zijn ingesneden. De bloemen zijn blauw en groeien in volle, lange trossen. De plant is meestal minder dan 1 m hoog (riddespoor, schoentje, ezelo [N 92 (1982)] || ridderspoor [DC 60a (1985)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende vaste planten: delphinum hybridum (ridderspoor) [N 73 (1975)] III-2-1, III-4-3
riek of schop om mestplakken en molshopen te verspreiden flattengaffel: flatǝgafǝl (Klimmen), flattenriek: flatǝrēk (Oost-Maarland, ... ), flattenschup: fla.tǝšø̜.p (s-Gravenvoeren, ... ), flatǝšøp (Bocholtz, ... ), flatǝšø̜p (Banholt, ... ), flattenspreider: flatǝspręi̯ǝr (Urmond), flatǝšpręi̯ǝr (Klimmen), houteren gaffel: hø̜ltǝrǝ gafǝl (Blerick), hǫu̯.tǝrǝ gafǝl (Bocholt), kromme gaffel: krom gafǝl (Valkenburg), slichtriek: slextrīk (Milsbeek, ... ), sprei(d)mik: spręi̯mek (Maasmechelen  [(met 2 of 3 platte tanden)]  ), sprei(d)riek: spręirēk (Rotem), strontbreker: strǫnt˱brē̜kǝr (Hoeselt), strontriek: strǫntrik (Opheers), strontschup: (gewone) schup (Bree, ... ), gaffel (Bleijerheide, ... ), kleine schoep (Tegelen), platschup (Sittard), platte schup (Ottersum, ... ), schoep (Borgloon, ... ), schoffel (Opglabbeek, ... ), schuit (Baexem, ... ), schuitje (Panningen), troffel (Achel, ... ), troffelschup (Val-Meer), štro.ntšøp (Welten), %%voor de verspreiding van mestplakken en/of molshopen gebruikt men deze%%  riek (Achel, ... ), vlattenhouwer: vlatǝnǫu̯ǝr (Maaseik) Termen die niet op een speciaal bij de verspreiding van mestplakken of molshopen gebruikte riek of schop wijzen, zijn aan het eind van het lemma slechts in de woordtypevorm vermeld. Voor de dialectvarianten daarvan zie men de lemmata ''mestriek'' en ''spade, spitschop'', alsmede de schopbenamingen in I.4 onder "gereedschap en gerei in het algemeen". [N 14, 81; N 18, 29; div.] I-2
riek om te rooien aardappelenhaak: japǝlhuǝk (Wellen), ɛrpǝlǝhǭk (Gruitrode, ... ), aardappelhak: jē̜tapǝlhak (Hoeselt), aardappelopsteker: ē̜rpǝlǫpstē̜kǝr (Bree), aardappeltrekker: ērpǝltrękǝr (Maasmechelen), drietanden: dritɛŋ (Klimmen), drietandige riek: dręi̯tɛŋddegǝ rēk (Sevenum), gaffel: gafǝl (Oirsbeek, ... ), haak: hǭk (Beringen, ... ), hak: hak (Leut, ... ), mestgaffel: mɛstgafǝl (Waubach), mesthaak: męi̯shōk (Diepenbeek), negentanden: nyǝgǝtɛŋ (Klimmen), patattenhaak: pǝtatǝhǭk (Blerick, ... ), pǝtɛtǝhōk (Zelem), pǝtɛtǝhǭǝk (Paal), patattenhak: pǝtatǝhak (Beringen, ... ), patattenhark: pǝtathɛrk (Blerick), patattenkapper: patatǝkapǝr (Berverlo), patattenschoep: patatǝsxōp (Horst), platte riek: plate rēk (Maasmechelen, ... ), platǝ rik (Achel, ... ), plaʔǝ rik (Kwaadmechelen), pulriek: pølrek (Mechelen-Bovelingen), rooiriek: rōi̯rēk (Roosteren), trekhaak: trękhǭǝk (Kwaadmechelen  [(in de losse grond)]  ), tweetanden: twiǝtɛŋ (Klimmen), viertanden: vērtɛŋ (Klimmen), viertander: vērtɛnjǝr (Swalmen), viertandige riek: vērtɛnjegǝ rēk (Neerbeek), vērtɛŋdegǝ rēk (Meers, ... ), viertands: vērtɛŋs (Tegelen), viertandse riek: vērtɛnjsǝ rēk (Helden), vīrtāntsǝ rīk (Leunen), viertandsriek: vīrtaŋsrīk (Panningen), vijftand: viftant (Bree), vē̜i̯ftānt (Gennep, ... ), vijftander: vīftaŋǝr (Baarlo), vīftɛnjǝr (Boukoul, ... ), vijftands: viftɛŋs (Tegelen), vijftandse riek: viftāntsǝ rīk (Leunen), viftɛnjsǝ rēk (Helden), viftɛntjsǝ rēk (Tungelroy), vijftandsriek: vīftaŋsrīk (Panningen), wasriek: wasrek (Wellen), wiphaak: wiphuǝk (Lummen), zeventanden: ziǝvǝtɛŋ (Klimmen) Speciale aardappelriek om mee te rooien, waarvan de benaming afwijkt van die van de algemene riek. Doorgaans heeft de rooiriek minder tanden dan de algemene riek die dient om aardappels te scheppen en te verplaatsen. Drie of vier tanden is normaal. Zie de toelichting bij het lemma Aardappelriek, Algemeen. Bij het type mesthaak, mestgaffel is uitdrukkelijk opgegeven dat het stuk gereedschap met deze naam voor het rooien van aardappelen wordt gebruikt. In L 360 merkt de zegsman op dat men om te rooien een riek gebruikt met platte tanden, zonder bolletjes; en om te scheppen een riek met ronde tanden met bolletjes. [N 12, 36; N 18, 23 en 26b; JG 2c; A 28, 3; monogr.; add. uit N 18, 58 en 60] I-5
riek, mestriek drieschank: drii̯šɛ̄ŋk (Mheer, ... ), dręi̯šāŋk (Gronsveld), drieschankelige gaffel: drēi̯šɛŋkǝlegǝ jafǝl (Bocholtz), drieschanker: drišɛŋkǝr (Eys), drieschankige gaffel: drišɛŋkegǝ [gaffel] (Ubachsberg, ... ), drēi̯šɛŋkegǝ [gaffel] (Bocholtz), dręi̯šɛŋkegǝ [gaffel] (Mechelen), drieschankige riek: drišɛŋkegǝ [riek] (Bunde, ... ), dręi̯šɛŋkegǝ [riek] (Noorbeek), drieschankriek: drišaŋkrēk (Berg / Terblijt), drietand: drei̯tānt (Zepperen), dritā.nt (Meeswijk), dritɛŋ (Klimmen  [het tweede lid vertoont de meervoudsvorm]  ), drēi̯tānt (Opheers), drē̜i̯tānt (Niel-Bij-Sint-Truiden), drē̜ta.nt (Hasselt), drē̜tánt (Linkhout), drē̜tānt (Aalst, ... ), dręi̯ta.nt (Stevoort), dręi̯tsaŋk (Kerkrade), drīta.njtj (Molenbeersel), drɛ̄tānt (Sint-Truiden), drietander: drei̯tandǝr (Eind), drei̯tɛndjǝr (Weert), dri ̞i̯tɛndǝr (Rekem), drii̯tɛnjǝr (Nunhem), dritandǝr (Blitterswijck, ... ), dritɛnjǝr (Geulle, ... ), drēi̯taŋǝr (Baarlo), drē̜i̯tandǝr (Boekt Heikant), drē̜i̯tāndǝr (Berverlo), drē̜i̯tānǝr (Beringen, ... ), drē̜i̯tɛndǝr (Lanaken, ... ), drē̜i̯ǝtanǝr (Kermt), drē̜tandǝr (Zelem), drē̜tɛndǝr (Hasselt), dręi̯tandǝr (Meijel, ... ), dręi̯tándǝr (Zichen-Zussen-Bolder), dręi̯tānǝr (Val-Meer), dręǝtāndǝr (Rummen), drītɛnjǝr (Boukoul, ... ), drietandige: dritɛnjegǝ (Puth), dritɛŋegǝ (Ulestraten), drɛi̯.tɛ̄negǝ (Waltwilder), drietandige gaffel: dritɛnjegǝ gafǝl (Oirsbeek, ... ), drietandige riek: drietandige riek (Kessel), dritɛnjegǝ [riek] (Neerbeek, ... ), dręi̯tɛnegǝ [riek] (Itteren), dręi̯tɛŋdegǝ [riek] (Sevenum), drietands: drei̯tɛŋs (Tegelen), drietandse: dręi̯tɛntsǝ (Herderen), drietandse riek: dritantsǝ [riek] (Broekhuizen), dritɛntjsǝ [riek] (Tungelroy), drietankel: dritaŋkǝl (Eys), gaffel: ga.fǝl (Montzen, ... ), gafǝl (Amstenrade  [(drie of vier)]  , ... ), jafǝl (Bleijerheide, ... ), (contaminatie van dit het het volgende type)  gā.fǝl (Eupen, ... ), gavel: gā.vǝl (Waubach  [(drie of vier)]  ), kleine riek: klęi̯nǝ rik (Vechmaal), mestbreiderd: męstbręi̯ǝrt (As), mestbreker: [mest] ˱brē̜kǝr (Bree, ... ), [mest]˱bri̯ēkǝr (Boekt Heikant), [mest]˱brēkǝr (Ophoven, ... ), [mest]˱brēǝkǝr (Rummen), [mest]˱brīǝkǝr (Hasselt), mestgaffel: [mest]ja.fǝl (Eynatten  [(drie)]  , ... ), [mest]jafǝl (Kelmis, ... ), [mest]˲ga.fǝl (Simpelveld  [(vier)]  , ... ), [mest]˲gafǝl (Bocholtz, ... ), mestriek: [mest]re ̝k (Berverlo  [(vier)]  , ... ), [mest]rek (Beringen, ... ), [mest]ri ̞k (Hasselt, ... ), [mest]rik (Achel, ... ), [mest]rē ̝k (Cadier  [(vier)]  , ... ), [mest]rēi̯k (Heugem, ... ), [mest]rēk (Amby  [(vier of vijf)]  , ... ), [mest]rēǝk (Rotem), [mest]rīk (Afferden  [(vier)]  , ... ), [mest]rīǝk (Kinrooi  [(korte tanden)]  ), mestvork: [mest] ˲vø.rǝk (Maastricht), [mest]˲vęrǝk (Hasselt), [mest]˲vǫrǝk (Blerick  [(vier)]  , ... ), mestvork (Sibbe / IJzeren), riek: re ̝k (Berbroek, ... ), re.k (Hasselt  [(vier)]  ), rek (Aalst, ... ), ri ̞k (Hasselt  [(vier)]  , ... ), rii̯k (Lommel), rik (Achel, ... ), rē ̝k (Cadier, ... ), rē ̞k (Rotem), rē.k (Boukoul  [(vier)]  , ... ), rēi̯k (Hasselt  [(vier)]  , ... ), rēk (Amby  [(drie of vier)]  , ... ), rēǝk (Bocholt, ... ), ręi̯k (Broeksittard, ... ), rī ̞ǝk (Grathem, ... ), rīk (Afferden  [(vier)]  , ... ), r˙ēi̯k (Heugem  [(drie of vier)]  ), r˙ēk (Maastricht  [(drie of vier)]  , ... ), riekje: rikskǝ (Zichen-Zussen-Bolder), rēkskǝ (Boorsem, ... ), schoepriek: sxupre ̝k (Berverlo  [(vier)]  ), stalriek: sta.lrēk (Horst  [(vier)]  ), stalrek (Beringen, ... ), stalrēk (Bree, ... ), štalrēk (Ulestraten  [(drie of vier)]  ), vierschank: vēršāŋk (Gronsveld), vēršɛ̄ŋk (Mheer, ... ), vierschankelige gaffel: vēršɛŋkǝlegǝ jafǝl (Bocholtz), vierschanker: vēršɛŋkǝr (Eys), vierschankige gaffel: vēršɛŋkegǝ [gaffel] (Bocholtz, ... ), vierschankige riek: vēršɛŋkegǝ [riek] (Bunde, ... ), vierschankriek: vēršaŋkrēk (Berg / Terblijt), viertand: virtant (Wellen), vērtant (Bree, ... ), vērtantj (Rumpen), vērtaŋ (Leuken  [het tweede lid vertoont de meervoudsvorm]  , ... ), vērtɛŋ (Klimmen  [het tweede lid vertoont de meervoudsvorm]  ), vēǝrtant (Lanklaar), vīrtant (Beringen, ... ), vīrtãnt (Gennep, ... ), vīrtānt (Aalst, ... ), viertander: vi ̞ǝrtɛndǝr (Hasselt), viertander (Achel), virtandǝr (Blitterswijck, ... ), viǝrtānǝr (Diepenbeek), vērtandǝr (Eind, ... ), vērtanǝr (Bocholt, ... ), vērtaŋǝr (Baarlo), vērtɛndjǝr (Weert), vērtɛndǝr (Maastricht, ... ), vērtɛnjǝr (Boukoul, ... ), vīrtandǝr (Meijel, ... ), vīrtándǝr (Zichen-Zussen-Bolder), vīrtāndǝr (Berverlo  [(meest gebruikelijke riek)]  ), vīrtānǝr (Gelieren Bret, ... ), viertandige: vērtɛnjegǝ (Holtum, ... ), vērtɛŋegǝ (Ulestraten), vęi̯rtɛnjegǝ (Herkenbosch), vī.rtɛ̄negǝ (Waltwilder), viertandige riek: vērtɛnegǝ [riek] (Itteren), vērtɛnjegǝ [riek] (Baexem, ... ), vērtɛŋ(d)egǝ [riek] (Kronenberg, ... ), viertands: vērtɛŋs (Tegelen), vīrtãnts (Milsbeek, ... ), viertandse: vērtɛnjsǝ (Helden), vīrtɛntsǝ (Herderen), viertandse riek: virtãntsǝ [riek] (Wanssum), vērtantsǝ [riek] (Velden), vērtɛntjsǝ [riek] (Tungelroy), vīrtãntsǝ [riek] (Leunen, ... ), viertandsriek: vērtants[riek] (Montfort), vērtaŋs[riek] (Panningen), vērtāns[riek] (Oost-Maarland), viertankel: vērtaŋkǝl (Eys), vijfschankige riek: vīfšɛ̄ŋkegǝ rēk (Noorbeek, ... ), vijftand: vi ̞i̯ftant (Bree), vē̜ftant (Beringen, ... ), vē̜ftānt (Sint-Truiden), vē̜i̯ftānt (Gennep, ... ), vęftant (Borgloon), vīftaŋ (Leuken  [het tweede lid vertoont de meervoudsvorm]  , ... ), vijftander: ve ̝i̯ftanǝr (Bree), viftandǝr (Venray), vijftander (Achel), vē̜ftanǝr (Kwaadmechelen  [(voor korte mest)]  ), vē̜i̯ftandǝr (Meijel), vē̜i̯ftānǝr (Gelieren Bret  [(voor korte mest)]  , ... ), vīftanǝr (Bocholt), vīftaŋǝr (Baarlo, ... ), vīftɛndjǝr (Weert), vīftɛnjǝr (Boukoul, ... ), vīftɛnǝr (Opglabbeek), vǭi̯ftandǝr (Lommel  [(voor korte mest)]  ), vijftandige: vīftɛnjegǝ (Herkenbosch), vīftɛŋegǝ (Ulestraten), vijftandige riek: vīftɛnjegǝ [riek] (Baexem), vīftɛŋegǝ [riek] (Kronenberg), vijftands: vē̜i̯ftānts (Milsbeek, ... ), vīftɛŋs (Tegelen), vijftandse: vīftɛnjsǝ (Helden), vijftandse riek: viftãntsǝ [riek] (Leunen, ... ), vīftantsǝ [riek] (Velden), vīftɛntjsǝ [riek] (Tungelroy), vijftandsriek: vīftants[riek] (Montfort), vīftaŋs[riek] (Panningen), vork: vø̜.rǝk (Maastricht), zestand: zɛ ̝stant (Rotem), zestander: zestandǝr (Meijel), zęstandǝr (Blitterswijck, ... ), zęstāndǝr (Berverlo), zɛ ̝stānǝr (Beringen), zɛ ̝stɛŋǝr (Velden  [(voor korte mest)]  ), zestandige: zęstɛnjegǝ (Herkenbosch), zestands: zɛstɛŋs (Tegelen), zestandse riek: zɛ ̝stantsǝ rēk (Velden), zeventand: ziǝvǝtɛŋ (Klimmen  [het tweede lid vertoont de meervoudsvorm]  ) Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.] I-1
riem band: ba.nt (Ittervoort), bokseriem: boksǝrēm (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Domaniale]), drijfriem: dręǝfrīǝm (Sint-Lambrechts-Herk), gordel: jyǝdǝl (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Wilhelmina]  [Domaniale]), jȳǝdǝl (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Maurits]), help: (h)ø̜lǝp (Bilzen), hølǝp (Loksbergen), hɛlǝp (Klimmen), kettel: kętǝl (Hoepertingen), kruikarriem: krykǝrrēm (Panningen), kuilriem: kulrēm (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Emma]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]), k˙ulr˙ēm (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Winterslag, Waterschei]), lamperiem: lampǝrēm (Geleen  [(Maurits)]   [Maurits]), leiband: lęjba.nt (Opglabbeek), riem: reem (Echt/Gebroek, ... ), riem (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Maurits]), rijǝm (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Emma, Maurits]), rim (Lauw, ... ), rē.m (Aldeneik, ... ), rēm (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Eisden]  [Eisden]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]  [Eisden, Zwartberg]  [Domaniale, Wilhelmina]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Eisden]  [Maurits]  [Laura, Julia]  [Maurits]  [Maurits]  [Zwartberg, Waterschei]  [Laura, Julia]), ręjm (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Willem-Sophia]), rī.m (Lauw, ...  [Zwartberg]), rīm (Hamont  [(Eisden)]  , ... [Zolder] ), rīǝm (Alken, ...  [Maurits] ), schurgriem: šø̜rǝxrēm (Panningen) Band in gevlochten koord die over de schouder werd gelegd. De uiteinden van de riem werden met lederen riempjes over de handvatten van een kruiwagen geschoven om het vervoeren te vergemakkelijken. [N 98, 45] || brood (ongare laag in brood of vlaai) || De riem die de twee poulies van het luiwerk van een watermolen met elkaar verbindt. Zie ook afb. 76. In P 188 werd geen riem maar een ketting gebruikt. [Jan 231; Coe 206; Grof 236] || De riem waarmee de broek wordt opgehouden en waaraan de accu van de petlamp wordt bevestigd. [N 95, 62; monogr.] || slecht gebakken laagje in wittebrood II-3, II-5, II-8, III-2-3
riem, band band: bant (Heks), gesp: gips (Sluizen), gespel: gespǝl (Maastricht), riem: riǝm (Alt-Hoeselt, ... ), rīm (Bommershoven), rīǝm (Alken) Riem waarmee men in een aantal molens de meelzak rond de meelpijp bevestigt. [Vds 166 add.; Coe 154 add.; Grof 184] II-3
riesterstaaf drieshaak: drishǭk (Kwaadmechelen, ... ), grindel: grę.ŋǝl (Val-Meer), ijzer voor de schalm breder of smaler/enger te zetten: ī.zǝr vir dǝ ša.lǝm brei̯ǝr ǫf smālǝr tǝ zętǝ (As, ... ), ī.zǝr vir dǝ ša.lǝm brɛi̯ǝr ǫf˱ eŋǝr tǝ zętǝ (Zutendaal), ijzertje: ē̜.zǝrkǝ (Beverst), regelaar: regelaar (Achel), rē.gǝlɛ̄r (Heesveld-Eik), rēgǝlē̜r (Baarlo), rī.gǝlē̜r (Niel-bij-As), regelaar van/voor de riester: rēgǝlē̜r van dǝ rēstǝr (Meeswijk), rī.gǝlē̜r vir dǝ rēstǝr (Opglabbeek), riesterhouder: rēstǝrhǭi̯ǝr (Neer), riesterpegeltje: rēstǝrpēlkǝ (Margraten), riesterspil: rēstǝršpel (Margraten), rēstǝršpęl (Rijckholt), rooster: ē̜.zǝr van dǝ rystǝr (Houthalen), ē̜ǝ.zǝr van dǝ rȳstǝr (Zonhoven), roosterijzer: røstǝrē̜.zǝr (Diepenbeek), roosterstok: ręi̯stǝrstǫk (Munsterbilzen), russel: rø̜sǝl (Sint Pieter), scheer: šīǝr (Margraten), spanijzer: spani.zǝr (Bocholt), spil: špel (Oirsbeek), stelriester: štęlrēstǝr (Haelen), te zetten: ęi̯.zǝr vir dǝ plox˱ brēǝr ǫf šāǝr tǝ zętǝ (Genk), verstelpraam: vǝrštɛlprām (Bleijerheide) Bij sommige ploegen kon het riester worden verzet d.m.v. een staaf, die de verstelbare verbinding vormde tussen het achtereinde van het riester en de ploegstaart. [JG 1a; N 11, 31.V.d add.] I-1
riet bruine pluimen: -  broene pluume (Blerick), duivelskauw: -  duvelskouwe (Hushoven), duivelskluppel: -  du:vels klöppel (Ell), duivelskluppel (Panningen), ook: lisdodde  duuvelsklöppele (Heel), luus: lūūs (Roermond, ... ), -  luusch (Geleen), luusj (Bocholtz, ... ), geen mv. Hieronder vallen practisch alle waterplanten met lintvormige bladeren  luusj (Guttecoven), gerekte vocaal  luu:s (Venlo), idiosyncr.  luusj (Kerkrade), Opgegeven voor de lisdodde met als toevoeging "in het algemeen  luusj (Puth), meet: -  meêt (Geistingen, ... ), patentknuppel: -  patentknuppel (Kerkrade), pimpelen: de bruine pluimen  pumpələ (Vaals), pluimen: -  ploeme (Einighausen), pluum (Roermond), =(water)plumen  plumen (Arcen), pluimgras: -  pluumgraas (Nuth/Aalbeek), poezen: póes (Tegelen), -  poewze (Beegden), de pluimen  poe:ze (Horn, ... ), riet: re^tt (Altweert, ... ), ree:t (Roermond), reeat (Mheer), reeit (Kunrade), reet (Amby, ... ), reit (Doenrade, ... ), rēēt (Arcen, ... ), rĕĕt (Beesel), riet (Afferden, ... ), riēt (Merselo), rit (Bleijerheide, ... ), rīēt (Blitterswijck, ... ), rīt (Hamont, ... ), réét (Wijlre), rêêt (Echt/Gebroek), -  re:t (Pey), ree:t (Herten (bij Roermond)), reet (Amby, ... ), ri:t (Voerendaal), rie:t (Venray, ... ), riet (Broekhuizen, ... ), rit (Vaals), ??  riêt (Wanssum), arundo  riēt (Castenray, ... ), Bree Wb.  reet (Bree), de ee is kort uitgesproken, niet als e  reet (Leuken), ee kort  reet (Heel), eigen spelling  reet (Montfort, ... ), eigen spellingsysteem  reet (Ell), reët (Maasbree), eigen spellinsysteem  ríet (Meijel), idem  riet (Venlo, ... ), idiosyncr.  reet (Blerick, ... ), reit (Sittard), phragmites communis  r‧ēt (Meeswijk), Spelling: "fonetisch", alles omgespeld  reet (Maastricht), valtoon  reet (Heythuysen), Veldeke  reet (Waubach), Veldeke korte ee  rĕet (Echt/Gebroek), WBD  reet (Sevenum), WBD/WLD  reet (As, ... ), WLD  r.eet (Thorn), reet (Beesel, ... ), reeth (Guttecoven), reeët (Mheer), reĕt (Brunssum), rēēt (Maastricht), rīēt (Venray), rīt (Meijel), rèet (Swalmen), réét (Posterholt), rêêt (Schimmert), WLD = riet  reet (Posterholt, ... ), ± Veldeke  reet (Weert), ± Veldeke ie: lang  rīēt (Tienray), rietpluim: riētpluum (Castenray, ... ), rietpoezen: -  reet-poezen (Maasbree), rietstek: [Calamus rotang]  rüutstêk (Tongeren), roebedoelen: -  roebedoele (Montfort), ruitenwasser: -  ruitenwasser (Blerick), tenen (adj.): teine (Venlo), waterplanten: -  water planten (Gulpen), waterpluimen: =(water)plumen  waterplumen (Arcen), waterpoezen: -  waterpoeze (Velden) kroos, lies, rietgras || lies, rietgras, kroos || oever/waterplanten [DC 13 (1945)] || riet [DC 25 (1954)], [N 92 (1982)], [SGV (1914)] || riet (bekende grassoort) || Riet (phragmites communis 80 tot 135 cm grote plant. De plant heeft een kruipende wortelstok en dikwijls bovengrondse uitlopers; de bladeren zijn breed en spits, de randen zijn ruw aan de voet met een haarkrans; de aartjes bevinden zich in een grote, st [N 92 (1982)] || riet (Phragmites communis Trin.) [DC 60a (1985)] || rieten (adj.) || rietgras, kroos, lies || rietpalm || rietpluim || stengel, rietstok III-4-3
riet van negen negende kam: nēgǝndǝ kam (Stramproy) Een rietkam met negen rietstaven per cm. [N 39, 82] II-7
riet van zes zesde kam: zęšdǝ kam (Stramproy) Een rietkam met zes rietstaven per cm. [N 39, 82] II-7