e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
retraite retraite (fr.): də retrɛ̄t (Montzen), ne retrêet (Tongeren), nne retrait (Gulpen), retraet (Echt/Gebroek, ... ), retraet houwte (Valkenburg), retraete (Baarlo, ... ), retrait (Baarlo, ... ), retraite (Achel, ... ), retraït (Neerbeek), retrāīte (Maastricht), retrāíte (Boorsem), retreeët (Hoensbroek), retreit (Bocholt, ... ), retreite (Klimmen), retrèet (Uikhoven), retrète (Hoepertingen, ... ), retrèèt (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), retrét (Maastricht), retrêt (Hoeselt), rettraite (Peer), rëtraite (Nuth/Aalbeek), rətraet (Schinnen), rətreet (Loksbergen), rətrēͅt (Geistingen, ... ), rətrèt (Hoeselt, ... ), tetrèèt (Nieuwenhagen) Enige dagen van geestelijke afzondering en gebed in een klooster of een daarvoor bestemd huis [retraite?]. [N 96B (1989)] || In retraite gaan, in retraite zijn. [N 96B (1989)] III-3-3
retraitehuis retraite (fr.): rətrēēt (Loksbergen), retraitehuis: e retraitehoes (Gulpen), e retraitehoês (Waubach), e retrêethaus (Tongeren), ee retraite-hoehs (Nieuwenhagen), het retraithoes (Eigenbilzen), retraete hoes (Valkenburg), retraetehoees (Venlo, ... ), retraetehoes (Baarlo, ... ), retraetenhoes (Sevenum), retraethoes (Ell, ... ), retraite hoes (Eksel, ... ), retraite hoeës (Bocholtz), retraite-hoes (Epen, ... ), retraite-hŏĕs (Schimmert), retraitehoees (Achel, ... ), retraitehoes (Baarlo, ... ), retraitehoewes (Neerpelt), retraitehoeës (Waubach), retraitehoos (Eigenbilzen), retraitehous (Peer), retraitehouws (Houthalen), retraitehōēs (Maastricht), retraitehuis (Hechtel, ... ), retraitehuus (Oirlo, ... ), retraitenhoas (Diepenbeek), retraitenhoes (Geulle), retraitenhouwes (Zonhoven), retraithoas (Heers), retraithoees (Maasbree), retraithoes (Grevenbicht/Papenhoven), retraittehoes (Boorsem), retraïtehoes (Neerbeek), retreatehoes (Lutterade), retreeëtehoeës (Hoensbroek), retreitehoes (Klimmen), retreitehuus (Opoeteren), retreithoes (Bocholt), retrèetenhoes (Uikhoven), retrètehoes (Kerkrade, ... ), retrètehōēs (Nieuwenhagen), retrèètehoes (Sint-Martens-Voeren, ... ), retrèètenaas (Sint-Truiden), retrèètenhoees (Geistingen), retrèètenhoês (Mechelen-aan-de-Maas), retrêthaws (Hoeselt), rətraetəhoes (Schinnen), rətrēͅthy(3)̄s (Merselo), rətrēͅtəhy(3)̄s (Tienray), rətrēͅtəhøsj (Meijel), rətrètəhōēs (Maastricht), retraiteklooster: retraitekloester (Maastricht) Een huis of inrichting waar retraites worden gehouden, retraitehuis. [N 96B (1989)] III-3-3
reuk reuk: r"ik (Herk-de-Stad), r"k (Beverlo, ... ), reuk (Helchteren), reək (Beverst), ri:jək (Bilzen), riək (Opoeteren), rī:k (Gerdingen), rīk (Opglabbeek), rj".k (Tongeren), rjø:k (Tongeren), rjø͂ͅk (Ketsingen), ry(3)̄k (Maaseik), ryjək (Hoepertingen), ryk (Lozen), ryək (Heers, ... ), rYək (Hoensbroek), ryək (Veulen), rø.k (Koersel), røik (Mielen-boven-Aalst), røk (Eksel, ... ), stank: Opm. RK. Deze opgave heeft geen betrekking op het zintuig, maar op dat wat men met de neus waarneemt, geur, lucht, van verschillende voorwerpen uitgaande prikkeling van de reukzenuwen [Van Dale], meer in het bijzonder een onaangename reuk, geur.  staŋk (Kerkrade) een reuk [ZND A2 (1940sq)] III-1-1
reumatiek flerecijn: flaorəsééjən (Loksbergen), fle-re-cijn (Peer), fleeres (Peer), flerecijn (Gruitrode, ... ), flerecién (Hechtel), fleresien (Opoeteren), fleresijn (Peer), flerəsɛiən (Dilsen), fleurecijn (Houthalen), fleuresien (Neerpelt), flērezi-jn (As), flijrəsin (Overpelt), florresien (Meeuwen), florəsɛin (Overpelt), flèrecien (Gruitrode), flèresi-jn (Bree), flérisien (Neeroeteren), flørəsīn (Overpelt), flərəzīēn (Opglabbeek), Overal.  fleeresien (Bree), WNT: flerecijn, blijkbaar ontleend aan fr. pleurésie.  fleuresijn (Lommel), gicht: gech (Opgrimbie, ... ), gecht (Dilsen), gĕĕch (Waltwilder), gich (Epen, ... ), gicht (Elen, ... ), giech (Maastricht), gieg (Maastricht), gig (Geleen, ... ), gigt (Maaseik), gêch (Vlijtingen), jeuk: juuk (Bocholt), jicht: jaeich (Guigoven), jech (Hasselt, ... ), jecht (Brustem, ... ), jeech (Hoepertingen, ... ), jeecht (Stokrooie), jeg (Bilzen), jegt (Neerpelt), jeig (Zepperen), jeigt (Groot-Gelmen), jejch (Hoepertingen), jeucht (Zonhoven), jeïch (Diepenbeek), jēch (Alken, ... ), jeͅicht (Diepenbeek), jich (Lanklaar, ... ), jicht (As, ... ), jig (Wijnandsrade), jigt (Diepenbeek), jijg (Wintershoven), jèch (Hasselt), jècht (Hasselt, ... ), jèèch (Wellen), jɛ(ig)ch (Rijkel), Vooral in de benen.  jicht (Bree), knobbeljicht: knóbbeljicht (As), kramer: kriemer (Bree, ... ), krieëmer (Herten (bij Roermond)), reuma: reuma (Maastricht), reumà (Susteren), reumáá (Venlo), rheuma (Merkelbeek), ruima (Vaals), reumatiek: (spier)rimmetiek (Maastricht), ramatikəleͅkə (Herk-de-Stad), re-ma-tiek (Peer), rematiek (Koninksem), remetiek (Achel, ... ), remetik (Neeroeteren), remmetiek (Neer), remmetik (Sittard), remətiek (Reppel), reumathiek (Hamont), reumatiek (Amby, ... ), reumatik (Geleen), reumetiek (Thorn), reumetiēk (Blerick), reummetiek (Noorbeek, ... ), reumətīēk (Nieuwenhagen), rĕmĕtiĕk (Maastricht), rheumatiek (Gulpen, ... ), rhumatiek (Kaulille, ... ), rhumatik (Maaseik), rhömetiek (Wolder/Oud-Vroenhoven), rhümathiek (Kaulille), rimetiek (Hamont, ... ), rimmatīēk (Opglabbeek), rimmetiek (Bree, ... ), rimmətiek (Kapel-in-t-Zand, ... ), rimmətiĕk (Meijel, ... ), rimmətīēk (Schimmert), riməti.k (Meeuwen), rumatiek (Achel, ... ), rumattik (Halen), rummatiek (Schinnen, ... ), rummetiek (Blerick, ... ), rummetik (Bocholt, ... ), rummutiek (Brunssum), rummətiek (Heel, ... ), rummətiĕk (Amstenrade, ... ), rummətik (Brunssum), rumətiek (Reuver), ruumatiek (Schimmert), rymatik (Bree), rymətik (Overpelt), rêûmmetiek (Swalmen), römötiĕk (Stevensweert), römətik (Mopertingen), rø.maati.k (Ingber), rø.mati.k (Eys), rømətīk (Hamont), rùmmetīek (Sevenum), rəmatiek (Hasselt), rəmətik (Gutshoven), Of ook vleegende rimmetiek?  rimmetiek (Maastricht), reumatis: remetis (Jeuk), reumatis (Leopoldsburg), rheumatisch (Neerpelt), rhumatis (Hechtel), rumatis (Gruitrode, ... ), rummetis (Hoeselt), rymətes (Diepenbeek), ràmətis (Loksbergen), römetis (Beverlo), Nieuw.  rumətis (Stokkem), reumatisme: rhumatisme (Neeroeteren), rumatism (Sint-Truiden), rømətismə (Neerpelt), vliegende gicht: vleegende gich (Geleen), vleegende gieg (Maastricht), vleegende giĕg (Oirsbeek), vleegendə gich (Doenrade), vlegende gich (Gulpen), vlegende giech (Eijsden), vlegende gig (Posterholt), vlegendje gicht (Nunhem), vlēgəndə gech (Opgrimbie), vliegende gèch (Eigenbilzen), vlīegende gig (Schimmert), vliegende jicht: vlegəndə jig (Wijnandsrade), vlēgende jicht (As), vliegende tering: vlegende téring (Susteren), vliegende vaan: vleegende vaan (Sevenum), vliegende vaan (Tienray, ... ), (Al tamelijk oud begrip)  vliegende vaan (Meerlo), weerpijn: wèrpin (Bree), Uitzonderlijk.  wièrpien (Bocholt) reumatiek || Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)] || reumatiek: hoe heet de gewrichtspijn die vooral bij bejaarde mensen voorkomt (fr. rhumatisme) ? [ZND 42 (1943)] III-1-2
reuzel lies: lēs (Blerick, ... ), līs (Kaulille, ... ), %%meervoud%%  lēzǝ (Boekend, ... ), liest: list (Herk-de-Stad), liesvet: līsvɛt (Sint-Truiden), netten: nɛtǝ (Tungelroy), reuzel: rø̄zǝl (Blerick, ... ), varkensveren: vɛrkǝsvē̜rǝ (Gruitrode), veer: v ̇ē̜̜r (Neeritter), veren (Waasmont), veǝr (Vliermaal), vi-jǝr (Kortessem), viar (Diepenbeek), viǝr (Zepperen), vējr (Lummen), vējɛrǝ (Helchteren), vēr (Alken, ... ), vērǝ (Heerlen, ... ), vēǝr (Grazen, ... ), vēǝrǝ (Nuth), vē̜r (Bleijerheide, ... ), vē̜ǝr (Eys), vęjr (Beverst, ... ), vęr (Gulpen, ... ), vɛjr (Neerharen), vɛjǝr (Wellen), vɛr (Neerpelt), vɛǝr (Borgloon), vɛ̄jǝrǝn (Neerpelt), vɛ̄r (Lommel, ... ), %%meervoud%%  vē̜rǝ (Beek, ... ), veervet: vērvɛt (Beringen, ... ), verenvet: vērǝvɛt (Buchten, ... ), vē̜rǝvɛt (Beek, ... ), vęrǝvɛt (Bilzen), vet: vɛt (Diepenbeek, ... ), vlies: vlizǝn (Leunen), vlēs (Horst), vlīzǝ (Ottersum), %%meervoud%%  vlizǝ (Venlo) Bladvet, vetweefsel tegen de achtervlakte van de buik bij varkens. Het zijn twee platen vet. Men hangt ze op een stok te drogen (P 107a) en vervolgens worden ze in vierkante stukjes gesneden. Algemeen gebruik is dat deze vierkante stukjes worden gebraden tot "kaantjes". Het vet dat na het uitbakken overblijft, gebruikt men als smeer- of bakvet. [N 28, 75; N 28, 76; monogr.] II-1
reuzel, bladvet buikvet: Syst. WBD Kan zijn: vaerevet of b؉kvet  bōēkvet (Klimmen), kraag: Syst. Frings  krāx (Gingelom), krāəx (Gingelom), lies: lees (Blerick, ... ), lies (Tessenderlo), (vr.).  lēs (Lanklaar), Syst. WBD  lees (Tegelen), lèès (Baarlo), liesvet: liesvèt (Beverlo), liësvet (Blerick), liezen: de lie:s (Ubachsberg), lees (Tegelen), leeze (Baarlo), Als men geen darmen genoeg had voor de worst te maken, dan werd ook wel eens de lies gebruikt  lē‧s (Meeswijk), Syst. Veldeke  lees (Tegelen), Syst. WBD  lees (Tegelen), leeze (Sevenum), lī:s (Panningen), liezenvet: Syst. WBD  lī:zevĕĕt (Panningen), zachte ee  leezevèt (Helden/Everlo), nierenvet: Syst. WBD  nī:revĕĕt (Panningen), ongel: runjel (Mechelen-aan-de-Maas), ongesmolten varkensvet: Syst. Frings  oŋgəsmoltə vɛrkəs˃vɛt (Melveren), ongesmolten vet: #NAME?  òngeschmòlte vêt (Susteren), rauw varkensvet: Eigen syst.  rŏw verkesvet (Heerlen), reut: reul (Heel), reut (Buggenum, ... ), reût (Nederweert), rijt (Sint-Huibrechts-Lille), röet (Schinveld), rø͂ͅt (Rotem), Ich dink det di-j van X (een slager) d¯r reût tössesmeltje; di-j slawgten ouch runtjvieë  reût (Ospel), Syst. Frings  rø̄t (Kessenich, ... ), vet  reut (Tungelroy), vet van koeien en schapen  reut (Ospel), reuzel: reuzel (Belfeld, ... ), rezel (Mheer), rēūzel (Schaesberg), rèuzel (Ulestraten), Eigen phonetische  reuzəl (Valkenburg), Eigen syst.  reuzel (Heerlen), Nieuwe [spelling]  reuzel (Reuver), Reuzel, maar gesmolten.  reuzel (Maasbracht), Syst. Frings  rēu̯zəl (Linde), røzəl (Hasselt), rø̄zəl (Beverlo, ... ), rø͂ͅzəl (Overpelt), røͅzəl (Mechelen-aan-de-Maas), Syst. Veldeke  reusel (Tegelen), reuzel (Roermond), Syst. WBD  reuzel (Baexem, ... ), Syst. WBD Van het vet van de darmen.  reuzel (Geleen), schonkenvet: Syst. WBD Bijna al het vet dat een varken heeft zit in de vaer, twee vleugels als van een engel als het dier op de ladder hangt. Verder spreekt men nog van darmenvet en sjónkevét, dat van de hammen afgesneden is.  sjónkevét (Maasniel), varkensreut: verkesreet (As, ... ), varkensveer: verkusvaîr (Neeritter), Syst. Frings  vɛrkəsvēͅr (Gelieren/Bret), varkensvet: verkesvèt (Sittard), vêrkesvèt (Bilzen), Syst. Frings  veͅrkəs˃veͅt (Sint-Truiden), Syst. WBD  vèrkesvet (Venlo), Syst. Wbk. van Bree  verkesvöt (Bree), varkenvet: verkevèt (Eksel), veer: feer (Eygelshoven), vaer (Grathem, ... ), vair (Vlodrop), vear (Grathem, ... ), veer (Kerkrade, ... ), veir (Oost-Maarland), veèr (Gulpen), veër (Bleijerheide), vē(j)r (Borgloon), vēr (Eupen), vēͅr (Maaseik, ... ), vĕĕr (Gronsveld), vir (Rotem), vi̯ɛr (Houthalen), vèr (Gronsveld, ... ), vèèr (Genk, ... ), vèër (Ubachsberg), véér (Oost-Maarland), vêer (Tongeren), vêjer (Eys), vɛ:r (Meeuwen), vɛ̄r (Ketsingen, ... ), #NAME?  vêêr (Susteren), bladvet of reuzelvet (ligt tegen de ribben beste soort  vēͅr (Beverst, ... ), vīər (Zonhoven), Eigen spellingssyst. Zie vragenlijst p.6  vè:r (Berg-aan-de-Maas), Syst. Frings  vēr (Heppen), vēər (Gingelom, ... ), viər (Opheers), vīr (Beringen), vɛr (Achel), vɛ̄r (Bocholt), Syst. Frings (?)  vɛ̄ər (Kinrooi), Syst. Frings Onz.  vēͅr (Hamont, ... ), Syst. Frings vrl.  vɛ̄r (Bree), Syst. Frings Zelf uitgesmolten.  vīr (Hasselt), Syst. Grootaers  vɛ̄r (Lommel), Syst. IPA  vēi̯ər (Kwaadmechelen), Syst. WBD  vaer (Herten (bij Roermond), ... ), vèj:r (Mechelen), vèèr (Boukoul), véér (Meijel), Syst. WBD Bijna al het vet dat een varken heeft zit in de vaer, twee vleugels als van een engel als het dier op de ladder hangt. Verder spreekt men nog van darmenvet en sjónkevét, dat van de hammen afgesneden is.  vae:r (Maasniel), vet rondom het middenrif  veer (Bleijerheide, ... ), è van fr. père het buikvet van een varken  vèr (Horn), veer van het varken: vair van ’t verken (Roermond), vèèr vaant vëreke (Oost-Maarland), Syst. WBD Rest: krépkes (zie 88)  vèèr van t vérke (Neer), veersvet: vɛrsvɛt (Rekem), veertjesvet: vəerskəs-veͅt (Opgrimbie), veervet: veervet (Houthalen), veervèt (Beverlo), viërvèt (Hasselt), vèèrvèt (Hamont), bladvet of reuzelvet (ligt tegen de ribben beste soort  vī.ərveͅt (Diepenbeek, ... ), Syst. Frings  vērveͅt (Hasselt), vīrveͅt (Hasselt), veren: vaire (Ell), véére (Tungelroy), Syst. Frings  vēͅrə (Niel-bij-St.-Truiden), Syst. WBD  vaere (Neerbeek), Uitsluitend mv.  vaere (Altweert, ... ), verensvet: veeresvet (Heerlen), vêaresvèt (Puth), verenvet: vaerevet (Sittard), vaerevèt (Heythuysen, ... ), vaerevët (Sittard), vairevèt (Maasbracht), veəərəvɛt (Helchteren), vēērevét (Munstergeleen), vērəvet (Meeswijk), vēərəveͅt (Borgloon), vēͅrəveͅt (Smeermaas), vĕrevet (Eijsden), ve’revet (Bleijerheide, ... ), vère-vit (Margraten), vèrevet (Borgharen, ... ), vèrevèt (Stein, ... ), vèèrevèt (Valkenburg), vèèrevét (Thorn), véérevêt (Urmond), véérə vét (Pey), vêjerevit (Eys), vêre vèt (Heek), vêrevĕt (Guttecoven), vêrevèt (Asenray/Maalbroek, ... ), vêrevêt (Klimmen), vêrëvèt (Tongeren), #NAME?  vèrevet (Stein), (De laatste e uit vet, klinkt als de e uit u)/  vĕrevet (Epen), bladvet of reuzelvet (ligt tegen de ribben beste soort  vēͅ.rəveͅt (As, ... ), Gesmolten varkensvet  vèèrevet (Haelen), Het vet in de zijden, de buik en de nieren van het varken  verevèt (Maastricht), Syst. IPA  vē̝ͅrəve̝ͅt (Paal), Syst. WBD  vaerevet (Herten (bij Roermond), ... ), vaerevèt (Limbricht, ... ), vèrevèt (Leuken), véérevét (Neer), Syst. WBD Kan zijn: vaerevet of b؉kvet  vaerevet (Klimmen), t woor in vaerevèt oetgebraoje  vae:revèt (Roermond), zie vèèr  vèèrevèt (Genk), è van fr. père  vèrevet (Horn), vet: nèt (Weert), vet (Neeroeteren, ... ), er zijn 2 soorten: bladvet of reuzelvet (ligt tegen de ribben) en darmenvet (rond de darmen)  veͅt (As, ... ), Syst. Frings  veͅt (Peer), Syst. Frings O.  ongəsmoͅltə veͅt (Peer), vlies: uitgebakken levert dit de kaantjes op  vlies (Castenray, ... ), vliezen: vlees (Venlo), Syst. Eijkman  vli.zə (Gennep), Syst. Eykman  də vlēs (America), Syst. WBD  vlees (Venlo, ... ), vleze (Velden, ... ), vlieze (Broekhuizen, ... ), vliës (Venlo), vlīēs (Blerick), vlīēze (Oirlo, ... ), waarvan smaalt gemaakt wordt  vlieze (Ottersum) bladvet, reuzel: de veer van een varken (vetweefsel tegen de achterkant van de buik) || bladvet, reuzelvet [Goossens 1a (1955)] || de lange stroken vliesvlees langs de ribben van een geslacht varken die tot vet worden gesmolten || liesvet || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)] || ongesmolten bladvormig varkensvet || ongesmolten bladvormig varkensvet, buikvet || Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)] || ongesmolten varkenvet [N 16 (1962)] || ongesmolten vet van de longkwabben van het varken || reuzel [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] || reuzel (gesmolten varkensvet; fr. saindoux) [ZND 06 (1924)] || reuzel, lies || reuzel, varkensvet || smout [SGV (1914)] || varkensreuzel || varkensvet [Goossens 1a (1955)] || varkensvet (reuzel) || veer, varkensvet || vet || vet (bep. bij varkens) || vet dat men van achter de ribben van een varken trekt || vet rondom het middenrif || vet van de reuzel || vet van de veer || vetlaag tegen de binnenzijde van de ribben van een varken uitlopend in het nierbed III-2-3
revers beleggen: bəléggə (Loksbergen), col (fr.): koͅl (Horpmaal), colrevers (<fr.): kulrəvɛjr (Hoepertingen), kolrevers: kolrǝvęjr (Hoepertingen), kraag: kraag (Noorbeek), krax (Meijel), krog (Wellen), krōx (Wellen), kraagomslag: krāxomšlax (Voerendaal), omslag: omslag (Leopoldsburg, ... ), umsjlaag van veur (Houthalen), umsjlaog (Born), umslaag (s-Gravenvoeren), ömsjlaach (Bleijerheide), ømslāx (s-Gravenvoeren), ømšlāx (Born, ... ), ø̜mšlāx (Bleijerheide), revers: revers (Bocholt, ... ), rǝvēr (Tegelen), rǝvē̜jrs (Nieuwstadt), rǝvē̜r (Achel, ... ), rǝvē̜rs (Bilzen, ... ), rǝvęjǝrs (Tessenderlo), rǝvęǝr (Maasmechelen), rǝvɛrs (Tongeren), rǝvɛ̄r (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), revers (fr.): de revears (Lutterade), de revers (Stein), də rəvéér (Bilzen), dər rəvɛ̄r (Montzen), d’r revers (Bleijerheide), nə rəvēͅr (Zolder), revaer (Bilzen, ... ), revaers (Echt/Gebroek, ... ), revears (Horst), reveir (Diepenbeek, ... ), reveīrs (Nieuwstadt), rever (Born, ... ), revers (Bocholt, ... ), ReveRs (Reuver), revers (Valkenburg, ... ), revers, revaers (Herderen), revēr (Noorbeek), revērs (Opglabbeek), revēər (Hamont), reväer (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), revèr (Achel, ... ), revère (Maaseik), revèrs (Boorsem, ... ), revèèr (Diepenbeek, ... ), revèèrs (Eisden), revér (Noorbeek, ... ), revéér (Meerssen), revêr (Herten (bij Roermond)), revɛ:r (Kanne), rēēvéér (Neeroeteren), rëvêers (Tongeren), rəve.r (Gingelom), rəvēͅr (Lanaken, ... ), rəvēͅər (Niel-bij-St.-Truiden), rəvijərs (Tessenderlo), rəvèr (Schulen), rəvèèr (Opglabbeek), rəvéér (As), rəvéérs (Bilzen, ... ), rəvɛ.jr (Wellen), Et. Fr. revers.  rëvêer (Tongeren), reverskraag: rǝvē̜rkrāx (Noorbeek) de omslag van de kraag op de borst (revers?) [N 59 (1973)] || De omslag van de kraag op de borst. [N 59, 124; N 62, 31d; MW] || Hoe noemt U: de revers? [N 62 (1973)] || kraag [ZND 28 (1938)] || kraagomslag || opslag, omslag waarin de kraag zich voortzet || revers || revers, kraagomslag || revers: omslag waarin de kraag zich voortzet || revers: omslag, opslag van een jas, waarin de kraag zich voortzet || revers: op- of omslag van jas of vest || revers: revers van jas, kleed II-7, III-1-3
rib rib: `n rup (Urmond), ein rieb (Valkenburg), ein rub (Heerlerheide), en rep (Tongeren), en rip (Tongeren), en rub (Klimmen, ... ), en rup (Voerendaal), ing rib (Kerkrade, ... ), ing rip (Bocholtz, ... ), ing rub (Eygelshoven, ... ), n reep (Gemmenich), n rib (Mheer), n rip (Mesch), n rub (Gronsveld, ... ), rep (Achel, ... ), rĕb (Opoeteren), rib (Afferden, ... ), Rib (Opglabbeek), rib (Ottersum, ... ), ribbe (Mechelen), rip (Afferden, ... ), ri̯p (Maaseik), rub (Amby, ... ), rubbe (Baarlo, ... ), rukke (Elsloo), rup (Baarlo, ... ), ruub (Valkenburg), rŭb (Einighausen, ... ), ryp (Meldert), rèb (Eigenbilzen), rèp (Kelmis), rèùb (Posterholt), röb (Blerick, ... ), röb(bekas) (Tegelen), röp (Montfort), rø.p (Lanklaar), røb (Koersel, ... ), røp (Beverlo, ... ), røͅp (Helchteren), rùb (Grevenbicht/Papenhoven), rəp (Hoensbroek), un rip (Sint-Pieter), ən reb (Genk), ən rep (Lommel), əŋ röb (Heerlerheide), ⁄n rib (Gennep), [Paragraaf: lichaam]  rub (Boorsem), kort  ruub (Valkenburg) een rib [ZND A1 (1940sq)] || rib [SGV (1914)] || rib, ribben [N 10 (1961)] III-1-1
ribbel boord: bōērd (As), bult: bult (Velden), gleuf: gleuf (Heerlerbaan/Kaumer), hobbel: höbbel (Tungelroy), rand: randtj (Thorn), rib: rib (As, ... ), rip (Hoeselt), rub (Neer, ... ), rup (Urmond), ribbel: rebəl (Meeuwen), rib.bəl (Maastricht), ribbel (Blerick, ... ), ribbels (Meijel), ribbəl (Diepenbeek, ... ), riebbel (Klimmen, ... ), riebel (Beesel, ... ), riebəl (Venlo), riĕbəl (Nieuwenhagen), rĭĕbbəl (Heerlen), rubbel (Amby, ... ), rubbul (Brunssum), rubbəl (Grathem, ... ), ruubbel (Herten (bij Roermond)), m.  r‧ibəl (Eys), ribbeltje: ribbelke (Weert), ribje: rupke (Stein), richel: richel (Roermond, ... ), riggel (Maasniel), rif: reef (Venlo), rif (As, ... ), riffel: riffəl (Kapel-in-t-Zand), rĭĕfəl (Beesel), ril: riĕl (Nieuwenhagen), rimpeltje: rumpelke (Weert), robbel: roebel (Posterholt, ... ), roebəl (Heel), róbbel (Susteren), rôbbel (Geleen), röbbel (Merkelbeek), rug: rûk (Melick) een smalle, langwerpige verhoging aan een voorwerp [ribbel, ril, reef, rif] [N 91 (1982)] III-4-4
ribben in stukken delen de carré uittrekken: de carré uittrekken (Beringen), de rugstrang doorzagen: dǝ rø̜kstraŋ dōrzēgǝ (Tungelroy), doorhakken: dōrhakǝ (Blerick), doorhouwen: dur hǫwǝ (Kerkrade), doorkappen: doorkappen (Diepenbeek), dȳrkapǝ (Opitter), dørkapm (Lommel), dørkapǝ (Mal), dørkapǝn (Sint-Truiden), dørkāpǝ (Beverst), dōrkapǝ (Tegelen), dōwǝrkapǝ (Helchteren), dōǝr kapǝ (Zepperen), dǫwrkapǝ (Sint-Truiden), dǭrkapǝn (Diepenbeek), doorsnijden: dǭrsnē̜ (Nieuwerkerken), doorzagen: dørex zēgǝ (Kerkrade), dørzāgǝ (Meijel), dōrzāxǝ (Tegelen), dōrzē̜.xǝ (Neeritter), dōrzɛgǝ (Tungelroy), dūrzęxǝ (Rotem), haas doorsnijden: hās dōršnīǝ (Susteren), in tweeën verdelen: in twię vertęjlǝn (Kotem), in tweeën zagen: en twi-jǝnǝ zāgǝn (Neerpelt), kapot slaan: kǝpot slǭn (Venlo), kappen: kapǝ (Wellen), karbonaden: kɛrmǝnājǝn (Kaulille), kleinhakken: klɛjnhakǝ (Panningen), kluiven: kløjvǝ (Boekend), koteletten doorsnijden: kǫrtǝlętǝ dōrsnejǝ (Maasmechelen), kǫrtǝlɛtǝ dūrsnī-jǝ (Opglabbeek), koteletten maken: kōtǝlɛtǝ mākǝ (Heerlen), overhakken: ōvǝrhakǝ (Alken), ribben doorhouwen: røbǝ dørx hǫwǝ (Eys), ribben doorkappen: ribǝ dǫwǝrkapǝ (Borgloon), rębǝ dǫwrkapǝ (Herk-de-Stad), ribben doorzagen: røbǝ dōrzāgǝ (Helden), ribben halveren: rebǝ alvęjrǝ (Sint-Truiden), ribben kappen: ribǝ kapǝ (Riksingen), ribben middendoorkappen: rebǝ medǝdȳr kapǝ (Gruitrode), ribben vaneensnijden: røbǝ vanēǝnsnēǝn (Waasmont), ribben verdelen: røbǝ vǝrdēlǝ (Nuth), røbǝ vǝrdęjlǝ (Sittard), ribben zagen: rebǝ zējgǝ (Mechelen), ribjes maken: rebkǝs mākǝ (Gulpen), schalmen: sxalǝmǝ (Helchteren), stukkeren: štø̜kǝrǝ (Rothem), twee carrés: twē karɛ̄s (Riemst), uitbenen: awt bē̜jnǝ (Tongeren), uitkappen: ūtkapǝ (Weert), uitsnijden: ūtsni-jǝ (Hoensbroek), ūtšniǝn (Hoensbroek) [N 28, 104; N 28, 106a; monogr.] II-1