29244 |
riet van zes en een halve |
de zes en een halve:
dǝ zęš ɛn ǝn halvǝ (L318p Stramproy)
|
Een rietkam met zes en een halve rietstaaf per cm. [N 39, 82]
II-7
|
29245 |
riet van zeven |
de zevende:
dǝ zēvǝndjǝ (L318p Stramproy)
|
Een rietkam met zeven rietstaven per cm. [N 39, 82]
II-7
|
29246 |
riet van zeven en een halve |
de zeven en een halve:
dǝ zēvǝndjalvǝ (L318p Stramproy)
|
Een rietkam met zeven en een halve rietstaaf per cm. [N 39, 82]
II-7
|
30478 |
riet-, strodekker |
dakdekker:
dāk˱dękǝr (L318b Tungelroy),
strooidekker:
strø̜jdɛkǝr (L215p Blitterswijck, ...
L214a Geysteren,
L217p Meerlo,
L246a Swolgen,
L245b Tienray,
L210p Venray,
L214p Wanssum)
|
Ambachtsman die met behulp van stro of riet daken dekt. [monogr.]
II-9
|
24231 |
rietgans |
gans:
gaas (Q094p Hees),
gaws (Q100p Houthem, ...
Q111p Klimmen),
gās (Q162p Tongeren),
gōsj (Q118p Schaesberg),
gōͅs (mv) (L265c Beringe, ...
L265e Koningslust),
gòws (Q035p Brunssum),
rietgans:
reetgans (L271p Venlo),
reetgaos (Q203p Gulpen, ...
L289p Weert),
reetgaoz (L378p Stevensweert),
reͅi̯tgās (Q002p Hasselt),
rietgaas (Q077p Hoeselt),
rietgans (L331p Swalmen),
ritgans (K278p Lommel),
rītgans (L265p Meijel),
eigen spelling; omgespeld
rētgāu̯s (L373p Roosteren),
vdBerg; omgesp.
rītgās (P176p Sint-Truiden),
rietgenk:
reet-genk (L269p Blerick),
watergans:
watərgans (L316p Kaulille),
wilde gans:
wilj gòò:s (L290p Panningen),
wul gaas (Q086p Eigenbilzen),
alle soorten worden (wilde) ganzen genoemd
wilde gans (L210p Venray),
doorgaans Frings, soms eigen spelling
weldə gāns (K314p Kwaadmechelen)
|
rietgans (± 80 zwarte bek met gele rand; meer in het binnenland; roep lager dan grauwe gans [119a] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24232 |
rietgors |
broekduivel:
brou̯Gdy(3)̄vəl (L319p Molenbeersel),
gewone rietmus:
JK of is gewoon hier bijwoord?
gewoon rietmus (L314p Overpelt),
kneuter:
knātər (Q002p Hasselt),
rietgargol:
reet gergol (Q101p Valkenburg),
reetgergol (Q101p Valkenburg),
rietgors:
reetgeus (L376p Linne),
reetgoers (L331b Boukoul, ...
L331p Swalmen,
L331p Swalmen,
L331p Swalmen),
reetgoersj (L330p Herten (bij Roermond), ...
L330p Herten (bij Roermond)),
reetgor (Q095p Maastricht),
reetgor(sj) (Q095p Maastricht),
reetgors (L269p Blerick, ...
Q009p Mechelen-aan-de-Maas,
L416p Opglabbeek,
L378p Stevensweert,
L378p Stevensweert,
L318b Tungelroy,
L271p Venlo),
rētxoͅrs (L372p Maaseik),
rietgors (L353p Eksel, ...
Q077p Hoeselt,
L246p Horst,
L271p Venlo),
ritgou̯ər (K278p Lommel),
rītgors (L265p Meijel),
#NAME?
rietgors (L246p Horst),
Frings; half lang als lang omgespeld
rētxø̄əs (L422p Lanklaar),
IPA, omgesp.
rēətgoͅr (Q012p Rekem),
vdBerg; omgesp.
ritgors (Q091p Veldwezelt),
rītgors (P176p Sint-Truiden),
rietmus:
reetmusj (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
reetmös (L324a Leveroy),
reetmösj (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond),
rie-ietmus (L164p Gennep),
rietmeus (K360p Heusden, ...
K360p Heusden),
rietmus (P177a Ordingen),
ritmøs (L286p Hamont),
rüutmùs (Q162p Tongeren),
rɛ̄i̯tmēͅs (Q002p Hasselt),
Frings
ritmøͅi̯s (Q071p Diepenbeek),
rītmø̄s (Q077p Hoeselt),
rietmusje:
doorgaans Frings, soms eigen spelling
ritmøskə (K314p Kwaadmechelen),
Frings, omgesp.
ritmøskə (K278p Lommel),
rietvink:
reejtvink (L289p Weert),
reetvink (L324p Baexem, ...
L297p Belfeld,
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek,
L288p Nederweert,
L270p Tegelen,
L374p Thorn,
L374p Thorn,
L289p Weert),
reetvènk (L381p Echt/Gebroek),
rēətfeͅnk (L369p Kinrooi),
rietviink (L353p Eksel),
rietvink (L191p Afferden, ...
L191p Afferden,
L312p Neerpelt,
L314p Overpelt),
rii̯tveŋk (L282p Achel),
ritfēŋk (L286p Hamont),
ritvēŋk (L316p Kaulille),
Frings
ritveͅŋk (Q004p Gelieren/Bret),
venmeesje:
venmieske (L210p Venray),
vènmieske (L210p Venray),
zwarte schrijver:
zwatte sjraajver (Q083p Bilzen)
|
rietgors || rietgors (15 man heeft zwarte kop en bef; woont bij het water; veel in riet; is algemeen; trekt ook wel; roep [tsiep]; zang stotterend [tjip...tjip...tjip...tji-di-di] [N 09 (1961)] || rietmus || rietvink
III-4-1
|
29190 |
rietgroef |
gleuf:
gleuf (L318p Stramproy)
|
Elk der groeven in bovenlade en ladeboom waarin de rietkam is vastgezet door middel van rietlatjes. [N 39, 46c]
II-7
|
29188 |
rietkam |
kam:
kam (L318p Stramproy)
|
Het geheel van smalle staafjes van metaal, stro of riet, vastgezet tussen twee rietlatjes in de rietgroeven in bovenlade en ladeboom, dienend voor het aanslaan van weefsel. [N 39, 46a]
II-7
|
30495 |
rietklem |
dringer:
dreŋǝr (Q096a Borgharen, ...
Q096c Neerharen),
klem:
klɛm (L320a Ell, ...
Q111p Klimmen),
knecht:
knɛx (Q071p Diepenbeek, ...
Q098p Schimmert),
preshaak:
prɛshǭk (Q096a Borgharen, ...
Q096c Neerharen),
strooieklam:
štrȳǝklam (Q111p Klimmen),
strooieklem:
štrȳǝklɛm (Q111p Klimmen)
|
Klem die op de riet- of strobos wordt geplaatst vóór deze op het dak wordt vastgebonden. Op deze wijze wordt voorkomen dat de bos uiteen kan vallen. In L 318b werd het riet met behulp van het mes geklemd. Zie ook afb. 78a. [N F, 16]
II-9
|
29737 |
rietmatten |
dekmatten:
dę ̞kmatǝ (L322a Nunhem, ...
L270p Tegelen),
matten:
matǝ (Q095p Maastricht, ...
L322a Nunhem,
Q020p Sittard),
rieten matten:
rī̄tǝ matǝ (Q095p Maastricht, ...
L210p Venray),
rietmatten:
ritmatǝ (L163a Milsbeek, ...
Q121b Spekholzerheide),
stromatten:
štruǝmatǝ (L290p Panningen),
štryǝmatǝ (Q111p Klimmen),
štrȳmatǝ (Q211p Bocholtz),
strooien matten:
štryjǝ matǝ (Q121p Kerkrade),
štrȳjǝ matǝ (Q017p Elsloo, ...
L270p Tegelen),
strooimatten:
strōjmatǝ (L381p Echt),
strovlaggen:
strǫjvlagǝ (Q083p Bilzen),
vlaggen:
vlagǝ (Q083p Bilzen, ...
P176p Sint-Truiden),
vlaken:
vlākǝ (P047p Loksbergen, ...
L355p Peer)
|
Riet- of stromatten om de hagen te beschermen tegen regen. [N 98, 108; monogr.; L 26, 10 add.]
II-8
|