e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
riet van zes en een halve de zes en een halve: dǝ zęš ɛn ǝn halvǝ (Stramproy) Een rietkam met zes en een halve rietstaaf per cm. [N 39, 82] II-7
riet van zeven de zevende: dǝ zēvǝndjǝ (Stramproy) Een rietkam met zeven rietstaven per cm. [N 39, 82] II-7
riet van zeven en een halve de zeven en een halve: dǝ zēvǝndjalvǝ (Stramproy) Een rietkam met zeven en een halve rietstaaf per cm. [N 39, 82] II-7
riet-, strodekker dakdekker: dāk˱dękǝr (Tungelroy), strooidekker: strø̜jdɛkǝr (Blitterswijck, ... ) Ambachtsman die met behulp van stro of riet daken dekt. [monogr.] II-9
rietgans gans: gaas (Hees), gaws (Houthem, ... ), gās (Tongeren), gōsj (Schaesberg), gōͅs (mv) (Beringe, ... ), gòws (Brunssum), rietgans: reetgans (Venlo), reetgaos (Gulpen, ... ), reetgaoz (Stevensweert), reͅi̯tgās (Hasselt), rietgaas (Hoeselt), rietgans (Swalmen), ritgans (Lommel), rītgans (Meijel), eigen spelling; omgespeld  rētgāu̯s (Roosteren), vdBerg; omgesp.  rītgās (Sint-Truiden), rietgenk: reet-genk (Blerick), watergans: watərgans (Kaulille), wilde gans: wilj gòò:s (Panningen), wul gaas (Eigenbilzen), alle soorten worden (wilde) ganzen genoemd  wilde gans (Venray), doorgaans Frings, soms eigen spelling  weldə gāns (Kwaadmechelen) rietgans (± 80 zwarte bek met gele rand; meer in het binnenland; roep lager dan grauwe gans [119a] [N 09 (1961)] III-4-1
rietgors broekduivel: brou̯Gdy(3)̄vəl (Molenbeersel), gewone rietmus: JK of is gewoon hier bijwoord?  gewoon rietmus (Overpelt), kneuter: knātər (Hasselt), rietgargol: reet gergol (Valkenburg), reetgergol (Valkenburg), rietgors: reetgeus (Linne), reetgoers (Boukoul, ... ), reetgoersj (Herten (bij Roermond), ... ), reetgor (Maastricht), reetgor(sj) (Maastricht), reetgors (Blerick, ... ), rētxoͅrs (Maaseik), rietgors (Eksel, ... ), ritgou̯ər (Lommel), rītgors (Meijel), #NAME?  rietgors (Horst), Frings; half lang als lang omgespeld  rētxø̄əs (Lanklaar), IPA, omgesp.  rēətgoͅr (Rekem), vdBerg; omgesp.  ritgors (Veldwezelt), rītgors (Sint-Truiden), rietmus: reetmusj (Heerlen, ... ), reetmös (Leveroy), reetmösj (Urmond, ... ), rie-ietmus (Gennep), rietmeus (Heusden, ... ), rietmus (Ordingen), ritmøs (Hamont), rüutmùs (Tongeren), rɛ̄i̯tmēͅs (Hasselt), Frings  ritmøͅi̯s (Diepenbeek), rītmø̄s (Hoeselt), rietmusje: doorgaans Frings, soms eigen spelling  ritmøskə (Kwaadmechelen), Frings, omgesp.  ritmøskə (Lommel), rietvink: reejtvink (Weert), reetvink (Baexem, ... ), reetvènk (Echt/Gebroek), rēətfeͅnk (Kinrooi), rietviink (Eksel), rietvink (Afferden, ... ), rii̯tveŋk (Achel), ritfēŋk (Hamont), ritvēŋk (Kaulille), Frings  ritveͅŋk (Gelieren/Bret), venmeesje: venmieske (Venray), vènmieske (Venray), zwarte schrijver: zwatte sjraajver (Bilzen) rietgors || rietgors (15 man heeft zwarte kop en bef; woont bij het water; veel in riet; is algemeen; trekt ook wel; roep [tsiep]; zang stotterend [tjip...tjip...tjip...tji-di-di] [N 09 (1961)] || rietmus || rietvink III-4-1
rietgroef gleuf: gleuf (Stramproy) Elk der groeven in bovenlade en ladeboom waarin de rietkam is vastgezet door middel van rietlatjes. [N 39, 46c] II-7
rietkam kam: kam (Stramproy) Het geheel van smalle staafjes van metaal, stro of riet, vastgezet tussen twee rietlatjes in de rietgroeven in bovenlade en ladeboom, dienend voor het aanslaan van weefsel. [N 39, 46a] II-7
rietklem dringer: dreŋǝr (Borgharen, ... ), klem: klɛm (Ell, ... ), knecht: knɛx (Diepenbeek, ... ), preshaak: prɛshǭk (Borgharen, ... ), strooieklam: štrȳǝklam (Klimmen), strooieklem: štrȳǝklɛm (Klimmen) Klem die op de riet- of strobos wordt geplaatst vóór deze op het dak wordt vastgebonden. Op deze wijze wordt voorkomen dat de bos uiteen kan vallen. In L 318b werd het riet met behulp van het mes geklemd. Zie ook afb. 78a. [N F, 16] II-9
rietmatten dekmatten: dę ̞kmatǝ (Nunhem, ... ), matten: matǝ (Maastricht, ... ), rieten matten: rī̄tǝ matǝ (Maastricht, ... ), rietmatten: ritmatǝ (Milsbeek, ... ), stromatten: štruǝmatǝ (Panningen), štryǝmatǝ (Klimmen), štrȳmatǝ (Bocholtz), strooien matten: štryjǝ matǝ (Kerkrade), štrȳjǝ matǝ (Elsloo, ... ), strooimatten: strōjmatǝ (Echt), strovlaggen: strǫjvlagǝ (Bilzen), vlaggen: vlagǝ (Bilzen, ... ), vlaken: vlākǝ (Loksbergen, ... ) Riet- of stromatten om de hagen te beschermen tegen regen. [N 98, 108; monogr.; L 26, 10 add.] II-8