e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijzen, uit de aren vallen (het is) rijs: rȳs (Brustem), rȳǝst (Binderveld), rø̜s (Broekom, ... ), (het is) schraap: šrǭ.p (Zichen-Zussen-Bolder), (het is) sprok: sprok (Wellen), aren: ǭrǝ(n) (Bree), builen: bø̜̄i̯lǝ (Berlingen, ... ), bø̜̄lǝ (Aalst, ... ), bø̜i̯lǝ (Boekhout, ... ), buizelen: bai̯.zǝlǝ (Diets-Heur, ... ), bø̜i̯.zǝlǝ (Rutten), pullen: pullen (Achel), rijzelen: rai̯zǝlǝ (Paal, ... ), ri.zǝlǝ (Beek, ... ), rizǝlǝ (Echt, ... ), rjęzǝlǝ (Zichen-Zussen-Bolder), rø̜i̯.zǝlǝ (Ophoven, ... ), rø̜i̯zǝlǝ (Diepenbeek, ... ), rēzǝlǝ (Borgloon, ... ), rē̜zǝlǝ (Hasselt, ... ), rē̜ǝ.zǝlǝ (Ulbeek), ręi̯zǝlǝ(n) (Berverlo, ... ), rī.zǝlǝ (As, ... ), rīzǝlǝ (America), rɛi̯zǝlǝ (Genk, ... ), rijzen: rai̯zǝ (Bolderberg, ... ), rizǝ (Baarlo, ... ), rā̯zǝ (Achel, ... ), rēi̯zǝ (Beverst), rēzǝ (Berg, ... ), rēžǝ (Meijel), rē̜i̯zǝ (Guigoven, ... ), rē̜zǝ (Alken, ... ), rē̜ǝzǝ (Halen, ... ), ręi̯zǝ(n) (America, ... ), rī.zǝ (Kinrooi, ... ), rīzǝ (Baexem, ... ), ruizelen: ry.zǝlǝ (Boorsem, ... ), ryzǝlǝ (Maastricht, ... ), rȳzǝlǝ (Berg, ... ), røzǝlǝ (Kaulille, ... ), rø̄ǝ.zǝlǝ (Sint-Lambrechts-Herk), rø̜̄.zǝlǝ (Diepenbeek, ... ), snieren: snieren (Hasselt), sniezen: sniezen (Peer), snoeren: snoeren (Kaulille), springen: springen (Helchteren), špreŋǝ (Maasniel), uitbuilen: ǫu̯tbølǝ (Wellen), ǭǝtbø̜lǝ (Borgloon), uitrijzelen: ǫu̯ǝtrēzǝlǝ (Stevoort), uitrijzen: uitrijzen (Lommel), øtrē̜zǝ (Beringen), uitruizelen: utrȳzǝlǝ (Maasmechelen), ǫǝtrø̜zǝlǝ (Kortessem), uitvallen: ui̯t˲valǝ (Kaulille), us˲valǝ (Bleijerheide), ut˲valǝ (Kessenich, ... ), øt˲valǝ (Berverlo), ø̜ǝt˲valǝ (Kwaadmechelen, ... ), āt˲valǝ (Borlo, ... ), ō.t˱valǝ (Grote-Spouwen, ... ), ū.t˲valǝ (Kanne), ǫu̯t˱valǝ (Wellen), ǫu̯t˲valǝ (Diets-Heur, ... ), ǫu̯ǝt˲valǝ (Beverst, ... ), ǭǝ.t˱valǝ (Broekom, ... ) Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.] I-4
rikken (kaartspel) rikken: rekke (Reuver), rekə (Gennep, ... ), rikke (Blerick, ... ), rikken (Swalmen, ... ), #NAME?  rikke (Doenrade) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] || Rikken (een bep. kaartspel). III-3-2
rillering krets: krɛts (Belfeld) Rillering aan het spie-eind van de gresbuis. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛspie-endɛ.' [monogr.] II-8
rim aanslag: ānšlāx (Tegelen), ring: reŋk (Helden), ruiters: ruiters (mv.) (Groot-Gelmen), stuit: stojt (Vliermaalroot), turfhoopjes: turfhoopjes (mv.) (Sevenum) De eerste laag bij het aanleggen van een ring volgens het systeem van één scheerturf tegenover twee kopturven opgebouwd. [A 44, 21g] II-4
rimpelen, fronsen aanfronsen: aanfronsen (Oostham), froezelen: fruzǝlǝ (Venlo), fronselen: fro.nsǝlǝ (Tungelroy), fronsǝlǝ (Jeuk, ... ), frønsǝlǝ (Neeroeteren), frø̜nsǝlǝ (Venlo), frōnsǝlǝ (Lanaken), fronsen: fr-nsǝ (Tessenderlo), fronsen (Achel, ... ), fronsǝ (Bilzen, ... ), fronsǝn (Diepenbeek, ... ), frunsǝn (Opglabbeek), fruŋsǝ (Eijsden), frōnsǝ (Herderen, ... ), frūnsǝ (Voerendaal), frǫnsǝ (Zolder), frǫwsǝ (Maastricht), inhalen: enhǭlǝ (Reuver), inrijen: eręjǝ (Bleijerheide), inrimpelen: enrømpǝlǝ (Heerlen), kleine plooien maken: klęjn plujǝ mākǝn (Neerpelt), ophalen: ophǭlǝ (Tegelen), plooien: plooien (Well), plooien inrijgen: plǫjǝ enrīgǝ (Meijel), plooien rijgen: plawjǝ ręjgǝ (Schimmert), plooien troggelen: plujǝ trogǝlǝ (Noorbeek), plooien zetten: plūjǝ zętǝ (Doenrade), plooitjes leggen: plȳkǝs lęgǝ (Loksbergen), plǫjkǝs lęgǝ (Meijel), rimmen: rømǝ (Bocholt, ... ), rimpelen: rempǝlǝ (Bilzen, ... ), rømpǝlǝ (Bleijerheide, ... ), rø̜mpǝlǝ (Valkenburg), rēmpǝlǝ (Horst, ... ), rimpeltjes maken: rømpǝlkǝs mākǝ (Grevenbicht / Papenhoven), rimpselen: rempsǝlǝ (As), ronselen: rø̄nšǝlǝ (Montzen), ruimen: rø̜jmǝ (Venlo), rø̜mǝ (Maasmechelen) Al plooiend rijgen. Rimpelen is het uitrekken van een hoeveelheid stof tot een vooraf bepaalde kortere lengte, langs één of meer stiklijnen, waarbij de ruimte wordt verdeeld in gelijke, soepele plooitjes (Het Beste Naaiboek, pag. 178). Bij fronsen wordt de ruimte over een bredere afstand verdeeld dan bij rimpelen. Zie afb. 46. [N 59, 53; N 62, 12a; N 62, 30; Gi 1.IV, 34; MW; monogr.] II-7
rimpels berimpseld (deelw.): berumsəld (Sint-Lambrechts-Herk), fronsels: froenšələ (Putbroek), frumsələ, frumsəl (Roosteren), frunsele, frunsel (Hunsel), frunselen, frunsel (Maasbracht), frunsels, frunsel (Panningen, ... ), frunsĕlĕ, frunsĕl (Pey), gefronsel: [sic]  gevreundsel (Montfort), klovelen: kluvələ (Kerkrade), plooien: ploa, ploa (Nuth/Aalbeek), ploeije, ploei (Venlo), oe trekken als duis u.  ploeien, ploei (Arcen), oe trekken als duits u.  ploeien, ploei (Arcen), reten: rieten (Lauw), rimpels: r"mpəls (Lanaken), reemls, reempəl (America), reempele, reempel (Mheer), reempels (Hamont), reempels, reempel (Melderslo, ... ), reimpəl (Kortessem), rempels (Guigoven), rempəln (Diepenbeek), rempəls (Bree, ... ), rempəlz, rempəl (Meterik), rempələ (Alken), reumpels (Zichen-Zussen-Bolder), reumpels, reumpel (Weert), reumpələ, reumpəl (Amby), rēmpəl (Vaals), rēmpəls (Neerpelt), rim-els (Kwaadmechelen, ... ), rim-əls (Tessenderlo), rimpel (Overpelt), rimpele (Neeroeteren), rimpele, rimpel (Spekholzerheide, ... ), rimpelen (Diepenbeek, ... ), rimpellen, rimpel (Gulpen), rimpels (Achel, ... ), rimpels in den kop (Mook), rimpels in gezeech (Blerick), rimpels, rimpel (Blerick, ... ), rimpl (Veulen), rimpəl (Eksel, ... ), rimpəls (Kerniel, ... ), rimpəls, rimpəl (Heerlen), rimpələ (Herk-de-Stad, ... ), rīmpels (Hamont), rīmpəls (Sint-Truiden), roempels (Lanaken), rumbelen (Montfort), rump-pə-lə, rumpəl (Wijlre), rumpele, rumpel (Amstenrade, ... ), rumpelen (Helchteren), rumpelen, rumpel (Broeksittard, ... ), rumpels (Beringen, ... ), rumpels, rumpel (Baarlo, ... ), rumpĕlĕ, rumpĕl (Herten (bij Roermond), ... ), rumpélé, rumpel (Einighausen), rumpəls (Eisden), rumpəls, rumpəl (Heythuysen, ... ), rumpələ, rumpəl (Vaals, ... ), rūmpele (Maastricht), rūmpels, rūmpel (Eys), rŭmpələ, rŭmpəl (Pey), rympəls (Lanaken), rømpəl (Beringen, ... ), rømpəls (Dilsen, ... ), rümpels (Wellen), rümpəl (Rekem), rəmpəls (Velm), rɛmpəls (Neerpelt), ’rəmpələ, ’rəmpəl (Voerendaal), altijd enkelvoud  rempəl (Nieuwenhagen), i rekken  rimpels, rimpel (Blerick), Ook: rumpels.  rimpels (Beringen), u = langgerekt uitgesproken  rūmpələ, rūmpel (Meerssen), Vgl.: verrumpeld zen.  rimpels (Groot-Gelmen), voor t gezicht  rumpels, rumpel (Blerick), rimpsels: rempsəl (Bree), rimpselen (Neeroeteren, ... ), rimpsels (Helchteren, ... ), rimsels (Hasselt, ... ), rumchele (Opgrimbie), rumpchel (Mechelen-aan-de-Maas), rumpchelen (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), rumpschellen (Stokkem), rumpsjele, rumpel (Valkenburg), rumpsjele, rumpsjel (Borgharen), rumpsjələ, rumpsjəl (Berg-en-Terblijt), rumpsələ, rumpsəl (Stramproy), rumschelen (Leut), rumschĕlĕ (Meerssen), rumžələ, rumžəl (Vaals), rømpsəl (Houthalen), rømpšələ (Stokkem), rømsələ (Opgrimbie), rømš(ə)l (Lanklaar), Vgl.: gerumpeld gezicht.  rumpsels (Bocholt), snee: snē (Hasselt), strepen: striepe (Montenaken), verrimpseld (deelw.): iejen aat verrimselt gezicht (Herk-de-Stad), voren: voeren (Koninksem), vooren (Bree), voren (Hasselt, ... ), voren, voor (Guttecoven), voôre, voôr (Vaals), vōərə (Putbroek), vouwen: faaie (Montfort), vaaie, vaai (Arcen), vaaien, vaai (Maasniel), vaaiə, vaai (Venlo), vaaje, vaaj (Weert), vaajen, vaaj (Blerick, ... ), vaawen (Achel), vage (Kuringen), vaoge, vaog (Helden/Everlo), vau̯wə, vau̯w (Vaals) een rimpel (op het voorhoofd) [ZND B1 (1940sq)] || Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, fronselen, rimpelen). [N 106 (2001)] || Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)] || Hoe noemt men de plooien in de huid van een mens ? Bedoelt worden vooral de plooien in het voorhoofd. Wat is hiervan het enkelvoud ? [DC 18 (1950)] || rimpels (in het gezicht) [ZND 41 (1943)] III-1-1
ring blinde ring: bleŋ reŋk (Heerlerheide), oog: oog (Diepenbeek), ow (Montzen), oogje: ōxskǝ (Genk), ring: e Ring (Ottersum), en Rihngk-S-S (Nederweert), en Ring (Afferden), ene (R)eehngk-S-S (Maastricht), ene (R)ih(n)ngk-S-S (Venlo), ene (R)ihngk-S-S (Epen, ... ), ene (R)ing-V-S (Meterik), ene (R)ingk-S-S (Eijsden), ene REngk-S-S (Susteren), ene Rihngk-S-S (Gronsveld, ... ), ene Ring (Wanssum), ene Ringhk-S-S (Gulpen), ene Ringk--V (Echt/Gebroek), ene Ringk-S- (Maasbree), ene Ringk-S-S (Panningen, ... ), ene rrihngk-S-S (Hunsel), ene rringk--S (Roggel), ene rringk-S- (Sittard), enenrrEngk (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), eneReehngk--S (s-Gravenvoeren), eneReengk--S (Overpelt, ... ), eneREngk--S (Genk, ... ), eneRingk-S- (Ospel), enerreeng (Loksbergen), enerrEng (Velm), enerrEngk (Mechelen-Bovelingen), enerrEngk--S (Vliermaalroot), enREng--V (Hamont), enrrEhngk (Hoepertingen), enrrEngk (Ordingen), goae rīnk (Hechtel), gouwe ring (Peer), ne (R)Engk-S-S (Voerendaal), ne Ringk-S- (Meijel), ne Ringk-S-S (Reuver), ne rrihngk-S-S (Brunssum), ne rringhk-S-S (Schinnen), nenrrEngk (Herk-de-Stad, ... ), nenrrEngk--S (Kozen), neReengk (Vlijtingen), neReengk--S (Helchteren), neREngk (Bilzen), neREngk--S (Kaulille), nerreeng (Lommel, ... ), nerreeng--S (Zolder), nerreeng--V (Beringen, ... ), nerreengk--S (Diepenbeek, ... ), nerrEngk (Kermt), nerrEngk--S (Borgloon, ... ), nerriingk--S (Zichen-Zussen-Bolder), re.nk (Hasselt, ... ), re.ŋk (Vroenhoven), Reeng--S (Lauw), Reengk--S (Bree), reenk (Gronsveld), reink (Heers, ... ), reiŋk (Hoepertingen), renk (Beverlo, ... ), reŋ (Diepenbeek, ... ), reŋk (Berg, ... ), rēnk (Koersel), rēŋk (Hamont), rĕŋ (Herk-de-Stad), reͅ.ŋk (Meeswijk), reͅjŋk (Veulen), reͅŋk (Bilzen, ... ), Rihngk-S (Kerkrade), ring, ri.nk (Gennep), ringk (Bree), rink (Beverlo, ... ), riŋk (Kerkrade, ... ), rīŋk (Eksel), rreeng--V (Hoeselt), rrEhngk--S (Wellen), rè.nk (Zonhoven), rénk (Diepenbeek, ... ), rînk (Weert), Röŋk (Opglabbeek), rēŋ (Griendtsveen), rɛjŋk (Alken, ... ), (Zie ook afb. p. 227).  rink (Venlo), NB trowrink: trouwring.  rink (Boorsem), ringetje: reŋkskǝ (Genk, ... ), ręŋskǝ (Bilzen), schoenring: sxunreŋ (Milsbeek), veterring: vę̄tǝrreŋ (Meijel) De ruimte tussen de molenstenen en de steenkuip, waar het meel bij het malen neervalt. [Grof 174] || Een gouden ring. [N 114 (2002)] || Een wal turf van ongeveer negen lagen turven dik hoog. [II, 80c] || Het metalen ringetje waarmee de vetergaatjes worden versterkt. Wat betreft het woordtype blinde ring merkt het wbd (zie wbd II, afl. 3, pag. 720 s.v. ring) op dat een blinde ring een ring is die alleen in de voering of in de voeringbies vastzit en niet zichtbaar is aan de buitenkant van het overleer. [N 60, 31a] || ring [GTP], [ZND A1 (1940sq)] || Versiersel. Voorwerpen die tot versiering dienen [sier(sel), smeer, (op)smuk, opmaak, opschik, tooi] [N 114 (2002)] II-10, II-3, II-4, III-1-3
ring, kleiring aardering: ē̜rtreŋk (Tegelen), aardsring: ē̜rtsreŋk (Tegelen), kleiramp: klęjramp (Swalmen), ring: reŋk (Tegelen), zomp: zomp (Thorn), zump (Thorn) Kuil rond de kleimolen, waarin de kleivoorraad werd opgeslagen. De natgemaakte klei onderging hierin een rottingsproces. Men zei dan dat de klei lag te zompen: ɛzǫmp\ɛ L 374, ɛzump\ɛ L 381.' [monogr.] II-8
ringbaard baard: baard (Alken, ... ), baart (Schinnen), bo:t (Tongeren), boad (Wellen), board (Eksel), bárd (Pey), Specifiek woord ontbreekt.  bātt (Welten), baardje: bardje (Oirlo), ? (< informant).  baarteke (Hechtel), bakkebaard: ba.kəbâ.t (Moresnet), bakkebaard (Dieteren), bakkebaart (Baexem, ... ), bokkenbaard: bokkəbārt (Sint-Geertruid), christusbaard: ne kristusbòòt (Eigenbilzen), een ingeraamd gezicht: dê hêt n ingeraamd gezich (Elsloo), geitenbaard: gee.jteboa.t (Borgloon), geeteboot (Vorsen), gewrongen baard: gəwroͅŋə bōͅrt (Leopoldsburg), kinnebaard: kinnebaat (Vaals), oorbaard: oejrbaard (Ospel), paul krugerbaard: Pouwəl Krú:gəbá:rt (Arcen), ringbaard: reengbaat (Gemmenich), reenkbaot (Kanne), reingbaard (Weert), rengbaard (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), rengbaôrd (Sint-Truiden), renkboad (Hoepertingen), reŋbart (Hasselt), reŋbaət (Gingelom), reŋbārt (Bocholt, ... ), reŋbōrt (Genk), reŋbōuwət (Tessenderlo), reŋbōͅrt (Beverlo, ... ), reŋbōͅt (Sint-Truiden), reŋboͅart (Achel), reŋboͅuwt (Halen), reŋboͅwərt (Lommel), reŋboͅwət (Lommel), reŋboͅət (Bokrijk), reŋgbārt (Opglabbeek), reŋkbowət (Kwaadmechelen), reŋkbōͅt (Tongeren, ... ), reͅiŋboad (Opheers), reͅngbat (Gingelom), reͅŋkbārt (Maaseik), ri.ŋba.ərt (Hasselt), ri:nkbaa:rd (Kaulille), ringbaard (Boekend, ... ), ringbaart (Geistingen, ... ), ringbaat (Vijlen), ringbaord (Lauw), ringboad (Tessenderlo), ringboard (Achel, ... ), ringboat (Eigenbilzen, ... ), ringbôard (Genk), rinkbaad (Heerlen), rinkbaard (Arcen, ... ), rinkbaart (Reijmerstok), rinkbōͅt (Hees), riŋbārt (Sint-Geertruid), riŋkbârt (Reuver), rénkbôôd (Tongeren), rìngbaard (Oostrum), rìngbārd (Roggel), rìngbá:rt (Geysteren), rɛŋkba:rt (Neeroeteren), (j.)  ri.nkbao.rt (Zolder), B.v. Ne baard rond oewer gezicht is ne ringbaard.  ringbaard (Peer), Misschien.  rinkbaard (Boorsem), Niet gebruikelijk.  ringbaard (Houthem), PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.  ringboaërd (Eksel), PLAATS: de informant geeft als kerkdorp Jeuk/Hasselbroek op.  rengbouwd (Jeuk), ringbaardje: (reŋ)bɛ̄:rtjə (Kinrooi), rengbeertje (Meeswijk), reŋbarkə (Lommel), reŋbart`ə (Achel, ... ), reŋbartjə (Hamont), reŋbatjə (Tessenderlo), reŋkbøtšə (Tongeren), rēŋkb"tšə (Kanne), ringbairtje (Geistingen), ringbarteke (Eksel), ringbeerdje (Lanklaar), ringbieërtsje (Maaseik), ringbètsje (Eigenbilzen), ringbèèrdsje (Bree, ... ), ringböädsje (Val-Meer), rinkbaeërtje (Bocholt), rinkbēùtje (Schaesberg), riŋbajkə (Loksbergen), rèngbêûdsjë (Hoeselt), ronde baard: ronjəbaard (Neeritter), unne ronne baard (Schin-op-Geul), schippersbaard: sxepərzbart (Hasselt), sik: tsiek (Terwinselen), vissersbaard: vĕssersbaard (Buggenum, ... ), volbaard: vòlbát (Simpelveld), volle baard: (ne volle baod) (Bilzen), volle baad (Ubachsberg), volle baard (Valkenburg), volle baart (Sittard), vollebaat (Heerlen) ringbaard [N 10b (1961)] || ringbaard (visschersbaard) [DC 01 (1931)] || Ringbaard: korte baard die als ring om het gezicht loopt [N 106 (2001)] III-1-1
ringeloren ringeloren: reŋǝlūrǝ (Tegelen) Met behulp van een met engobe gevulde horen versieringen aanbrengen op het werkstuk. [monogr.] II-8