e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rins amper: a.mper (Hasselt), aamper (Gronsveld), amber (Meldert), amper (Guigoven, ... ), ampər (Diepenbeek), āmpər (Gennep, ... ), gēēt āmpər zién (Maastricht), Oppen door waas buter amper gewure Het A.N. amper is benoa, kriê, bekans  amper (As, ... ), van vruchten  ampër (Tongeren), amperen: ampərə (Eupen), amperig: amperig (Genk), garst: ne gersten smaak (Achel), garstig: gaastig (Leut, ... ), garstig (spek) (Bocholt), gatjig (Hasselt), geestig (Opgrimbie), gats: sterk  ga.ts (Eys), get zuur: get zōēr (Noorbeek, ... ), grauw: grauw (Overpelt), herb: hèrb (Schimmert), iemelijk: jeemelijk (Waltwilder), krank: krank (Tongeren), mallig: ehne mallege smaok (Montenaken), rans: de boeter is rans (Bree), rans (Bree, ... ), ranzig: eine ranzige smaak (Bocholt), ne ranzige smaak (Beringen), ransig (Bree, ... ), ranzig (Doenrade), rins: eine rinsche smaak (Koninksem), n`n renscher smaok (Sint-Lambrechts-Herk), ne riese smaok (Kuringen), ne rinsche smaak (Achel, ... ), nə rɛnsə smak (Dilsen), rens (Bilzen, ... ), reͅnsɛ botər (Diepenbeek), rins (Beesel, ... ), rinsch (Gruitrode), rīns (Meijel), ri‧ns (Weert), runsige smaak (Overpelt), réns (Hoeselt), die bòtter is rins  rins (Castenray, ... ), Rinse boeëter: ranse boter  rins (Altweert, ... ), rinzig: renzig (Jeuk), rinsig (Geleen, ... ), rinzieg (Kerkrade), rinzig (Heythuysen), ruis: ne ruische smaak (Achel, ... ), ne ruise smaak (Heusden), scherp: sjenpe (Vlodrop), sterk: sterk (Hasselt, ... ), sterk (voor boter) (Bocholt), sterke smaak (Halen), sterkə botər (Koersel), stɛrkə botər (Diepenbeek), vrak: vrakke smaak (Lommel), zerp: zerp (Neerpelt), zoet: zutte smaok (Sint-Truiden), zoetzuur: zutzoer (Heusden), zurend: zurend (Hoensbroek), zurig: zeringe smaak (Peer), zeurig (Mheer), zoerich (Amby, ... ), zoerig (Diepenbeek, ... ), zoorig (Thorn, ... ), zoorîg (Hoensbroek), zorig (Tungelroy), zōērich (Susteren), zōrig (As), zu.rəx (Meeuwen), zurig (Born, ... ), zuurig (Geulle, ... ), zūrəx (Houthalen), zŭrig (Schimmert), zŭŭrīg (Oirsbeek), z‧uərex (Eys), zuur: een zoere smaak (Hamont), eine zoore smaak (Reppel), enə zurə smòk (Genk), ne zoere smaok (Tessenderlo), nə zurə smak (Zolder), zoer (Brunssum, ... ), zoere kant (Klimmen), zoere smaak (Hamont), zoere smaok (Tessenderlo), zoēr (Ten-Esschen/Weustenrade), zoo.r (Kelpen), zoor (Ell, ... ), zore smaak (Venlo), zower (Hasselt), zoër (Hasselt), zōēr (Beesel, ... ), zūrə sma.k (Velm), zuur en zoet: zoer en zuut (Sint-Truiden), zour en zut (Kerniel), zuur en zoet (Jeuk, ... ), zuurachtig: zoerechtig (Gulpen, ... ), zuurlig: zuurlich (Beesel), zūūrləch (Epen), zŭŭrlich (Heerlen), zuursig: zeursig (Thorn), zoersig (Maastricht, ... ), zoorsig (Blerick, ... ), zuursig (Echt/Gebroek, ... ), zuurzig (Maasniel, ... ), zūūrsig (Heel), zŭŭrsig (Gennep), zòrsig (Sevenum, ... ), zuurzoet: `n zoer-zeute smaak (Kaulille), zoer-zute smaak (Houthalen), zoerzeut (Maastricht), zoerzuut (Beverlo), zōerzeŭt (Maastricht), ¯ne zoerzuuten appel  zoerzuut (Maastricht) amper, zuur-bitter, wrang || Een rinse smaak (zuurzoet, gelijk sommige suikerbonbons). [ZND 41 (1943)] || lichtelijk zuur || lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)] || lichtzuur || rins || säuerlich schmecken, zuur smaken || zurig || zuur || zuur en zoet beide, lichtzuur || zuur, rans || zuur, scherp van smaak || zuurzoet III-2-3
riool aag: aag (Heek, ... ), waterloop onder den grond, of bedekt met een plank  aag (Heerlen), afloop: aafloop (Montzen, ... ), afvoer: aafveur (Schaesberg, ... ), buis: baus (Riksingen), buis (Oostham, ... ), buus (Brunssum, ... ), bøis (Molenbeersel), conduit (fr.): comduit (Sint-Truiden), konduit (Velm), duiker: onder een straat  duker (Mechelen-aan-de-Maas), vgl. N 90, 052: de waterdoorgang onder een weg [duiker, heul, geul, schoor]  dūūkër (Lanklaar), nən døikər (Beverlo), ənən dykər (Lanklaar), geul: geual (Lutterade), goot: gaöt (Blerick), geut (Maastricht, ... ), goeut (Obbicht), goot (Kermt, ... ), gōt (Loksbergen, ... ), gut (Geleen, ... ), gūt (Neeroeteren), gŭt (Eys), gèut (Niel-bij-As), gét (As), göt (Geleen, ... ), gø͂ͅt (Baarlo, ... ), (eu; fr, beune).  geut (Reuver), boven de ö staat een lengte-teken  göt (Arcen, ... ), ps. omgespeld volgens Frings.  gø͂ͅt (Buchten, ... ), greppel: gréppəl (Loksbergen), gröppəl (Maastricht), grub: grip (Meerlo), (= ondiep slootje voor waterafvoer).  grip (Tienray), (thuis).  grip (Venray), kal: kal (Helden/Everlo, ... ), ral (Heijen), kanaal: kanaal (Horn, ... ), kanoal (Eijsden), əŋə kanāl (Vaals), kanaalafloop: canaalafloop (Montzen), kanjel: kaanjel (Amby), moos: Van Dale: II. moos, (gew.) 1. modder; -2. gootsteen.  mos (Overpelt), mooskot: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller noteert bij spellingssysteem: WBD-WLD, behalve je = dj.  mōēskūūt (Opglabbeek), overdekte zijp: overdèkdjeziep (Nederweert), persgat: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller noteert bij spellingssysteem: WBD-WLD, behalve je = dj.  péésgáát (Opglabbeek), rigole (fr.): de regollen (Wilderen), de rigolle (Mopertingen), regol (Eisden, ... ), regollen onder de grond door (Mielen-boven-Aalst), regŏl (Grevenbicht/Papenhoven), rigol (Gelinden, ... ), rigolen (Jeuk), rigolle (Genoelselderen, ... ), rigollen (s-Herenelderen, ... ), rigool (Heusden), rigŏl (Lanaken), rigoͅl (Koninksem), rəgaol (Rekem), rəgol (Bommershoven, ... ), rəgoͅl (Hasselt), ən rəgoͅl (Lanklaar, ... ), ps. omgespeld volgens RND!  rəjōl (Meeuwen), riolering: ri-jooleering (Venray), ringəleering (Heerlen), rioleiring (Nieuwstadt), riolering (Jeuk, ... ), riolèring (Bree), riooleering (Roermond), rioolering (Echt/Gebroek), rĭĕjooleering (Gennep, ... ), (v.).  r‧ii̯əl‧ēi̯əreŋ (Eys), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller noteert bij spellingssysteem: WBD-WLD, behalve je = dj.  rioolééring (Opglabbeek), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  rioliering (Meerlo), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  riĕəlééring (Nieuwenhagen), ps. omgespeld volgens Frings (de "i"heb ik als een gewone i geïnterpreteerd en niet als een diftong, omdat het niet superscript geschreven staat!).  riolēreŋ (Houthalen), riool: də rijŏl (Lanaken), nə riōl (Houthalen), rejōlə (Rekem), rĕ-joolĕ (Vroenhoven), ri-joel (Grathem, ... ), ri-jool (As), ri-o-al (Blitterswijck), ri-oeal (Hunsel), ri-oil (Beesel), riaolə (Loksbergen), riaulen (Landen), riāəl (Loksbergen), rie.jool (Hulsberg), rieal (Blerick), riejoeël (Kerkrade), riejool (Heel, ... ), rieool (Guttecoven), rijeel (Meijel), rijool (Maastricht, ... ), rijoowl (Well, ... ), rijoul (Bilzen, ... ), rioal (Ophoven), rioeal (Heel), rioel (Maasbree, ... ), rioeël (Panningen), rioeəl (Horst), rioil (Maasbracht), riol (Eigenbilzen), riolen (Hechtel, ... ), rioleͅ (Kessenich), rioo.ul (Merselo), riool (Afferden, ... ), rioole (Hoeselt), rioolen (Kwaadmechelen), rioul (Oirlo), rioule (Sint-Truiden), rioêl (Venlo), rioël (As, ... ), rioəl (Neerpelt), riōal (Schinveld), riōēl (Maasbree, ... ), riōl (Bilzen, ... ), riōle (Kuringen), riŏĕwl (Reuver), rioͅl (Kortessem), riūl (Hamont), riéool (Kuringen), rīējōēl (Venlo), rīŭl (Genk), rĭĕjool (Epen, ... ), rəjōl (Maastricht), ən rijōl (Beringen), ən riōl (Eksel), ən riuəl (Rekem), ’t rijool (Doenrade), (gemeente).  ’t riool (Venray), (o.).  rii̯‧ōl (Eys), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  rĭĕjool (Maastricht), nieuw in Maaseik  riūəl (Maaseik), oe zoals in boer  rioelen (Rekem), romp?: romp (Leunen), schoor: ein sehoor (Bocholt), Van Dale: I. schor, schorre, (gew.) buitendijkse aanwas die alleen bij zeer hoog water onderloopt, dus begroeid is (tgov. onbegroeide, bij ieder tij onderlopende slikken onbedijkte aangeslibde kleibank (elders gors en kwelder geheten).  schōr (Sint-Huibrechts-Lille), šūr (Lozen), sloei?: sloeij (Noorbeek), trioolbuis: vgl. Bree Wb. (pag. 449): trijoal, een verbasterde vorm van riool.  trijoͅlbeͅjzə (Bree), voor: Van Dale: vore, voor, 1. insnijding, snede van de ploeg in een akker; -2. (overdr.) groef, rimpel.  voor (Montzen), voord: voort (Houthalen), zijp: ziep (Einighausen), zép (Loksbergen), Opm. v.d. invuller: met lange "ie".  ziep (Ell) De dikke buizen onder de grond [ZND 24 (1937)] || een riool (onderaardse) [ZND B1 (1940sq)] || het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)] || riool [SGV (1914)], [ZND m] || Riool (onderaardse buis tot afvoer van vuil water, enz.). [ZND 06 (1924)] III-3-1
rips ribsstof: rębsstōf (Boorsem), rips: reps (Achel, ... ), rēps (Wellen), ręps (Hoepertingen, ... ), rɛps (Eupen, ... ) Dichtgeweven, geribde stof, oorspronkelijk van katoen maar later ook van andere stof. [N 62, 79b; MW; monogr.] II-7
ripszijde geribbelde zij: gǝrøbǝldǝ zē̜j (Herderen), geribde zij: gǝrebdǝ zaj (Tongeren), gǝrebdǝ zāj (Bilzen), ribzijde: rebzi-j (Ottersum), røbzi (Lutterade), ripjeszijde: repkǝszāj (Bilzen), ripszijde: repszej (Boorsem), repszi (Kesseleik), ripzijde: repzi (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), repzi-j (Bleijerheide, ... ), repzē̜j (Meijel), repzęj (Diepenbeek), ripzi (Valkenburg), zijden rip: zęjǝ rɛp (Eigenbilzen) Zware zijde geweven in fijne ribbels. [N 62, 79b] II-7
rispeleind punt: pønt (Dilsen), rispeleind: respǝlęnt (Milsbeek), respǝlɛ̄jnt (Roggel), rispeleind (Mook), spits: špets (Montzen) Het spits toelopende uiteinde van de pekdraad waaraan men een varkenshaar bevestigt. [N 60, 195b; N 60, 238a] II-10
rist pile: pi.l (Maastricht), rist: res (Hamont), wis: wes (Hamont, ... ), wits: wets (Sittard) Een aantal paren klompen die met behulp van een ristband aan elkaar gebonden zijn. Ieder paar wordt met de hak in de klompopening van het voorafgaande paar geplaatst; de neuzen van de klompen wijzen daarbij paarsgewijze om en om naar buiten. Zie ook afb. 256. [N 97, 130 add.; A 29a, add.; monogr.] II-12
ristband roedetjes: rujʔǝs (Tessenderlo), schansendraad: sxansǝdrǭt (Sevenum), šansǝdrǭt (Geleen), wis: wes (Loksbergen) Dunne, dubbelgevouwen twijg waaraan een aantal paren klompen tot een rist bij elkaar worden gebonden. De ristband wordt door de touwtjes gehaald waarmee de paren klompen aan elkaar vastgemaakt zijn. [N 97, 131; A 29a, 16a add.] II-12
risten opbossen: ǫp˱bǫsǝ (Sevenum), risten: restǝ (Sevenum), wissen: wesň (Tessenderlo), wesǝ (Loksbergen) Een aantal paren klompen van dezelfde maat met een ristband bij elkaar binden tot een rist. Op deze manier kunnen de klompenparen gemakkelijk vervoerd en verhandeld worden. [N 97, 130] II-12
rit afstand: aafsjtantj (Herten (bij Roermond)), eind: éénd (Gennep), ⁄t aend (Venray), fietstocht: enne (fiets)tocht (Oirlo), fiets-tôch (Blerick), fietsj toch (Melick), fietstoch (Blerick), hele weg: dən hielə weeg (Maastricht), rijtoer: riejtoer (Heerlen), rietoer (Berg-en-Terblijt, ... ), rit: ein rit (Sittard), en rit (Oirlo), ret (Houthalen, ... ), rid (Guttecoven), rit (Afferden, ... ), ritsch (Eijsden), rĭt (Nieuwenhagen, ... ), ⁄n rit (Maasniel), Opm. zelden gebruikt.  rit (Obbicht), ritje: ritje (Blerick, ... ), ritjə (Grathem, ... ), ritsjə (Maastricht), route (fr.): roet (Meterik, ... ), roet0 (Horst), ⁄n roet (Montfort), strek: v.  štreͅ.k (Eys), stuk: shtuk (Brunssum), stök (Noorbeek), tocht: d⁄n tocht (Schimmert), toch (Amby, ... ), tocht (Born, ... ), tog (Oirsbeek), tòch (Heerlen), tòg (Montfort), tóg (Venlo), (fiets of paard).  tòcht (As), tochtje: töchske (Maastricht), toer (<fr.): toer (Blitterswijck, ... ), tour (Schinnen), tōēr (Heerlen, ... ), tōēër (Nieuwenhagen), toertje (<fr.): tuurkə gəmáákt (Opglabbeek), trek: trèk (Maastricht), vaart: vaart (Schinnen), weg: weeg (Maastricht), weëg (Geleen, ... ) de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)] || het gaan van een plaats naar een andere, meestal met een of ander vervoermiddel (reis) [N 90 (1982)] || rit [SGV (1914)] III-3-1
ritnaald, larve van de kniptor aardappelenworm: ērapələwərm (Neerharen), eemol: (? - moeilijk leesbaar)  eemol (Heythuysen), geelworm: gēəlwø̄rəm (Borgloon), gele tor: idiosyncr.  géle toer (Grathem), goudworm: ged. WLD, ged. eigen spellingsysteem ou: dof lang / ö: langg.  goudwörm (Borgharen), grondworm: groͅntwörm (Opheers), gryntwoͅrm (Rotem), ijzerworm: ook  iezerwörm (Wolder/Oud-Vroenhoven), kniptor: WLD  de kniptor (Schimmert), knobbelluis: knobbellōēs (Heugem), koperworm: kaoperworm (Nunhem), keuperworm (Tungelroy), koeperworm (Rotem), koperworm (Blerick, ... ), koperworme (Stevensweert), koperwurm (Swalmen), koperwòrm (Guttecoven, ... ), koperwórm (Susteren), koperwörm (Wolder/Oud-Vroenhoven), kōēëper-worm (Hoensbroek), kōperwórm (Stevensweert), kōpərwørəm (Diepenbeek), kōpərwərm (Lummen), kōpərwərəm (Hechtel), kupərworəm (Maaseik), kupərwøͅrəm (Romershoven), eigen spellingsysteem  koperworm (Ell), Tegelen Wb.  koperworm (Tegelen), Veldeke  koeëperwörm (Eijsden), koperwòrm (Montfort), koperwörrem (Ulestraten), Veldeke ö = kort / meerv. koperwörm : ö = lang  koperwörm (Ulestraten), WLD  keuperworm (Tungelroy), kooperwor.m (Panningen), kooperworm (Boekend), koperwörm (Milsbeek, ... ), kŏĕperwurm (Eys), WLD ik weet niet anders dan -  koperworm (Maasniel), koperwormpje: Veldeke  kofferwörmpje (Bocholtz), krotenworm: krōtəwøͅrm (Tongeren), made: moə (Hoepertingen), paardmade: pwoͅrmoͅi̯ (Grote-Spouwen), patattenworm: Veldeke (iets gewijzigd)  ’ne petatteworm (Tegelen), ringworm: vrij naar het WLD  ne ringworm (Klimmen), ritnaald: retnalt (Lommel), retnalʔə (Geistingen), retneͅlt (Bree), retnoəl (Kermt), retnōͅlt (Beverlo), retnoͅj (Maaseik), retnoͅjlt (Neerharen), retnuwald (Spalbeek), ritnaald (Ospel, ... ), ritnald (Sevenum), ritnaoj (Munstergeleen), ritnaold (Aldeneik, ... ), ritnaolj (Geulle), ritnaoljt (Neeritter), ritnaoltj (Haelen), ritnoaljt (Herten (bij Roermond)), ritnol (Boorsem), ritnold (Meijel), ritnōu̯ltj (Mechelen-aan-de-Maas), ritnoͅlt (Zolder), ritnoͅəl (Donk (bij Herk-de-Stad), ... ), ritnâêld (Neer), ritnøͅl (Beringen), ritnəl (Hoeselt, ... ), riətnoͅl (Halen), rītnələ (Beringen), rìtnaold (Middelaar), rítnoald (Hout-Blerick), rətnuu̯əl (Linkhout), eigen spellingsysteem  de ritnoaljd (Jabeek), ritnaolde (Valkenburg), idiosyncr.  ritnaoljt (Egchel), idiosyncr. + soms fon. schrift Engels ao = net als boven, in Limburgs  ritnaolj (Einighausen), Veldeke  ritnaald (Eksel), Veldeke (iets gewijzigd)  ritnald (Tegelen), WBD zwart  ritnaoel (Obbicht), WLD  rietnaold (Gronsveld), ritnaolj (Tungelroy), WLD (met aantekeningen)  ritnaoltj (Leuken), ritnaaldworm: ritnöldwörm (Mechelen), rups: roepsj (Waubach), schietworm: sjeet’worm (Tegelen), larve van de kniptor, ook wel emelt  schietwörm (Castenray, ... ), larve van de kniptor, ook wel ritnaald  schietwörm (Castenray, ... ), Veldeke (iets gewijzigd)  ’ne sjeetworm (Tegelen), steekworm: idiosyncr. komt hier bijna niet meer voor  staekworm (Blerick), worm: der worm (Hoensbroek), wòrm (Waubach), wórm (alg.) (Kerensheide), WLD  (wĕŭrem) (Oost-Maarland), wormpje: wərmkəs (Wintershoven), wortelworm: wortelwurm (Oost-Maarland) emelt || emelt, ritnaald, larve vd kniptor || ritnaald || ritnaald, koperworm, schadelijke kniptor-larve die van plantenwortels leeft [N 26 (1964)] III-4-2