e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roeper afroeper: aafreuper (Puth), aafrooper (Sevenum), afroeper (Middelaar), afrōēper (Meijel), afruuper (Milsbeek, ... ), aofroper (Maastricht), d’n aofreuper (Wolder/Oud-Vroenhoven), afslager: aafsjlaeger (Roermond), aafslager (Blerick, ... ), aafsleeger (Tungelroy), afslager (Grathem), aofslager (Maastricht), deurwaarder: Opm. voor losse goederen.  deurwaarder (Houthem), huissier (fr.): ps. omgespeld volgens Frings.  dən hø͂ͅsīr (Hasselt), klerk: klerk (Puth), klɛrk (Meterik), klɛ̄rk (Ospel), ps. omgespeld volgens Frings.  kleͅrk (Opheers), notaris: notaris (Griendtsveen), Opm. voor vaste goederen.  notaris (Houthem), omroeper: omreuper (Tungelroy, ... ), omrèùper (Haelen), omröper (Echt/Gebroek), ömreuper (Egchel), ps. letterlijk overgenomen!  der ōmreuper (Hoensbroek), oproeper: opreuper (Echt/Gebroek, ... ), oproper (Bree), Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  òpreuper (Maastricht), Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  opreuper (Ulestraten), Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).  d’r opreuper (Klimmen), opreuper (Welten), Opm.  den opreuper (Oirsbeek), Opm. gewoonlijk de veldwachter van t dorp, de bao of de gart.  opruper (Schimmert), ps. invuller heeft geen spellingssyteem genoteerd, dus letterlijk overgenomen (niet(s) omgespeld!).  ôproper ? (Eygelshoven), ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  oprēūper (Jabeek), ōpreuper (Heerlen), ps. omgespeld volgens Frings.  dən oprupər (Borgloon, ... ), dən oͅprupər (Hasselt), oprupər (Lommel, ... ), oͅpr"pər (Lanklaar), oͅpropər (Diepenbeek), oͅprōpər (Kaulille, ... ), oͅprupə (Hasselt), oͅprupər (Borgloon, ... ), oͅprūpər (Hamont, ... ), oͅprūəpər (Rummen), oͅprøͅpər (Diepenbeek), ⁄ōprōpər(s) (Boekt/Heikant), ps. omgespeld volgens Frings. Boven de "#"(omgespeld: #) staat nog een ~; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de "#"omgespeld.  oͅproͅ~pər (Kermt), ps. omgespeld volgens Frings. Boven de # staat nog een ´; dit tekentje heb ik niet meegenomen in de omspelling!  oͅprupər (Ketsingen), ps. omgespeld volgens IPA. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  op’ruppər (Gelinden, ... ), roeper: reuper (Roosteren, ... ), roper (Nuth/Aalbeek), röper (Weert), Opm. eigenlijk de notaris.  ruper (Oirlo), ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.  roeper (Halen), ps. omgespeld volgens Frings.  də ropər (Peer), ropər (Lummen), rōpər (Neerharen), roͅpər (Zolder), rupər (Halen, ... ), rūpər (Zelem), ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  ⁄rupər (Neerpelt), ps. omgespeld volgens IPA.  rupər (Achel), rūpər (Overpelt), schrijver: sxrīvǝr (Meterik, ... ), šrīvǝr (Meijel), uitbeller: ps. omgespeld volgens Frings.  ōi̯tbeͅlər (Rosmeer), ps. omgespeld volgens Frings. Boven de "#"staat nog een ~; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de "#"omgespeld.  oͅ~ətbeͅlər (Wintershoven), uitklopper: oetklopper (Herten (bij Roermond), ... ), oetklöpper (Maasniel), uitmelder: ps. omgespeld volgens Frings.  ōͅi̯wtmeͅlər (Diepenbeek), ōͅutmeͅlər (Hoeselt), ōͅu̯tmeͅlər (Hoeselt), uitroeper: der oetreuper (Klimmen), oesröffer (Bleijerheide), oetreuper (Baarlo, ... ), oetreupər (Holtum), oetro (Grevenbicht/Papenhoven), oetrooper (Ell, ... ), oetroper (Kinrooi, ... ), oetrueper (Mechelen), oetruiper (Limbricht, ... ), oetröper (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), ōētreuper (Mechelen), ōētrooper (Neer), uutreuper (Leuken), ŭŭtrōēper (Oirlo), (= uitroeper).  oetroper (Maastricht), Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).  d’r oetreuper (Klimmen), Algemene opmerking: invuller twijfelt over het spellingssysteem (Veldeke). Aangezien de lijst normaal (dus in gewoon Nederlands) is ingevuld, heb ik de lijst letterlijk overgenomen, dus niet(s) omgespeld!  oetreuper (Eijsden), Opm. bij afmijnen.  ōētreuper (Heerlen), Opm. de in Nederland en Midden Limburg algemeen gebruikelijke jaarlijkse betaaldag was 30 november. In de volksmond: "mèt Sinten Drees".  oetreuper (Tegelen), Opm. de oe is lang.  oetreuper (Roermond), Opm. stoottoon.  ‧oetreuper (Obbicht), ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  oetrūper (Mechelen), ōētrēūper (Schimmert), ōētrooper (Oost-Maarland), ps. letterlijk overgenomen.  den oe.treuper (Panningen), ps. omgespeld volgens Frings.  də utrupər (Val-Meer), ōutr"pər (Maaseik), ōu̯tropər (Maaseik), ōͅutripər (Gelieren/Bret), oͅu̯trupə (Oud-Waterschei), utr"pər (Mechelen-aan-de-Maas), utrōpər (Bocholt, ... ), ūtr"pər (Kinrooi, ... ), ūtrōpər (Bocholt, ... ), ūətr"pər (Lanklaar), y(3)̄trōpər (Opglabbeek), øi̯jtrōpər (Bree), ps. omgespeld volgens IPA.  a͂u̯trupər (Tongeren), utrøpər (Rotem), ps. stoottoon.  oe.tr‧euper (Maasniel), uitslager: oetsjlaeger (Herten (bij Roermond)), veilingmeester: de veilingmeister (Valkenburg), verkoper: verkoëper (Oirlo) afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)] || bij opbod verkopen (aan de meest biedende) op een veiling [roepen] [N 89 (1982)] || Degene die bij het pachten noteert. [II, add.] II-4, III-3-1
roeping geroepen (volt.deelw.): geröppe (Houthalen), roep: reup (Waubach), roeping: reuping (Baarlo, ... ), roeping (Baarlo, ... ), roewping (Achel), rooping (As, ... ), roping (Bree, ... ), rōōping (Nieuwenhagen), rupeŋ (Meijel), rupping (Eigenbilzen, ... ), vokation (du.): də vokasiuən (Montzen) Roeping. [N 96D (1989)] III-3-3
roepnaam van de hond zoek: sòk (As, ... ), eieg.: roepnaam bij kinderen  soek (Altweert, ... ), soekske  soek (Valkenburg) hond || kinderwoord ve hond || lokroep ve hond III-2-1
roepwoord om de klokhen te lokken broek, broek: brūk, brūk (Koningsbosch, ... ), broek, broek, broek: bruk, bruk, bruk (Aldeneik, ... ), broekje, broekje: brukskǝ, brukskǝ (Horn), brok: brǫk (Bree), brok, brok: brok, brok (Bree, ... ), brou̯k, brou̯k (Kinrooi), brōk, brōk (Bocholt), jiet, jiet: jit, jit (Tongeren), kip, kip, kip: kip, kip, kip (Blerick), kloe, kloe, kloe: klu, klu, klu (Geulle), kloek, kloek: kluk, kluk (Herten, ... ), klūk, klūk (Kermt, ... ), kloek, kloek, kloek: kluk, kluk, kluk (Achel, ... ), klyk, klyk, klyk (Rosmeer), klūk, klūk, klūk (Tegelen), klok: klǫk (Bree), klok, klok: klok, klok (Boekt Heikant, ... ), klǫk, klǫk (Duiven, ... ), klok, klok, klok: klok, klok, klok (Holtum, ... ), piet, piet: pit, pit (Kerkrade, ... ), prok, prok: prok, prok: (Limbricht), prǫk, prǫk (Zolder), tiet, tiet: tīt, tīt (Haelen), tjiek, tjiek, tjiek: tjik, tjik, tjik (Lommel), tjiep, tjiep: tjip, tjip (Kaulille), tsjiep, tsjiep: tšip, tšip (Gelieren Bret, ... ) [N 19, 44c; A 6, 2c] I-12
roepwoord voor de geit dèè, dèè, dèè: dę, dę, dę (Berg / Terblijt), geit: gets (Gronsveld), gēt (Eygelshoven, ... ), gęi̯t (Baarlo, ... ), jēs (Kerkrade, ... ), geitje: gētjǝ (Helden), harree jo: harējǫ (Halen), harree mannetje: harē męnǝkǝ (Halen), kom jo: kǫjǫ (Halen), kom maar: kom mɛr (Munstergeleen), kom met: kom mɛt (Buchten), lam, lam: lym, lym (Ketsingen), lammetje, lammetje: lemǝkǝ, lemǝkǝ (Rosmeer), lem, lem: lęm, lęm (Beringen, ... ), lɛm, lɛm (Holtum), lem, lem, lem: lęm, lęm, lęm (Beringen, ... ), lɛm, lɛm, lɛm (Kwaadmechelen, ... ), lemmen: lęmǝ (Bocholt, ... ), lemmen, lemmen: lęmǝ, lęmǝ (Bree, ... ), liem: lim (Arcen, ... ), loek, loek: luk, luk (Bleijerheide), mek, mek: møǝk, møǝk (Sint-Truiden), mē̜k, mē̜k (Aldeneik), mɛk, mɛk (America, ... ), mɛ̄k, mɛ̄k (Rotem), mek, mek, mek: mɛk, mɛk, mɛk (Boukoul, ... ), mekketje: mɛkǝtjǝ (Echt, ... ), met: męt (Boekt Heikant, ... ), mɛt (Altweert, ... ), met dèè: midē (Rekem), met, met: męt, męt (Bocholt, ... ), mɛt, mɛt (Echt, ... ), met, met, met: męt, męt, męt (Gelieren Bret, ... ), mɛt, mɛt, mɛt (Amstenrade, ... ), met, met, mettetje: męt, męt, mętǝkǝ (Eksel), metje: mɛtjǝ (Leunen, ... ), metje, metje: mętjǝ, mętjǝ (Achel), metje, metje, metje: mɛtjǝ, mɛtjǝ, mɛtjǝ (Reuver), mette, mette: mø̜tǝ, mø̜tǝ (Peer), mętǝ, mętǝ (Neerharen, ... ), mettetje: møtǝkǝ (Wellen), mętǝkǝ (Borgloon, ... ), mɛtǝkǝ (Amby, ... ), mettetje, mettetje: mɛtǝkǝ, mɛtǝkǝ (Maasmechelen), mieke, mieke: mekǝ, mekǝ (Zelem), mèè, mèè: mē̜, mē̜ (Aldeneik, ... ), mē̜ǝ, mē̜ǝ (Lanklaar), nettetje: nętǝkǝ (Klimmen), nuuk, nuuk: nyk, nyk (Nieuwenhagen), nuukje: nykskǝ (Waubach), nuukje, nuukje: nykškǝ, nykškǝ (Eygelshoven), sik: sek (Geysteren, ... ), sik (Heel, ... ), sīk (Neer), sik, sik: sek, sek (Roosteren, ... ), sik, sik (Baexem, ... ), sik, sik, sik: sek, sek, sek (Epen, ... ), sik, sik, sik (Venlo), syk, syk, syk (Hoensbroek), sikje: sikskǝ (Helden, ... ) [N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.] I-12
roepwoord voor de jonge geit bèè, bèè: bē̜, bē̜ (Milsbeek, ... ), dèè, dèè, dèè: dē̜, dē̜, dē̜ (Berg / Terblijt), geitenlam: gęi̯tǝlām (Hout-Blerick, ... ), geitetje: gedǝkǝ (Gronsveld), geitje: getjǝ (Eygelshoven, ... ), getšǝ (Vlodrop), gētjǝ (Helden), gē̜i̯tjǝ (Blerick), gęi̯tjǝ (Baarlo, ... ), gęi̯tšǝ (Amby, ... ), jēšǝ (Kerkrade, ... ), germ: germ (Nuth, ... ), harree jo: harējǫ (Halen), harree mannetje: harē męnǝkǝ (Halen), jong geitje: jōŋk gęi̯tšǝ (Maastricht), jonge geit: joŋǝ gęi̯t (Blerick, ... ), jōŋ gęi̯t (Blerick), kleine geit: klęŋ jēs (Vaals), kom jo: kǫjǫ (Halen), kom maar: kom mǝr (Munstergeleen), lam, lam: lym, lym (Ketsingen), lammetje: lɛmkǝ (Eys, ... ), lammetje, lammetje: lemǝkǝ, lemǝkǝ (Rosmeer), lem, lem: lęm, lęm (Hoeselt, ... ), lɛm, lɛm (Holtum), lem, lem, lem: lęm, lęm, lęm (Beringen), lɛm, lɛm, lɛm (Kwaadmechelen, ... ), lemmen: lęmǝ (Valkenburg), lemmen, lemmen: lęmǝ, lęmǝ (Opglabbeek), liem: lim (Leunen, ... ), liem, liem: lim, lim (Velden), liem, liem, liem: lim, lim, lim (Wanssum), liemes: limǝs (Blerick, ... ), liempje: limkǝ (Arcen, ... ), loek, loek: luk, luk (Bleijerheide), mek, mek: mē̜k, mē̜k (Aldeneik), mɛk, mɛk (Noorbeek, ... ), mɛ̄k, mɛ̄k (Rotem), mekketje: mɛkǝtjǝ (Echt, ... ), met: mɛt (Heerlen, ... ), met, met: męt, męt (Bocholt, ... ), mɛt, mɛt (Amstenrade, ... ), met, met, met: męt, męt, męt (Rothem, ... ), mɛt, mɛt, mɛt (Oirsbeek), metje: mɛtjǝ (Montfort), metje, metje: mętjǝ, mętjǝ (Achel, ... ), mɛtjǝ, mɛtjǝ (Tegelen), metje, metje, metje: mɛtjǝ, mɛtjǝ, mɛtjǝ (Panningen), mette, mette: mø̜tǝ, mø̜tǝ (Peer), mętǝ, mętǝ (Neerharen, ... ), mettetje: mętǝkǝ (Opglabbeek, ... ), mɛtǝkǝ (Borgharen, ... ), mettetje dèè: mɛtǝkǝ dē̜ (Ulestraten), mettetje, mettetje: mętǝkǝ, mętǝkǝ (Borgloon, ... ), mɛtǝkǝ, mɛtǝkǝ (Obbicht, ... ), mieke, mieke: mikǝ, mikǝ (Berverlo), mèè, mèè: mē̜, mē̜ (Aldeneik), mèè, mèè, mèè: mē̜, mē̜, mē̜ (Puth), nuukje: nykskǝ (Nieuwenhagen, ... ), siempje: simkǝ (Tienray), sik: sek (Maasbracht, ... ), sik, sik: sek, sek (Gronsveld, ... ), sik, sik (Blerick, ... ), sęk, sęk (Kinrooi), sik, sik, sik: sek, sek, sek (Gennep, ... ), syk, syk, syk (Hoensbroek), sikje: sekskǝ (Maasbracht, ... ), sikskǝ (Heel, ... ), sīkjǝ (Neer), sikje, sikje: sekskǝ, sekskǝ (Neeritter), sikskǝ, sikskǝ (Melick) [N 19, 74f; VC 14, 2m -r-] I-12
roepwoord voor de stier allez jong kom: alę jǫŋ kǫm (Beringen), bles: blɛs (Waterloos), bul: bul (Milsbeek), bulles: bølǝs (Ulestraten), die kom: dē̜ kǫm (Noorbeek), dɛ kōm (Welten), die menne die die: di mɛnǝ di di (Oost-Maarland), hans: hans (Milsbeek), kom: kǫm (Beverst), kom die: kom dɛ (Maaseik, ... ), kun dē̜ (Rotem), kom gauw: kǫm gø̜u̯w (Spalbeek), kom je kom je: kǫm dę kǫm dę (Bree), kǫm dǝ kǫm dǝ (Einighausen, ... ), kom jong: kom joŋ (Tegelen), kǫm juŋ (Hasselt), kǫm jǫŋ (Borgloon, ... ), kom jong, kom jong: kǫm jǫŋ kǫm jǫŋ (Hoeselt), kom kom: kǫm kǫm (Rummen), kom kom kom: kǫm kǫm kǫm (Halen), kom maar: kǫm má (Velden), kom maar jong: kǫm mę jǫŋ (Peer), kom mannetje: kǫm męnǝkǝ (Lanklaar), kom mannetje kom: kǫm męnǝkǝ kǫm (Diepenbeek, ... ), kom max: kom maks (Noorbeek), kom max kom: kǫm maks kǫm (Ketsingen), loebes: lubǝs (Oost-Maarland), mannetje: mękǝ (Rosmeer), męnǝkǝ (Borlo, ... ), mɛnǝkǝ (Meldert, ... ), mannetje kom: męnǝkǝ kǭm (Hasselt), mɛnǝkǝ kōm (Eisden), max kom: maks kǫu̯m (Kinrooi), max, max kom: maks maks kǫm (Mechelen), menne: mønǝ (Herk-de-Stad), męnǝ (Neerharen, ... ), mɛnǝ (Bocholtz, ... ), menne, menne: męnǝ męnǝ (Opheers), mɛnǝ mɛnǝ (Zepperen), mennes: menas (Vlodrop), mɛnǝs (Epen, ... ), mennes, mennes: męnǝs męnǝs (Teuven), mè kom: mē̜ kǫm (Niel-Bij-Sint-Truiden), stiertje: štirkǝ (Maasniel) [N 3A, 13] I-11
roer afgang: ā.fgaŋk (Houthalen), buikloop: buikloop (Genk), būklǫwp (Geistingen), doorloop: dōrlǫwp (Asenray / Maalbroek), drijt: drīt (Montzen), lenteroer: lɛntǝrūr (Alken), roer: ro.r (Dilsen), roer (Asenray / Maalbroek, ... ), ruwǝr (Zepperen), ręjr (Hasselt), rōr (Geistingen, ... ), rūr (Diepenbeek, ... ), schijt: schijt (Genk, ... ), sxi.t (Weert), sxę̄t (Houthalen, ... ), sxīt (Geulle, ... ), šajt (Millen), šiǝt (Heerlen), šęjt (Genk), šī.t (Herkenbosch), šīt (Beek, ... ), schijten: šītǝ (Asenray / Maalbroek), schijterij: sxę̄tǝrę̄ (Sint-Truiden) Dysentrie of diarree. Wanneer de bijen te lang moeten overwinteren door koud weer, kan het zijn dat de reinigingsvlucht niet plaatsvindt. De afvalstoffen hopen zich op in de endeldarm. De bijen zien zich genoodzaakt zich te ontlasten in de woning met als mogelijk gevolg buikloop. Tegenwoordig wint de mening terrein dat roer geen aparte ziekte is, maar een begeleidend verschijnsel van de ziekte nosema (De Roever, pag. 439). [N 63, 71a; Ge 37, 204] II-6
roerdomp domper: domper (Middelaar), dómper (Gennep, ... ), Frings  dōmpər (Gelieren/Bret), domphoorn: dòmphôôren (Weert), kuilder: kuulder (Grubbenvorst), ?  kuulder (Sevenum), kuluut: kuluut (Baarlo), maartsveulen: marts vulle (Broekhuizen), pluviaan: Frings  plyviān (Borgloon), rietduiker: reetduuker (Herten (bij Roermond), ... ), roerdomp: roer-dŏŏmp (Blitterswijck), roerdomp (Berg-en-Terblijt, ... ), roerdoomp (Zonhoven), roerdŏmp (Houthem), roerdó.mp’ (Boukoul, ... ), roerdômp (Venlo), roordómp (Tungelroy), rōērdomp (Tungelroy), rōērdróm (Weert), rōrdoͅmp (Beringe, ... ), rōu̯rdou̯mp (Kinrooi), rurdōmp (Hamont), ruərdomp (Lommel), rū.rdō.mp (Overpelt), rūrdoͅmp (Kaulille, ... ), doorgaans Frings, soms eigen spelling  ruərdump (Kwaadmechelen), eigen spelling; omgespeld  rurdōmp (Roosteren), Frings; half lang als lang omgespeld  rūrdomp (Lanklaar), o bijna oo  roerdomp (Venlo), roerdomper: Frings  rūrdōmpər (Gelieren/Bret), roervogel: reurvogel (Horn), roesdong: rusdoͅŋ (Achel), rommeldoes: rommeldoes (Weert), ruməlduəs (Hasselt), rosdommel: rosdommel (Arcen), rosdomp: rosdoemp (Elen), rosdomp (Molenbeersel, ... ), rosdoompf (Altweert, ... ), rosdou̯mp (Kinrooi), rosdómpf (Nederweert), rosdóómp (Tungelroy), rosdômp (Ell), ròsdòmp (Echt/Gebroek), ròsdómp (Baexem), ròsdómpf (Nederweert, ... ), [ ? - 1e woorddeel moeilijk leesbaar]  rosdomp (Weert), [in vergelijking met de andere opgaven op pag. 30 is deze opgave nauwelijks leesbaar; wellicht later uitgegomd ?]  rosdomp (Helden/Everlo), cf. N09  ròsdomp (Echt/Gebroek), rozendomp: roezendomp (Peer), vdBerg; omgesp.  ruzəndomp (Stokrooie), teers: têrs (Buggenum), womp: womp (Gemmenich), zoor-lammetje: De Zoar"is ook de naam van een boerderij  zoarlemke (Broekhuizen) roerdomp [SGV (1914)] || roerdomp (76 bruingestreepte, geheimzinnige rietvogel die in het voorjaar een ver hoorbaar geluid laat horen [ehh-hóémmmmm], lijkend op loeien van een koe of geluid van een misthoorn; er is nog een kleine soort die blaft als een hondje [N 09 (1961)] III-4-1
roeren pletsen: plętšǝ (Schinnen), roeren: reere (Beek (bij Bree), ... ), reeren (Bree, ... ), rere(n) (Bree), reue (Meerssen), reure (Baexem, ... ), reuren (Arcen, ... ), reŭre (Maastricht), reére (Gruitrode), rērə (Bree, ... ), riere (Bilzen, ... ), rieren (Bilzen, ... ), rieëre (Hasselt), rieëren (Hasselt), riēren (Peer), rijre (Herk-de-Stad), roere (Eys, ... ), roeren (Aubel, ... ), roerən (Rotem), ruere (Blerick, ... ), ruijere (Sittard), ruijre (Waasmont), ruire (Nieuwstadt), ruiren (Landen), ruiëren (Meldert), rure (Jeuk, ... ), ruren (Achel, ... ), rurre (Eupen), rurren (Mechelen-aan-de-Maas), rurən (Neerpelt, ... ), ruujere (Borlo), ruujre (Montenaken), ruure (Diepenbeek, ... ), ruuren (Groot-Gelmen, ... ), ruurə (Tessenderlo), ruëren (Groot-Gelmen), rŭrən (Tessenderlo), ry(3)̄re (Landen), ry(3)̄ren (Hamont), ry(3)̄rə (Alken, ... ), ry(3)̄rən (Diepenbeek, ... ), ryrə (Helchteren, ... ), ryrən (Neerpelt, ... ), ryǝrǝ (Wellen), ryərə (Gutshoven), räöre (Eisden), réúre (Neerharen), rêêre (Hasselt), rîêre (Oud-Waterschei), röhre (Horn), röre (Linne, ... ), rørə (Lanaken, ... ), rø̄.rǝ (Panningen), rø̄rǝ (Baarlo, ... ), rø̄rə (Lanaken, ... ), rø̄rən (Maaseik), røͅi̯ərə (Paal), rûure (Hamont), rürken (Lauw), steuken (Bolderberg), ɛn də sop rèùrən (Dilsen), In de soep reure  reu:re (Roermond), ronddraaien: rontdręjǝ (Peij) Het beslag na het beslaan roerend vermengen. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''beslaan''. [N 35, 37; monogr.] || Het kokende sap omroeren. [N 57, 26] || In de soep roeren. [ZND 41 (1943)] || roeren [DC 47 (1972)], [ZND A2 (1940sq)] II-2, III-2-3