e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rokkussentje achterkussentje: axtərkəskə (Lanklaar), billenkussen: beləkəsə (Borlo), faux queue (<fr.): fankou (Millen), foku (Eijsden, ... ), fou keu (Mheer), fôkü (Leopoldsburg), faux vot (<fr.): fōͅ voͅt (Teuven), gatkussen: gatkysə (Zelem), gatstuk: gatstük (Lummen), heupkussen: heupkussen (Tessenderlo), hêûpkusse (Mechelen), høpküsə (Tessenderlo), hoendervotje: hoondervötje (Puth), kontje: köntje (Wijk), köntsje (Borgharen), køntšə (Riksingen, ... ), kontkussen: koͅntkesə (Hasselt), kontkussentje: kondköskes (Weert), kontlap: kuntlap (Opglabbeek), kussen: ke͂ͅse (Kermt), kussentje: kesəkə (Rosmeer), kuske (Zichen-Zussen-Bolder), kuzzeke (Beverlo), kösseke (Munstergeleen), kösəkə (Velm), køskə (Val-Meer), køzəkə (Beverlo), køͅ’skj (Wintershoven), kəsəkə (Rekem), kussentje  kössəʔə (Lommel), queue (<fr.): keu (Bleijerheide, ... ), keuje (Wijk), kīə (Bree), kuu (Sittard, ... ), kuuj (Sittard), ky (Ketsingen), kø̄ (Paal), køͅ (Mechelen-aan-de-Maas), (Mechelen-aan-de-Maas), Zie ook afb. p. 237.  keu (Roermond), queue de paris (<fr.): keu de Paris (Amstenrade, ... ), queuetje (<fr.): keuske (Val-Meer), keutje (Weert), kujke (Borgloon), køkə (Borgloon), reep: [Opg. riep of ziep, rk.]  rip (Herk-de-Stad), staartvulsel: statvulsel (Diepenbeek), vals gat: vals gat (Boekt/Heikant), vals gāt (Boekt/Heikant), vals gōͅt (Sint-Truiden), vals votje: vals v^tšə (Maaseik), votkussen: votkussche (Jabeek), votkusse (Meerlo, ... ), vottenkussen: vottekusse (Kerkrade), wrong: vroenk (Diepenbeek), vronk (Beringen, ... ), vroŋk (Beringen), vrōnk (Bocholt), vrunk (Ulestraten), vruŋk (Hasselt), vrònk (Stokkem), vròunk (Opheers), vrónk (Urmond) Fr. queue, kussentje op het eind van de rug in dameskleding om dik achterwerk te verbergen || kussentje met twee linten dat op de scheiding van rug en achterwerk gedragen werd om de rokken een goede val te geven; keu || kussentje waarmee men de rok naar achteren doet uitbollen [keu, keuje, vronk] [N 24 (1964)] || queue III-1-3
roksplit overslag: overslag (Oostham), schlitz: šlets (Bleijerheide), slip: slep (Diepenbeek, ... ), slip (Oostham), sløp (Houthalen, ... ), spleet: splēt (Achel, ... ), šplēt (Valkenburg), split: splet (Bilzen, ... ), šplet (Doenrade, ... ), splitje: spletjǝ (Meijel) Split in de rok. [N 62, 41a] II-7
roksplit [wld ii.7, p.87] overslag: overslag (Oostham), schlitz (du.): sjits (Bleijerheide), b.v. - in dr rok.  sjliets (Kerkrade), sjlits (Kerkrade), slip: (slip) (Opglabbeek), slip (Diepenbeek, ... ), slup (Houthalen, ... ), slipje: Eerder voor mannenkleding.  slipke (Bilzen), spleet: sjpleet (Valkenburg), spleet (Achel, ... ), splēt (Mechelen-aan-de-Maas), split: schplit (Heerlen), sjplit (Doenrade, ... ), sjplit in de rok (Schimmert), split (Bocholt, ... ), B.v. Ès daaj split te (h)aug of ès ze te leig?  split (Bilzen), splitje: splitje (Meijel) Hoe noemt U: een split in de rok [N 62 (1973)] || split [in de rok] III-1-3
rol arm: ɛrǝm (Hoepertingen), as: as (Kanne, ... ), ās (Berlingen), katrol: kasrǫl (Maastricht), katrǫl (Hoensbroek), kǝtrǫl (As, ... ), kettingwel: kęteŋwɛl (Heerlen), rol: rǫl (Alken, ... ), spil: spil (Hoensbroek), wel: wɛl (Lanaken, ... ), windas: windas (Kuringen) De rol waaraan in het luiwerk van een watermolen het koord of de ketting is bevestigd waarmee de zakken worden opgetrokken en afgelaten. Zie ook afb. 76. De rol is in functie vergelijkbaar met de luias in windmolens. Zie ook het lemma ɛluiasɛ. De wel (Q 241) heeft de vorm van de pletrol zoals die wordt gebruikt om aardkluiten van geploegd land te breken (vgl. WLD I.1.2, pag 165).' [Jan 230; Coe 207; Grof 234; N O, 25g; A 42A, 45] II-3
rol gevouwen hooi op de kar armvol: hɛrvǝl (Eys, ... ), ɛrvǝl (Leuken), ɛ̄rvǝl (Mheer), kop: kǫp (Haelen), (mv)  kø̜p (Swalmen), kopslaag: kǫpslǭx (Arcen  [(op de hoeken)]  ), laag: lāx (Noorbeek), lǭx (Stramproy, ... ), ring: reŋk (Rothem), rol: rōl (Lommel), rǫl (Bergen, ... ), rollaag: rǫlǭx (Berkelaar), wal: wɛl (Middelaar), welm: węlm (Gennep, ... ), wendel: węndǝl (Mechelen), wis: wø̜s (Gulpen) De goed neergelegde hoeveelheid hooi op de kar. [A 34, 5b; add. uit N 14, 120] I-3
rol van de haverpletter cilinder: selendǝr (Herk-de-Stad), selɛndǝr (Bilzen), rol: rǫl (Aldeneik, ... ), (mv)  rǫlǝ (Alken, ... ), stalen rol: stǭ.lǝ rǫl (Neeroeteren, ... ), štā.lǝ rǫ.l (Maastricht), (mv)  stǫǝlǝ rǫlǝ (Groot-Gelmen), tegenwals: tī.gǝwals (Opoeteren), vaste wals: vastǝ wals (Opoeteren), wals: wals (As, ... ), wel: wɛl (Kermt, ... ), (mv)  wɛlǝ (Hoeselt) De (stalen) rol waarmee de haver in de haverpletter werd geplet. In een haverpletter bevonden zich twee van dergelijke rollen. In Q 95 was een van de twee rollen glad, de ander had kerven. De rol met kerven noemde men in Q 88 geriffeld (gǝrefǝlt). [Vds 238; Jan 248; Coe 224; Grof 252] II-3
rol, cylinder banden: ban (Margraten), boom: būǝm (Berverlo, ... ), bǫm (Mook), driedelige wel: dridęi̯legǝ wɛl (Margraten), rol: rǫl (Diepenbeek, ... ), tweedelige wel: twīǝdęi̯legǝ wɛl (Margraten), wals: wa.ls (Heythuysen, ... ), wãls (Aijen  [(van ijzer)]  ), wel: wɛl (As, ... ), welboom: wɛ ̝lbuǝm (Aijen  [(van hout)]  , ... ), welhout: wɛlhō.t (Mopertingen) Het rollend gedeelte van de landrol. [JG 1a; N 11A, 184a; monogr.] I-2
rolbandmeter bandmeter: bantmē̜tǝr (Geulle), ijzeren bandmaat: īzǝrǝ bantmǫas (Bleijerheide), meetband: mē̜t˱bantj (Posterholt), mē̜t˱bānt (Ottersum), meetrol: mē̜trǫl (Venlo), rolmaat: rǫlmǭt (Castenray, ... ), rolmeter: rolmeter (Leopoldsburg), rolmētǝr (Tessenderlo), rǫlmē̜tǝr (Dilsen, ... ), rǫlmęjtǝr (Bilzen) Meetlint, bestaande uit een stalen band van twee tot vijf meter lang, die opgerold is gemonteerd in een omhulsel van staal of kunststof. Meestal is het mechanisme voorzien van een veer, die de uitgetrokken band automatisch weer oprolt in het huis. Zie ook afb. 100. [N 53, 186b; monogr.] II-12
rolgordijn roldoek: roldoēk (Castenray, ... ), rolgordijn: rólgerdien (Roermond), rollo (d.): roͅlo (Bleijerheide, ... ) rolgordijn III-2-1
rolkrabber akkerstek: [akkerstek] (Hasselt, ... ), dreklat: drɛklat (Munstergeleen), kluppel: klępǝl (Waterloos), krabber: krabǝr (Meijel, ... ), krɛbǝr (Kermt, ... ), kretser: krɛtsǝr (Mechelen), louter: lø̜̄i̯tǝr (Maaseik), luierik: lø̜̄rek (Opheers), ploegkluppel: [ploegkluppel] (Tegelen), ploegschup: [ploegschup] (Milsbeek, ... ), ploegstek: [ploegstek] (Heythuysen), ploegstok: [ploegstok] (Merselo), schraper: šrāpǝr (Welten), schup voor de wel sch√∂n (d.) te maken: šø̜p ˲vǝr dǝ wɛl šø̜n tǝ mākǝ (Teuven), steekplank: štē̜kplaŋk (Holtum), strijkmes: strīkmɛs (Lottum), strijkplank: štrīkplaŋk (Holtum), welboomkrabber: wɛlbǫmkrabǝr (Middelaar), welkrabbel: wɛlkrɛbǝl (Gelinden, ... ), welkrabber: wɛlkrabǝr (Beringen, ... ), wɛlkrɛbǝr (Borgloon, ... ), welkratser: wɛlkratsǝr (Nunhem), welkretser: wɛlkrɛtsǝr (Klimmen), wellekrabber: węlǝkrabǝr (Paal, ... ), wɛlǝkrabǝr (Bocholt, ... ), wɛlǝkrɛbǝr (Klimmen, ... ), wellekretser: wɛlǝkrɛtsǝr (Baarlo), welschup: wɛlsxøp (Borgloon), welschupje: wɛlšøpkǝ (Zichen-Zussen-Bolder), wɛlšø̜pkǝ (Cadier), welstek: wɛlstɛk (Maasmechelen) Om aanklevende aarde en paardevijgen van de rol te verwijderen kon men gebruikmaken van allerlei voorwerpen. Als men zich niet bediende van een speciale krabber of stok, reinigde men de rol met de ploegstok (zie beneden), met een willekeurige stok (P 48), met de steel van een schop of hark (Q 96d), met de spade of een andere schop (L 192a, 282, 332, P 107a, Q 3a, 4, 9, 77, 93, 96, 97, 111, 116, 194, 197, 198b), met een kleine hak (P 107a), met een pannescherf, steen of stokje (L 270), of met de punt van de schoen of klomp (L 115, 192b). Enkele termen lijken te wijzen op een aan het raam bevestigde plank of lat, die men zo nodig tegen de rol moest drukken of waardoor de rol tijdens het werk werd schoon gehouden. Voor de (...)-varianten zie men het lemma ''ploegstok''. [N 11A, 188; N 18, 149] I-2