e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rondtrekken van de processie bronken: bronke (Eys, ... ), broonke (Bocholtz, ... ), brōŋkə (Montzen), brònk (Thorn), brònke (Klimmen, ... ), brónke (Kerkrade, ... ), brónkə (Nieuwenhagen), bronkprocessie (<lat.): pronkpersessie (Meijel), bronktrekken: bronktrekke (Waubach), processie houden: persessiej haoje (Geistingen), processiegang (zn.): persessiegaank (Eksel), precessiegank (Ophoven), precêssegang (Diepenbeek), rondgaan: rondgòn (Sint-Truiden), rondgang (zn.): róndgánk (Tongeren), rondtrekken: de processie trèkt voonjd (Schinnen), rondjtrekke (Roermond), rondtrekken (Peer), ronktrekke (Baarlo), ronktrèkke van de processie (Tegelen), ronttreͅkə van də prosɛsi (Meijel), roondtrèkke vaan de processie (Maastricht), trekken: de perseessie trekt (Neerpelt), de persessie trekt (Sevenum), de pèrsesse trèk (Guttecoven), persessie trëkke (Montfort), persessiej trèktj (Ell), precessie trekke (Tienray), precessie trèkke (Siebengewald), presessie trekke (Weert), processie trekt (Beesel), prosesse treike (Posterholt), prosessie trekke (Bocholt), trekke (Lutterade, ... ), trekke v.d. precessie (Grevenbicht/Papenhoven), trekke van de presessie (Houthalen), trekke vanne persessie (Haler), trekken (Eksel), trèkke (Echt/Gebroek, ... ), trèkke van de percessie (Baarlo, ... ), trêkke (Melick), uitgaan: əətgoin (Loksbergen), uittrekken: de brónk trukt (Nieuwenhagen), de percessen trekt oat (Zonhoven), de percessie brek oet (Maastricht), de persesse gèt oot (Eigenbilzen), de persessie geit oet (Stokkem), de persessie gestoet (Maastricht), de persessiej giej aat (Jeuk), de presesse geit oet (Neerbeek), oehttrekke (Waubach), oettrekke (Reuver), oettrekke van de processie (Heel), oettrekken (Eksel), oettrèkke (Geleen), oettrèkke vaan de prócessie (Maastricht), oettrèkkə vaan də pərsèssie (Maastricht) Het rondtrekken van de processie [brónke]. [N 96C (1989)] III-3-3
rondvijlen, rondraspen afraspen: afraspǝ (Leopoldsburg), afronden: āfronjǝ (Reuver), contouren: kǫntūrǝ (Heel), rondmaken: rōntmākǝ (Mechelen), rondraspen: rõntraspǝ (Tessenderlo), rondvijlen: ront˲vīlǝ (Venlo), roŋk˲vilǝ (Bleijerheide) Een werkstuk met houtvijl of houtrasp geheel of gedeeltelijk rond maken. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij gebogen stukken die niet geschaafd kunnen worden om de slagen van de zaag eruit te halen (Vanherp, pag. 195). [N 53, 158d] II-12
rondvlechten rondvlechten: ront˲vlɛ̄xtǝ (Meijel) De ene bundel aan de andere vastmaken. Wanneer de vlechtband aan het einde is, moet de nieuwe verbonden worden met de reeds verwerkte. Door het gaatje van de laatste wikkeling steekt men ook de nieuwe vlechtband en haalt deze er helemaal door tot op een stukje. De nieuwe band steekt men onder de volgende wikkeling door. Met deze wikkelingen bindt men tegelijkertijd het einde van de oude band aan de achterkant, het bundeltje stro en het begin van de nieuwe band aan de voorkant samen (Brekelmans, pag. 25). Naast deze verbindingsmogelijkheid zijn ook nog andere mogelijk. [N 40, 134] II-6
rong slittromp: šlittromp (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), tromp: tromp (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]), zijtromp: zitromp (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Verticale ijzeren arm die, meestal in viervoud, aan de zijkanten van de houtslede wordt bevestigd ter verhoging van de laadruimte. [monogr.] II-5
rongblokken balken: balkǝ (Kermt), blokken: blokǝ (Teuven), bløk (Herderen), blø̜k (Bommershoven, ... ), bokken: bøk (Ophoven, ... ), (enkelv)  bǫk (Zonhoven), bovenbok: bǭvǝbøk (Munstergeleen), draagblokken: drāx˱blø̜k (Munstergeleen), dwarsbalken: dwars˱bęlk (Roosteren), dwē̜i̯ǝs˱balʔǝ (Kwaadmechelen  [(enkelv dwē̜i̯ǝs˱balk)]  ), hond: hont (Batsheers, ... ), hǫ.nt (Gors-Opleeuw  [(achterzijde)]  ), houtblok: hǫu̯t˱blǫk (Opgrimbie), ø̜u̯t˱blǫk (Rekem), houtbok: hãt˱bok (Lommel), houter: hǫu̯tǝr (Nederweert), laddersteunblokken: laddersteunblokken (Nieuwerkerken), ledderblokken: lødǝrblǫkǝn (Lanaken), lędǝrblø̜k (Vliermaal), leiersblokken: lęi̯ǝrsblø̜k (Baexem), romblokken: romblokǝn (Brustem, ... ), rombløk (Hamont), romblø̜k (Alken  [(enkelv romblǫk)]  , ... ), romblęk (Beverst, ... ), romblǫkǝn (Berbroek, ... ), rumblokǝn (Halen, ... ), rumblø̜k (Zepperen), rumblęk (Bilzen, ... ), rumblǫkǝn (Duras, ... ), rumblǫʔǝ (Tessenderlo), rumblɛk (Zutendaal), rōmbløk (Overpelt), rōmblęk (Gelieren Bret), rūmblǫkǝn (Zelem), rūǝmblø̄k (Kortenbos), rǫmblø̜k (Boekhout, ... ), rǫmblǫkǝn (Achel  [(enkelv rǫmblǫk)]  , ... ), (enkelv)  romblok (Aalst, ... ), romblǫk (Hamont, ... ), rumblǫk (Binderveld, ... ), rø.mblǫk (Schakkebroek), rǫmblǫk (Berverlo, ... ), ronblokken: ronblokǝ (Bree), ronbløk (Overpelt), ronblø̜k (Kleine-Brogel  [(enkelv ronblǫk)]  , ... ), ronblǫkǝn (Boekt Heikant, ... ), ronblɛ ̞k (Spalbeek), runjblø̜k (Oirsbeek), rōnbløk (Hendrieken), rǫnblǫkǝn (Achel), (enkelv)  ronblǫk (Paal, ... ), rǫnblǫk (Berverlo, ... ), rongblokken: rau̯ŋbløk (Heers), roŋblokǝn (Eksel), roŋbløk (Ketsingen, ... ), roŋblø̜k (Achel, ... ), roŋblęk (As, ... ), roŋblǫkǝn (Zolder), rǫŋbloʔǝ (Kwaadmechelen), rǫŋbløk (Lanklaar), rǫŋblø̜k (Eygelshoven, ... ), rǫŋblǫkǝn (Mielen-boven-Aalst), (enkelv)  roŋblok (Hoensbroek, ... ), roŋblǫk (Hasselt, ... ), ruŋblǫk (Halen, ... ), rø̜ŋblǫk (Nunhem), rǫu̯i̯ŋblǫk (Berlingen), rǫŋblǫk (Borlo, ... ), rongbok: rǭŋbǫu̯k (Someren), schambers: šambǝrs (Rotem), šǭmbǝrs (Maasbracht), schamelblok: sxǭmǝlblø̜k (Echt, ... ), šōmǝlbløk (Rotem), šǫu̯mǝlblø̄k (Eisden), šǭmǝlbløk (Maasmechelen, ... ), šǭmǝlblø̜k (Lanklaar, ... ), (enkelv)  šǫmǝlblǫk (Dilsen), šǭmǝlblok (Roosteren), schamelen: šāmǝlǝ (Berg), šǭmǝlǝ (Eisden, ... ), (enkelv)  šǭmǝl (Stokkem), schamelenblok: šǭmǝlǝblǫk (Stokkem), schamelsblokken: šǭmǝlsbløk (Maaseik), šǭmǝlsblø̜k (Buchten), schamerblokken: šǭmǝrblø̜k (Maaseik), schameren: šǫmǝrǝn (Vucht), (enkelv)  šǫmǝr (Lanklaar), scheiblokken: skɛi̯bløk (Gelinden, ... ), sxęi̯bløk (Borgloon, ... ), scheien: sxēi̯ǝ (Rummen), sxęi̯ǝ (Milsbeek, ... ), sxɛi̯ǝ (Lommel), šēi̯ǝ (Heerlen), šęi̯ǝ (Haelen, ... ), šɛi̯ǝ (Tongeren), (enkelv)  sxęi̯ (Weert), šęi̯ (Teuven), schemelblokken: skēmǝlblø̜k (Gelinden), skęi̯.mǝlblø̜k (Heers), sxi ̞ǝmǝlblø̜k (Mechelen-Bovelingen), sxē.mǝlblø̜k (Broekom, ... ), sxęi̯mǝlblø̜k (Groot-Gelmen), šemǝlbløk (Lanklaar), šemǝlblęk (Bilzen, ... ), šimǝlblø̜k (Bocholtz, ... ), šimǝlblēk (Oost-Maarland), šimǝlblęk (Gellik), šiǝmǝlblø̜k (Eygelshoven, ... ), šēmǝlblok (Baarlo), šēmǝlblokǝ (Geleen, ... ), šēmǝlbløk (Lauw, ... ), šēmǝlblø̜k (Baexem, ... ), šēmǝlblǫkǝ (Hoeselt, ... ), šē̜mǝlblø̜k (Tongeren), šęmǝlblø̜k (Geulle, ... ), šīmǝlblø̜k (Kanne), šīǝmǝlblø̜k (Neerharen, ... ), (enkelv)  šemǝlblǫk (Rosmeer), šimǝlblǫk (Martenslinde), šēmǝlblǫk (Gors-Opleeuw, ... ), schemelen: šēmǝlǝ (Vlodrop), šɛ̄mǝlǝ (Urmond), schemelenblokken: šiǝmǝlǝblø̜k (Rekem), šīǝmǝlǝblø.k (Molenbeersel), schemelhout: šēmǝlhǫu̯t (Rotem), schemels: sxiǝmǝls (Haler), sxēmǝls (America, ... ), sxɛ̄mǝls (Sevenum), šimǝls (Tungelroy), šiǝmǝls (Ell, ... ), šēmǝls (Bommershoven, ... ), (enkelv)  sxiǝmǝl (Weert), šēmǝl (Tegelen), schemelsblokken: šimǝls˱blø̜k (Waubach), šē.mǝls˱blø̜k (Henis, ... ), šē̜mǝls˱blokǝ (Neerbeek), (enkelv)  šē.mǝls˱blǫk (Groot Genhout, ... ), schemenblokken: šēmǝnblǫkǝn (Schalkhoven), schemerblokken: šimǝrbløk (Smeermaas), šimǝrblø̜k (Meerssen), šięmǝrblø̜k (Uikhoven), šiǝmǝrblø̜k (Kessenich, ... ), šēmǝrbløk (Heerlerheide, ... ), šēmǝrblø̜k (Genoelselderen, ... ), (enkelv)  šimǝrblǫk (Smeermaas), šiǝmǝrblok (Kessenich, ... ), šēmǝrblǫk (Welten), šēǝmǝrblǫk (Heerlen), šɛi̯mǝrblok (Val-Meer), schemeren: šēmǝrǝ (Guttecoven), schemers: sxē̜mǝrs (Montfort, ... ), šēmǝrs (Montfort, ... ), schemersblokken: šimǝrsblø̜k (Molenbeersel), schuifblokken: šǫu̯f˱blø̜k (Zichen-Zussen-Bolder), steunblokken: stø̜i̯nblø̜k (Widooie), terwarsschei: tǝri̯ãsxęi̯ (Borgloon) Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.] I-13
rongen grabben: grabǝ (Bommershoven, ... ), grapǝ (Bilzen), (enkelv)  grap (Vliermaalroot), grabstekken: grapstękǝ (Borgloon), grapstɛ.kǝ (Vliermaalroot), grapstɛkǝ (Beverst, ... ), (enkelv)  grapstęk (Wellen), krapstɛk (Munsterbilzen), grabstekker: grapstɛkǝr (Diepenbeek), grabstokken: grapstǫkǝn (Hoeselt), hoekstekken: hōkstɛkǝn (Rotem), houter: hǫu̯tǝr (Nederweert), ijzeren: ɛ̄zǝrǝ (Melveren), ijzers: ēzǝrs (Borlo), ē̜zǝrs (Kerniel), karhouter: karhǫu̯tǝr (Meijel), kɛrhǫu̯tǝr (Haelen), karrongen: karroŋǝ (Gennep, ... ), kaǝrroŋǝn (Velden), kārroŋǝ (Sint-Huibrechts-Hern), (enkelv)  kārrǫŋ (Smeermaas), klammelstekken: klamǝlstękǝ (Urmond), klammen: klamǝ (Bocholt, ... ), klammershouter: klamǝrsǫu̯tǝr (Ophoven), klampen: klampǝ (Kermt, ... ), klamstekken: klamstękǝ (Lommel, ... ), klamstęʔǝ (Kwaadmechelen), klamstɛkǝn (Valkenburg), klamštɛkǝ (Waubach), klamstekker: klęmstękǝr (Lanklaar), kluppels: kløpǝls (Oostham), klø̜pǝls (Maaseik), krammen: kramǝ (Stokkem), kramstaken: kramstākǝn (Halen), kramstekken: kramstękǝ (Beringen, ... ), kramstɛkǝ (Kuringen, ... ), (enkelv)  kramstɛk (Genk, ... ), kramstekker: kramstɛkǝr (Hechtel, ... ), ledderstekken: lędǝrstɛkǝ (Vliermaal), leerstekken: lirstɛkǝn (Hamont, ... ), līrstɛkǝ (Herk-de-Stad, ... ), leiergrabben: lęi̯ǝrgramǝ (Groot-Gelmen), opgaanders: ǫp˲gǫndǝrs (Teuven), opstaanders: ǫpstøndǝrs (Borgloon), ǫpstɛndǝrs (Genk), opstaners: ǫpstɛnǝr (As), palen: pø̜̄l (Velden), raamijzer: rōǝmęi̯ǝzǝr (Ulbeek), romblokken: romblø̜k (Vliermaalroot), romblǫkǝ (Schulen  [(blok en stok samen)]  ), rumblē̜k (Hasselt), romhouter: romhǫu̯tǝr (Grote-Brogel), romkluppels: romklępǝls (Sint Huibrechts Lille), romklɛpǝls (Lommel), (enkelv)  romkløpǝl (Kerkhoven), rommen: romǝ (Bilzen, ... ), rumǝn (Alken, ... ), rūmǝ (Sint-Lambrechts-Herk), rǫmǝ (Hoeselt, ... ), romstekken: romstękǝ (Spalbeek), rumstękǝ (Bilzen, ... ), rumstɛkǝn (Hasselt, ... ), rōmstękǝ (Gelieren Bret), rūǝmstɛkǝn (Kortenbos), rǫmstɛkǝn (Achel, ... ), rǫmstɛʔǝ (Lommel), (enkelv)  romstɛk (Hamont, ... ), rumstɛk (Sint-Truiden), romstekker: romstękǝr (Diepenbeek  [(enkelv romstęk)]  ), rǫmstɛkǝr (Genk, ... ), romstokken: romstǫkǝ (Berbroek, ... ), rumstǫkǝ (Heppen), rǫmstokǝ (Kuringen, ... ), (enkelv)  rōi̯mstǫk (Kortessem), romstuk: rømstøk (Schulen), ronden: ronjǝ (Ell, ... ), runjǝ (Oirsbeek), rongblok: roŋblǫk (Hamont, ... ), røŋblǫk (Lanklaar, ... ), rongen: roŋǝ (As, ... ), ruŋǝ (Bilzen, ... ), røŋǝ (Limbricht), rōŋǝ (Heerlen, ... ), rǫi̯ŋǝ (Gelinden  [(enkelv rou̯ŋ)]  , ... ), rǫu̯ŋǝ (Heers  [(enkelv rou̯ŋ)]  , ... ), rǫŋǝ (Aalst, ... ), rongenstaak: rōŋǝstāk (Venray), ronghouter: roŋhǫu̯tǝr (Klimmen, ... ), rongkluppelen: roŋkløpǝlǝn (Kinrooi, ... ), rongkluppels: roŋkløpǝls (Bree  [(enkelv roŋkløpǝl)]  , ... ), roŋklø̜pǝls (Bocholt, ... ), roŋklępǝls (Beek, ... ), roŋklɛpǝls (Neerglabbeek, ... ), ruŋklɛpǝls (Niel-bij-As), rūŋklępǝls (Opglabbeek), rongkneppels: roŋknēpǝls (Opoeteren), rongstaken: roŋstākǝn (Kaulille), roŋstē̜.k (Achel), rongstekken: roŋstękǝ (Beringen, ... ), roŋstɛkǝn (Bilzen, ... ), roŋstɛkǝr (As, ... ), roŋštękǝ (Klimmen), ruŋstękǝ (Halen), rǫŋkštɛkǝ (Noorbeek), rǫŋstękǝ (Lanklaar, ... ), rǫŋstɛkǝr (Meeuwen, ... ), rǫŋštɛkǝ (Eygelshoven), (enkelv)  roŋstē̜k (Achel), roŋstęk (Hamont), roŋstɛk (Sint Huibrechts Lille), ruŋstɛk (Hasselt), rongstijpels: rōŋstipǝls (Bocholt), rongstokken: roŋstǫkǝn (Bree), rongstuk: rau̯ŋstøk (Gelinden, ... ), ronhouten: rǫntjhǫu̯tǝ (Munstergeleen), ronnen: ronǝ (Boorsem, ... ), runǝ (Broekom, ... ), rø̜nǝ (Stokkem), rǫnǝ (Gronsveld, ... ), rǫu̯nǝ (Berlingen), (enkelv)  rǫn (Valkenburg, ... ), ronstekken: rǫnstɛkǝn (Achel, ... ), rǫnštɛkǝ (Mechelen), ronstekker: ronstɛkǝr (Houthalen, ... ), ronstokken: runstǫkǝ (Paal), rontjes: røntjǝs (Boukoul, ... ), rø̜ntjǝs (Melick), schamelblokken: sxømǝlblø̜k (Mopertingen, ... ), (enkelv)  šōmǝlblōk (Roosteren), schamelen: šau̯mǝlǝn (Leut), šǭmǝlǝ (Meeswijk, ... ), schamelhout: šǫu̯mǝlhǫu̯t (Eisden), schamelkluppel: šǫu̯mǝlkløpǝl (Eisden), schamelron: šāmǝlrǫnǝ (Maasmechelen  [(enkelv šāmǝlrǫn)]  ), šǭmǝlronǝn (Vucht), (enkelv)  šau̯mǝlrǫn (Leut), šǭmǝlron (Eisden), schamelrongen: šǭmǝlroŋǝn (Dilsen, ... ), schamelstekken: šǭmǝlstękǝ (Buchten), schamelstekker: sxǭmǝlstɛkǝr (Elen), schamen: šōmǝ (Meeswijk), schamerstekken: šǭmǝrstɛkǝ (Lanklaar), schei: sxēǝn (Heers, ... ), sxęi̯ǝn (Heers, ... ), šęi̯ǝ (Gors-Opleeuw, ... ), (enkelv)  sxęi̯ (Wilderen), sx˙ēi̯ (Godschei), š˙ęi̯ (Niel-bij-As), scheistekken: sxęi̯stɛkǝn (Wilderen), scheistukken: šęi̯stø̜kǝ (Val-Meer), schemelblokken: sximǝlblɛk (Mopertingen), šēmǝlbløk (Membruggen), šēmǝlblęk (Bilzen), (enkelv)  sxēmǝlblok (Kleine-Spouwen), schemelen: sxɛ̄mǝlǝn (Maasmechelen), šimǝlǝ (Banholt, ... ), šēmǝlǝ (Boorsem), schemelrongen: šēmǝlrōŋǝ (Sittard), schemelronnen: šiǝmǝlronǝ (Opgrimbie), schemelstekken: šimǝlstękǝ (Val-Meer), schemerronden: šēmǝrronjǝ (Herkenbosch), schemers: šēmǝrs (Ophoven), spanstekken: spanstɛkǝ (Linkhout), staak: stē̜k (Haler), stǭ.k (Beverlo), staanden: stǭndǝ (Lommel), staanders: støndǝrs (Duras), stekken: stękǝ (Borgloon, ... ), stękǝrs (Opglabbeek), stɛkǝ (Beringen, ... ), stɛʔǝr (Kwaadmechelen), (enkelv)  stēk (Hamont), stęk (Wellen), stɛk (Herderen), steunstekken: stø̜̄i̯nstękǝ (Rummen), stijpen: stepǝ (Zelem), stipǝn (Lommel  [(enkelv stip)]  ), stokken: stǫkǝn (Nieuwerkerken), streefhouten: strēfhǫu̯tǝ (Smeermaas), tromp: trompǝn (Eygelshoven, ... ), trōmpǝ (Heerlen, ... ), trǫmpǝ (Mechelen, ... ), (enkelv)  tromp (Valkenburg), trō.mp (Gronsveld, ... ), trompenstekken: trompǝštɛkǝ (Mechelen), trompselstek: trømpsǝlštɛk (Valkenburg), trompstek: trōmpštękǝ (Meerssen), (enkelv)  trǫmpštɛk (Mechelen), zijstaken: z˙īst˙ē̜k (Opglabbeek) Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a] I-13
rongogen grapogen: grapōgǝ (Rosmeer), huisten: hu.stǝ (Haelen), hustǝ (Grathem, ... ), hūstǝ (Baexem), huizen: husǝ (Houthalen), huzǝ (Stramproy, ... ), hōzǝ (Lanklaar), (enkelv)  hōǝs (Wintershoven), hūs (Mechelen), huizer: huzǝr (Hoensbroek, ... ), ijzeren oren: izǝrǝ ōrǝ (Sittard), karklammen: kārklamǝ (Gelieren Bret), karogen: karǫu̯gǝ (Guttecoven), karoren: kɛrōrǝ (Neer), kɛrūrǝ (Tegelen), klammels: klamǝls (Neeritter, ... ), klammen: klamǝ (Bree, ... ), klammers: klamǝrs (Ell, ... ), klemmen: klęmǝ (Kermt), krammen: kramǝ (Halen, ... ), kramogen: kramōgǝ (Eisden), ogen: au̯gǝ (Neer, ... ), uu̯ǝgǝ (Tessenderlo), ōgǝ (Waubach), ūgǝ (America, ... ), ūxǝ (Rummen), ǫu̯gǝ (Urmond), (enkelv)  ø̄x (Heerlerheide), oren: ōrǝn (Boukoul, ... ), ōǝrǝ (Berg, ... ), ū.rǝ (Oirsbeek), romogen: romūǝgǝ (Berverlo), rongenoog: roŋǝǫu̯gǝ (Montfort), (enkelv)  rōŋǝūǝx (Venray), ronggaten: rǫŋgātǝ (Velden), ronggater: roŋgātǝr (Roosteren, ... ), rongkoter: rǫŋkōtǝr (Hamont), rongogen: rau̯ŋau̯gǝ (Gelinden, ... ), roŋau̯gǝ (Baarlo, ... ), roŋōgǝn (Nunhem), roŋōu̯gǝ (Rotem), roŋūǝx (Blitterswijck, ... ), roŋǫu̯gǝ (Klimmen, ... ), rūŋøi̯gǝ (Opglabbeek), rǫŋōgǝ (Middelaar), (enkelv)  rō ̝ŋǫu̯x (Leuken), rongoren: roŋōrǝ (Neer), roŋōǝrǝ (Echt), ronogen: ronjǝǫu̯gǝ (Neer), ronjǫu̯gǝ (Herkenbosch, ... ), ronǫu̯gǝ (Ulestraten), scheigater: šęi̯gātǝr (Posterholt), trompen: trompǝ (Groot Genhout, ... ), trōmpǝ (Maastricht, ... ), (enkelv)  tromp (Geulle), trompenogen: trompǝōgǝ (Eygelshoven), trompogen: trǫmpau̯gǝ (Klimmen) Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr] I-13
roodbont paard (een) bonte: bontjǝ (Maasniel, ... ), bontǝ (Blerick, ... ), boŋktǝ (Baarlo), buntjǝ (Kinrooi), buntǝ (Neeroeteren), bōntǝ (Gronsveld, ... ), bǫntǝ (Meijel, ... ), (een) bruine: brunǝ (Lanklaar), brø̜i̯nǝ (Zolder), (een) gevlekte: (een) gevlekte (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), (een) rode bonte: rui̯ǝ bǫ.ntǝ (Genk), bont paard: bont paard (Hulsberg), bontj pē̜rt (Baexem), bōnt pęǝt (Hombourg), getekend wie een koe: jǝtēkǝnt wi ǝn kō (Moresnet), koe: ku̯ (Waubach), koebont paard: koebont paard (Remersdaal), koepaard: kou̯pē̜rt (Klimmen, ... ), kupi̯āt (Opheers), kupi̯ē̜t (Berverlo), kupē̜rt (Afferden, ... ), kupęrt (Sevenum), kupɛi̯ǝrt (Lommel), kuu̯pē̜rt (Tungelroy), kyu̯ǝpē̜rt (Meeuwen), kø̄i̯pē̜rt (Bree), kø̜̄pi̯ā.t (Hasselt), kāpi̯āt (Sint-Truiden), kōpēǝt (Maastricht, ... ), kōpē̜rt (Horn, ... ), kōpē̜ǝt (Mechelen), kōǝu̯pē̜rt (Nederweert), kǫi̯pɛi̯ǝt (Paal), kǫi̯pɛ̄i̯ǝrt (Koersel), koepaardje: kou̯pēǝtšǝ (Heerlerheide), voesbont paard: vusbontj pē̜rt (Swalmen) Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g] I-9
roodbonte koe van het donkerrode type bont (bijvgl. nmw.): bōntj (Tungelroy), bǫnt (Genk), bonte: bǫntǝ (Boekt Heikant), bonte koe: bōntǝ [koe] (Hamont, ... ), bruin (bijvgl. nmw.): brøi̯n (Maastricht), brø̜ǝn (Hasselt), brān (Borlo), donker (bijvgl. nmw.): duŋkǝr (Zelem), donkerbont (bijvgl. nmw.): donǝrbǫnt (Lommel), donkerbruine koe: duŋkǝrbrø̜n [koe] (Meldert), donkerrode: doŋkǝrroi̯ (Lummen), doŋkǝrrūi̯ǝ (Blerick), duŋkǝlrui̯ (Hasselt), duŋkǝlruu̯ǝ (Halen), duŋkǝlrøj (Diepenbeek), dǫŋkǝlrui̯ (Ophoven), dǫŋkǝlrǫi̯ (Hoeselt), dǫŋkǝrroi̯ǝ (Donk), dǫŋkǝrru̯ǫi̯ (Rothem), dǫŋkǝrrō (Holtum), dǫŋkǝrrōi̯ (Melick, ... ), dǫŋkǝrrūi̯ (Lanklaar, ... ), dǫŋkǝrrūi̯ǝ (Geistingen), dǫŋkǝrrūǝ (Panningen), dǫŋkǝrrǫi̯ (Tongeren), donkerrode koe: duŋkǝlrǫi̯ [koe] (Wellen), dōŋkǝlrȳj [koe] (Bree), dǫnkǝrrui̯ [koe] (Neerpelt), donkerrood (bijvgl. nmw.): doŋkǝlrūǝt (Ell), doŋkǝrrūt (Velden), dǫŋkǝlrūt (Mechelen), dǫŋkǝrrōt (Maasniel), donkerroodbonte: dǫŋkǝrrǫi̯tbǫntǝ (Ulestraten), duisterrode: dystǝrrōi̯ (Milsbeek, ... ), hollands ras: hǫlants ras (Paal), hollandse: hǫlantsǝ (Rummen), kempische: kęmpǝsǝ (Wellen), kempische koe: kęmpǝsǝ [koe] (Riksingen), kɛmpisǝ [koe] (Overpelt), kɛmpǝšǝ [koe] (Zepperen), maas-rijn-ijssel: mās-rɛi̯n-ɛi̯sǝl (Heerlerheide), maas-rijn-ijsselvee: mās-rɛi̯n-ɛi̯sǝlvē (Baarlo), maaslandse: mãslantsǝ (Borgloon), rode: roi̯ (Mal, ... ), roi̯ǝ (Spalbeek), rui̯ (Bocholt, ... ), ruu̯ǝ (Halen), ruǝi̯ (Hasselt), rōi̯ (Lummen, ... ), rōi̯ǝ (Herk-de-Stad), rūi̯ (Beringen, ... ), rǫi̯ (Hoeselt, ... ), rǫi̯ǝ (Schimmert), rode koe: rui̯ [koe] (Beringen, ... ), ruǝ [koe] (Teuven), rōi̯ [koe] (Kermt), rūi̯ [koe] (Maaseik), rǫi̯ [koe] (Beverst, ... ), roodbont (bijvgl. nmw.): rutbǫnt (Borgharen, ... ), rutbǭnt (Veldwezelt), ruǝtbǫnt (Achel), rōjbōnt (Middelaar), rōtbōnt (Gennep, ... ), rōtbǫntj (Sittard), rōu̯ǝtbou̯ntj (Kinrooi), rūtbǫnt (Oud-Caberg), rūtbǫŋkt (Sevenum, ... ), rūǝtbǫnt (Neerpelt, ... ), rūǝtbǫntj (Haelen), rūǝtbǫŋk (Eygelshoven), rǫjbǫnt (Leunen), rǭu̯tbønjt (Susteren), rǭǝtbǫnt (Brunssum, ... ), roodbont ras: rūǝtbǫnt ras (Rekem), roodbonte: rui̯bōntǝ (Smeermaas), rui̯bǫntǝ (Heugem, ... ), rui̯bǫŋtǝ (Oost-Maarland), rutbuntǝ (Rotem), rutbǫntjǝ (Tungelroy), rutbǫntǝ (Bocholtz), rutbǫŋktǝ (Boekend), ruu̯ǝi̯bǫnǝ (Tessenderlo), ru̯otbontǝ (Boorsem), rōi̯bǫntjǝ (Grathem), rōtbǫntjǝ (Limbricht, ... ), rōǝi̯bǫntjǝ (Montfort), rōǝi̯bǫntǝ (Eisden), rōǝtbǫntjǝ (Horn, ... ), rūi̯bōntǝ (Gronsveld, ... ), rūi̯būntǝ (Opglabbeek), rūt˲bǫntǝ (Lanklaar), rūǝtbontǝ (Ransdaal), rūǝtboŋktǝ (Baarlo), rūǝtbōntǝ (Venlo), rūǝtbǫntjǝ (Herten), rūǝtbǫntǝ (Klimmen), rūǝtbǫŋktǝ (Velden), roodbonte koe: rui̯bǫntǝ [koe] (Gelieren Bret), rūǝtboŋtǝ [koe] (Tegelen), rosse: rǫsǝ (Velm), scherprode: šɛrprōi̯ǝ (Einighausen), vale koe: vāl [koe] (Weert), vlaanderse koe: vlǭǝndǝrsǝ [koe] (Sint-Truiden), vlamrood (bijvgl. nmw.): vlamrūt (Waterloos), vos: vǫs (Bree), westvlaams ras: węst˱vlāms ras (Zichen-Zussen-Bolder), westvlaamse: węsvlamsǝ (Opheers), węs˱vlǭmsǝ (Meeswijk) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a] I-11
roodbonte koe van het oranjerode type ardens (bijvgl. nmw): ardęns (Vliermaal), bleekrode: blēkrøi̯ (Diepenbeek), blękroi̯ (Val-Meer), bleekrood (bijvgl. nmw.): blēǝkroǝt (Beverst), blē̜i̯krut (Ophoven), bleke: blikǝ (Beringen, ... ), bleke rode: bliǝkǝ ruu̯ǝ (Halen), blɛi̯kǝ roi̯ (Tongeren), bonte: bōntj (Tungelroy), bǫntǝ (Hasselt), bonte koe: bǫntǝ [koe] (Stokkem), bruin (bijvgl. nmw): brān (Sint-Truiden), bruine koe: brān [koe] (Borlo), donkerbruine: dǫŋkǝrbrøi̯nǝ (Heerlerheide), geelbonte: gɛi̯lbǫntǝ (Eisden), gele: giǝl (Hasselt, ... ), gē̜i̯l (Bocholt), gē̜l (Maasmechelen), gele koe: gēǝl [koe] (Meldert), gē̜l [koe] (Kaulille), kempenaar: kɛmpǝnɛ̄r (Tongeren), kempisch (bijvgl. nmw): kęmpǝs (Zichen-Zussen-Bolder), kempisch ras: kęmpǝs ras (Paal), kempische: kęmpǝsǝ (Borgloon), kempische koe: kęmpǝsǝ [koe] (Opheers, ... ), lichtbont (bijvgl. nmw): lextbǫnt (Leunen, ... ), lextbǫntj (Sittard), lichtbonte: lēxtbǫntjǝ (Grathem), lichte rode: lextǝ rō (Holtum), lextǝ rōi̯ (Melick), lextǝ rǫi̯ (Hoeselt), lēxtǝ rōi̯ǝ (Swalmen), lēxtǝ rūi̯ (Opglabbeek), lichte rode koe: lextǝ rui̯ [koe] (Neerpelt), lichterroodbonte: lextǝrrǫi̯tbǫntǝ (Ulestraten), lichtrode: lexru̯ǫi̯ (Rothem), lexrūǝ (Panningen), lextrōi̯ (Milsbeek), lextrūi̯ǝ (Maastricht), lēxrūi̯ǝ (Blerick), lēxtryi̯ (Bree), lichtrood (bijvgl. nmw): lexrūt (Velden), lextrōt (Achel), lixrūǝt (Rapertingen), lēxrut (Boekend), oranjebont (bijvgl. nmw.): oranjǝbǫŋkt (Tegelen), oranjerode: ōrani̯ǝrui̯ǝ (Geistingen), ǫraŋǝrōi̯ (Rosmeer), oranjerood (bijvgl. nmw.): oraŋǝrūt (Lanklaar), oranjeroodbonte: ǫranjǝrui̯bǫntǝ (Oud-Waterschei), rode: rui̯ (Rummen, ... ), ruu̯ǝ (Halen), rūi̯ (Neeritter, ... ), rǫi̯ (Wellen), rode koe: rui̯ [koe] (Beringen, ... ), ruǝ [koe] (Teuven), rōi̯ [koe] (Kermt), rūi̯ [koe] (Hamont), rǫi̯ [koe] (Hoepertingen), roodbont (bijvgl. nmw): rōt˱bōnt (Gennep, ... ), rōǝtbǫnt (Brunssum), rūtbǫnt (Oud-Caberg), rūtbǫŋkt (Sevenum, ... ), roodbonte: rui̯bōntǝ (Borgharen), rui̯bǫntǝ (Heugem, ... ), rutbǫntjǝ (Tungelroy), ruǝtboŋktǝ (Baarlo), rūǝtbontǝ (Ransdaal), roodbonte koe: rūǝtboŋktǝ [koe] (Tegelen), ros (bijvgl. nmw): rǫs (Maaseik), rosse: rǫsǝ (Hasselt, ... ), vaal (bijvgl. nmw): viǝl (Donk), vāl (Mechelen, ... ), vǭl (Lummen), vaalbont (bijvgl. nmw): valbǫnt (Neerharen), vǭlbōnt (Middelaar), vaalbonte: vālbǫntǝ (Venlo), vaalrode: vālruǝ (Klimmen), vālrōi̯ (Haelen, ... ), vālrōi̯ǝ (Einighausen, ... ), vaalrood (bijvgl. nmw): vālrut (Opitter), vālrōt (Swalmen), vālrōǝt (Montfort), vale: vāl (Peer), vǭǝlǝ (Spalbeek), vale koe: vãǝl [koe] (Gelieren Bret), vāl [koe] (Ell, ... ), vlaanders ras: vlaŋdǝrs ras (Tessenderlo), vos: vus (Eygelshoven) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121b] I-11