e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rouwsluier crpe voile: krèppe vwaal (veur de rouw) (Maastricht), falie: faalje (Echt/Gebroek, ... ), falie (Bocholt, ... ), faljə (Eupen), fallie (Meijel), foalie (Genk), fâlie (Oirlo), cf. CV s.v. "falie"(gedragen bij lijkdiensten en begrafenissen cf. id. WNT s.v. "falie (I)  fali (Tessenderlo), gedragen door vrouwen die naar de begrafenis gingen  faalie (Tungelroy), grote, zwarte doek, doe over het hoofd en het lichaam gedragen werd en ongeveer tot de grond reikte  falie (Castenray, ... ), fállie (Castenray, ... ), lange sluier  faliej (Ell), ouder  falie (Tienray), hoofddoek: høduk (Vliermaal), hul: hul (Epen, ... ), höl (Terlinden), rouwdoek: grote, zwarte doek, doe over het hoofd en het lichaam gedragen werd en ongeveer tot de grond reikte  rowdoēk (Castenray, ... ), rouwsluier: `ne rouwsluier (Klimmen, ... ), een rewslijer (Eigenbilzen), rouschluier (Koningsbosch), rouwsjluier (Heel, ... ), rouwsjluijer (Heel), rouwsjluiër (Nuth/Aalbeek), rouwsleuer (Baarlo), rouwsluier (Maastricht, ... ), rouwsluijer (Valkenburg, ... ), roͅwsløͅjər (Meijel), ròwsjluier (Hoensbroek), róówsjleier (Nieuwenhagen, ... ), rouwvoile: rouw-vwal (Eisden), rouwfael (Venlo), rouwvoile (Ophoven), sluier: een sluier (Eys), en sluier (Tongeren), sjluier (Gulpen, ... ), sluier (Siebengewald, ... ), sløͅjər (Herk-de-Stad), treursluier: inne troeërsjluier (Nieuwenhagen, ... ), ənə trūrsjløjər (Montzen), vliegennet: spottend  vlegenèt (Klimmen, ... ), voile: faol (Posterholt, ... ), foel (Reuver), foeël (Sevenum), foël (Maasbree), n vaol (Klimmen, ... ), n vwòil (Tongeren), un vwal (Meerssen, ... ), vaol (Geleen, ... ), voal (Lutterade, ... ), voeel (Weert), voel (Tungelroy), voeël (Baarlo, ... ), voeële (Thorn), voil (Haler, ... ), voile (Echt/Gebroek, ... ), voillə (Opglabbeek), vool (Jeuk), vōēwəl (Loksbergen), vuul (Bree), vūūl (Opoeteren), vwal (Gulpen, ... ), vwaol (Klimmen, ... ), vwól (Hoeselt), vàl (Achel), vòl (Niel-bij-St.-Truiden), vòòël (Zonhoven), vôôl (Niel-bij-St.-Truiden), cf. WNT s.v. "voile"en s.v. "vool (I)  vuəl (Vliermaal), korte sluier  voeël (Ell), op de begrafenis  vwa’l (Kortessem), zwarte sluier: sjwatte sjleuer (Voerendaal, ... ), zwarte voile: zwarte val (Lommel), zwarte voil (Melick), vrouw  zwète voe"l (Beverlo) een rouwsluier, voile, falie [N 96D (1989)] || hoofddeksel als teken van rouw gedragen door vrouw || hoofddoek van een vrouw in rouw || lange hoofddoek die bij rouw wordt gedragen || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || rouwdoek || rouwsluier || rouwsluier (vrouw) || rouwsluier voor vrouw || rouwsluier;, zwarte doek om het hoofd || sluier (begrafenis) || sluier die veel vrouwen voor hebben bij een begrafenis || zwarte omslagdoek bij begrafenis || zwarte sluierdoek gedragen in de rouwtijd III-2-2
rouwsluier aan een hoed band: bangt (Lanklaar), falie: fa:əli (Paal), falie (Maastricht, ... ), foͅili (Beverlo), (niet aan een hoed)  fallie (Meijel), cf. VD s.v. "falie"1. (gew. en veroud.) zwarte sluierdoek  fali (Beverlo), hul: hul (Mechelen), kapje: e kepke (Jabeek), lamfer: cf. VD s.v. "lamfer"= soort van fijn gaas, m.n. als van de hoed afhangende rouwfloers, rouwsluier  lamfer (Oirlo), rouwband: ene rouwbandj (Susteren), robant (Zolder), rouw-bangk (Tegelen), rouwba:nt (Tongeren), rouwband (Ulestraten), rouwbandj (Maasbracht), roúbant (Ketsingen), roͅuwband (Eigenbilzen), røuwbaont (Opglabbeek), røwbant (Kermt), rø͂ͅband (Halen), Om de hoed.  (rouw-baand) (Oost-Maarland), rouwlinten: rouwlinte (Valkenburg), rouwlintje: roͅuwlent`ə (Kaulille), rouwrand: rouwrānd (Oirlo), rouwsluier: de rouwsjluier (Roermond), rosluujer (Mesch), rouwsjluier (Baarlo, ... ), rouwsluier (Urmond), rouwsluijer (Stevensweert), rowslöjjer (Wijk), rouwvoile: rouwvoille (Schimmert), rouwvool (Amstenrade), rōvuōəl (Boekt/Heikant), Roͅuvuoͅil (Tongeren), roͅuvwal (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), roͅuwvwal (Beringen, ... ), roͅwval (Rotem), roͅwvwal (Val-Meer), sluier: (sjluijer) (Mechelen), schluier (Maasniel), schluijer (Heerlerheide), sjlei-er (Bleijerheide), sjluier (Schinveld), sjluijer (Hoensbroek), sjlöjjer (Roermond), sle.ər (Genk), sluier (Neeroeteren, ... ), sluijer (Weert), treurband: troerband (Mechelen), treursluier: troerschluier (Heerlen), troersjleier (Kerkrade), troersjluier (Bocholtz), treurvoile: trūrvwal (Teuven), voile: (rouw)vaol (Herten (bij Roermond)), de vaal (Hoensbroek), een vâol (Oirsbeek), faol (Roermond), nə voͅl (Sint-Truiden), vajl (Borgharen), vaol (Einighausen, ... ), vaəl (Velm), vāōl (Munstergeleen, ... ), vo:əl (Wintershoven), voal (Boorsem, ... ), voel (Aldeneik), voeolle (Neeritter), voeël (Ell), voil (Mal), voile (Eksel, ... ), voille (Schimmert), voël (Egchel), voəl (Brustem, ... ), vōēl (Tungelroy), vōəl (Borgloon, ... ), vōͅl (Hasselt), vŏl (Borlo), voͅl (Borgloon), vu(wə)l (Spalbeek), vual (Lommel), vul (Herk-de-Stad, ... ), vuol (Hoeselt), vuōəl (Riksingen), vuul (Bree), vuwəl (Zelem), vuəl (Donk (bij Herk-de-Stad), ... ), vuəl(ə) (Kwaadmechelen), vwa`l (Borlo), vwal (Hasselt, ... ), vwāl (Opheers), vwoile (Neerharen), vwoͅil (Millen), vwul (Eisden), vy(3)̄l (Bree), vôêl (Klimmen), vəwal (Maaseik), bedoeld vuel?  vōēel (Tungelroy), cf. Vd s.v. "voile"1. sluier, in het bijz. lichte, wijdmazige sluier die van een dameshoed afhangt (vaak ter verhulling van het gelaat)  vwal (Leopoldsburg), informant: werd 6 weken gedragen  vòòl (Haelen), Voile.  vwal (Eijsden), voile-tje: vulkə (Zelem), vuulke (Weert), vuèlke (Baarlo, ... ), vuëlke (Egchel), vuəlkə (Diepenbeek), vwaləkə (Achel), vèjke (Wijk), vèljke (Wijk), eenkleine vwaol voor t gezicht  vwelètje (Klimmen, ... ), voilette (fr.): velèt (Uikhoven), vouwvoile-tje: vouwvuu:lke (Horst), zwart lint: sjwat link (Waubach) een rouwsluier, voile, falie [N 96D (1989)] || lichte sluier voor het gezicht, bevestigd aan hoed || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)] III-2-2
rouwstoet doodsstoet: doeëdsstoet (Thorn) het lijk naar de kerk brengen [bijv. door buurtbewoners] [N 96D (1989)] III-2-2
roux aardappelmeel: (begin product). ps. invuller twijfelt over het antwoord (weet niet precies wat de bedoeling is van deze vraag).  erpel mael (Venray), bindmeel: binjmael (Maasbracht), bindsel: binjsel (Maasbracht), botersaus: boͅttərsä:s (Riksingen), brensoep: (als voorbeeld: dit is een soep gemaakt van vet, meel, aardappelen, groente en uien).  brensoep (Koningsbosch), bruine botersaus: brŭng bottersòs (Montzen), bruine saus: bro:n so:s (Voort), broen sos (Teuven), gebonden saus: gebónge saus (Valkenburg), gebruineerd meel: gebroeneerd mêl (Amby), gebruineerde boter: gebruneerde boter (Beringen), Is de informant volstrekt niet bekend. Vet dat in soep of groenten wordt gedaan heet kunsel; bruingemaakte boter heet gebraneerde boter.  gebraneerde boter (Sint-Truiden), gekorst: gekorst (Genk), kunsel: kunsel (Zolder), Is de informant volstrekt niet bekend. Vet dat in soep of groenten wordt gedaan heet kunsel; bruingemaakte boter heet gebraneerde boter.  kunsel (Sint-Truiden), pap: pap (s-Gravenvoeren), ragout: ragoe (Boekend), roux: roe (Heel, ... ), roew (Haler), roux (Heel, ... ), roëw (Posterholt), rōē (Schimmert), ròw (Hoensbroek), saus: saus (Maasbree), sous (Echt/Gebroek), tsaus (Kerkrade), Note v.d. invuller: onduidelijk wat hier wordt bedoeld!  saus (Baarlo), sausje: sèjske (Nieuwstadt), temper: temper (Velm) Hoe heet het met vet of boter bruin gemaakt meel, dat dient om soep of groenten klaar te maken (Fr. un roux) ? Un roux (composé de farine et de beurre roussi). [ZND 02 (1923)] || Hoe noemt u het met vet of boter bruin gemaakt meel, dat dient om soep of groenten klaar te maken? [N 104 (2000)] III-2-3
roven (stempels) deruit rijten: drūs rīsǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Eisden]), (stempels) kloppen: (stempels) kloppen (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]  , ... [Zwartberg, Eisden]  [Zwartberg, Waterschei]), klǫpǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Eisden]), (stempels) loskloppen: ǫsklǫpǝ (Hamont  [(Eisden)]   [Winterslag, Waterschei]), de ouwe roven: dǝr awǝ rōvǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]), foudroyage maken: fudriāš mākǝ (Eisden  [(Eisden)]   [Zwartberg, Waterschei]), fudǝrjāš mākǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Zolder]), foudroyeren: fudrajērǝ (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Eisden]), ijzers trekken: ę̄.zǝrs trękǝ (Zolder  [(Zolder)]   [Domaniale]), kaders trekken: kaders trekken (Lanklaar  [(Eisden)]   [Domaniale]), roof: rǫwf (Stein), roven: r ̇ōvǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), roven (Achel, ... ), ruǝvǝ (Rummen, ... ), rōvǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Willem-Sophia]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Julia]  [Emma]  [Laura, Julia]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Domaniale]  [Domaniale, Wilhelmina]), rūvǝ (Hasselt, ... ), rǫwvǝ (Alken, ...  [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits] ), rǫwvǝn (Diepenbeek, ...  [Domaniale]), rǭvǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), roverij: roverij (Maasmechelen), rōvǝri-j (Noorbeek, ... ), rōvǝrēj (Venray), rǫwvǝri-j (Geistingen), snoeien: snoeien (Stein  [(Maurits)]   [Emma]), šnujǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Eisden]), stelen: stę̄lǝ (Wellerlooi), stempels losmaken: stɛmpǝls Iǫsmākǝ (Hamont  [(Eisden)]   [Maurits]), stempels trekken: stɛmpǝls trękǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Eisden]), stijlen trekken: štilǝ trękǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), štilǝ trɛkǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), stijlen vorttrekken: štilǝ vuttrɛkǝ (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Zwartberg, Waterschei]), stijlen wegtrekken: štilǝ wextrękǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Willem-Sophia]), uitroven: ūtrø̜jvǝ (Venlo), ūtrǫwvǝn (Maaseik) De ondersteuningen wegnemen uit het ontkoolde pand. Met de term "snoeien" duidt men volgens de invullers uit Q 15 en Q 113 op respectievelijk de mijnen Maurits en de Emma het geheel of gedeeltelijk doorsteken van houten stijlen aan. [N 95, 568; N 95, 544; N 95, 571; N 95, 355; monogr.] || Het nemen van honing door bijen bij andere volken. Bepaalde bijen zijn roofziek van aard en zij proberen honing te bemachtigen overal waar ze die kunnen aantreffen. De aangevallenen proberen de woning wel te verdedigen maar lang niet altijd lukt dat. Overwinnen de rovers, dan wordt heel de korf of kast leeggedragen. Roven kan leiden tot veldslagen tussen bijenvolken, waarbij niet veel bijen overleven. [N 63, 67a; N 63, 67b; Ge 37, 95] II-5, II-6
rover dakbreker: dakbrēkǝr (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]), foudroyeur: foudroyeur (Rekem  [(Eisden)]  , ... [Winterslag, Waterschei, Eisden] [Winterslag, Waterschei]), fudrajø̄r (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zwartberg, Waterschei]), fudǝrjø̄r (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), houtrover: hǭwtrōvǝr (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Zwartberg]), ijzerklopper: ę̄jzǝrklǫpǝr (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Zolder]), ijzertrekker: ijzertrekker (Zie mijnen  [(Zolder)]  [Zolder]), ę̄.zǝrtrękǝr (Zolder  [(Zolder)]   [Eisden]), klopper: klopper (Rekem  [(Zwartberg)]   [Zwartberg, Waterschei]), klǫpǝr (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), mannetjesklopper: mannǝkǝsklǫpǝr (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), ovrî: ovrî (Lanklaar  [(Eisden)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), rover: r ̇ōvǝr (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), rover (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Emma, Maurits]), rø̄vǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]  [Domaniale]), rōvǝr (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Willem-Sophia]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma]  [Laura, Julia]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]  [Julia] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), rǫwvǝr (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]), snoeier: snujǝr (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Mijnwerker die de ondersteuningen uit het ontkoolde pand verwijdert. Men noemt ze "rovers" omdat ze de stutten wegnemen of roven alhoewel ze hun "buit" in het pand nevens de transportinstallaties achterlaten ter beschikking van de houwers van de volgende ploeg. De benaming "mannetjesklopper" halen ze uit het feit dat ze de spie van de metalen schuifstempels - waarin men met wat verbeelding het silhouet van een ijzeren "mannetje" kan vinden - met een lange hamer uit haar slot kloppen, waardoor de stempel ineenschuift (Defoin pag. 101). [N 95, 569; monogr.; Vwo 269; Vwo 385; Vwo 390; Vwo 500; Vwo 672; Vwo 719] II-5
royaal geefachtig: gefegteg (laatste e dof)  gefegteg (Sint-Truiden), onbekend  geefechtig (Jeuk), wordt niet gebruikt  geeiefechtig (Walshoutem), goed: good (Heer, ... ), goot (Maaseik), gu:t (Beringen), ps. het woord gul wordt hier niet gebruikt.  good (Berg-en-Terblijt), goederlei: goojërlei (Lanklaar), goedgeefs: go:tge:fs (Maastricht), good gèfs (Sint-Odiliënberg), goodgaefs (Buchten, ... ), goodgeevs (Linne), goodgefs (Gronsveld), goodgeifs (Amby, ... ), goodgäfs (Maasbree), goodgèfs (Montfort), goodgêfs (Simpelveld, ... ), gootgêfs (Mechelen), goudgêfs (Sittard), goedhartig: goedhattig (Waasmont), goodhartig (Lanklaar), guethatteg (Rosmeer), onbekend  goehattig (Jeuk), gul: gul (Amby, ... ), gŭl (Gennep, ... ), gyl (Tessenderlo), göl (Baarlo, ... ), gùl (Maasbracht), ze hemmen oos gul hertelek ontvangen (Zolder), (idem)  <gul> (Sint-Huibrechts-Lille), ps. omgespeld volgens Frings.  gø͂ͅl (Grevenbicht/Papenhoven), hartelijk: hartelik (As), hatelik (s-Herenelderen), los: los (Neerhespen), mild: mil (Maasbree, ... ), milj (Reuver), milt (Meerlo), openhartig: oupənhatəx (Aalst-bij-St.-Truiden), plezierig: plezeerig (Maaseik), resoluut: neen  résoluut (Stokrooie), niets ingevuld  reseluut (Koersel), vrijgevig  resoluut (Halen, ... ), zelden gebruikt door gewoon menschen  resoluut (Groot-Gelmen), rijf: Van Dale: III. rijf, (gew.) mild, royaal.  rīēf (Nieuwenhagen), rîêf (?) (Nieuwenhagen), royaal (<fr.): rajēāl (Maaseik), reaal (Afferden, ... ), reejaal (Schinveld), reial (Eigenbilzen), rejaal (Afferden, ... ), rejaol (Gennep, ... ), rejāl (Kwaadmechelen, ... ), rejoal (Gennep, ... ), rejòòl (Maastricht), reyaal (Tegelen), ri-jaal (Afferden, ... ), riaal (Amstenrade, ... ), rieaal (Hunsel, ... ), riejaal (Herten (bij Roermond), ... ), riejáál (Afferden, ... ), riĕjaal (Buggenum), rīēaal (Tegelen), rīējaaəl (Velden), rĭĕjààl (Born), rĭĕjáál (Oostrum), rĭĕáál (Haelen, ... ), roal (Neerhespen), roiaal (Lottum), rojaal (Arcen, ... ), rojaol (Gronsveld), rojoal (Heugem), rooiaal (Schin-op-Geul, ... ), roojaal (Berg-aan-de-Maas, ... ), rooyaal (Stevensweert), royaal (Beek, ... ), royaol (Bergen, ... ), rŏĕaal (Ospel), rwaajaal (Berg-en-Terblijt), rójaal (Chèvremont), rójál (Oirsbeek), rójáál (Arcen, ... ), rəaal (Berg-en-Terblijt), rəjaal (Buggenum, ... ), rəjōāl (Heijen), rəjő:l (Maastricht), rəjál (Sevenum), rəjáál (Beesel, ... ), rəáál (Heel), a franse a zoals in quand  reyâl (Hasselt), beteekend mild in geven  rəjaəl (Dilsen), breed (in gebaar) kwistig (geld)  roajāl (Bree), breed in geven  royaal (Beringen), das rejo-el voil (van een koopsom bv)  rəjōͅəl (Diepenbeek), dat is ene reale kèrel  rəāl kēͅrəl (Mechelen-aan-de-Maas), dat is fraai, betamelijk  das royaul (Tessenderlo), dat is royaal ... ?  royaol (Tessenderlo), dat kleed is rejaal lang (volop)  rejaal (Opoeteren), den krijgt ge reaal uw bekomsten (veel)  reaal (Peer), det is eine royale kèrel (mild)  royaal (Bree), die gaarne iets geeft  rejaal (Mechelen-aan-de-Maas), dè geeft altied rejaal weg  rejaal (Bree), een persoon die goed is of die vriendelijk is  royaol (Sint-Truiden), gaarne geld uitgeven  reaal (Mechelen-aan-de-Maas), ge gijv nogal gul ?  reaal (Hamont), ge het genoeg geld, al rejaal  rejaal (Helchteren), goedgeefs  roiāl (Lanaken), gul, mild, volop, al te wijs ?  rĕjaol (Maastricht), he gif rojaal (mild)  rojaal (Bilzen), hej heeft nog eens royaal gegeven = hij is midl geweest  rejoal (Hamont), het zijne goed nemen - rijkelijk  royaal lèeve (Meldert), hi is goe riaol er ein ?  riaol (Maaseik), hij geeft reaal = mild  reaal (Sint-Huibrechts-Lille), hij geeft rieaal  rieaal (Neeroeteren), hij heeft me rejaal betaald  rejaal (Opoeteren), hij is er nog royaal mee  rojaôl (Achel), hij is nogal vrijgevig  rojaal (Kaulille), hij is vrijgevig vandaag  hij is riaal (Overpelt), hij komt royaal aan zijn brood (volop)  rioal (Tessenderlo), hè is nogal rejaal  rejaal (Kaulille), hé leeft royaal (hij leeft rijkelijk)  royaol (Sint-Truiden), iemand die veel geeft, edelmoedig is  rajöol (Hechtel), in de betekenis van overvloedig  rejoal (Bree), korte i  riaal (Velden), kwistig  royaal (Lanaken), mild  rayaôl (Neerpelt), rejaal (Bocholt, ... ), rejäl (Hasselt), reujaal (Bocholt), riaal (Reppel), roiaal / rəiaal (Kwaadmechelen), roijaal (Stokkem), roijaol (Tessenderlo), rojaajl (Hamont), rojaul (Diepenbeek), royaal (Helchteren), royauwel (Landen), rwajaol (Tessenderlo), rəjal (Rotem), mild - niet giering  rejaal (Neeroeteren), mild - onbekrompen  rejaal (Reppel), mild - volop  rejaal (Peer), mild int geven  rōijāl (Mettekoven), mild, die graag geeft  royoael (Houthalen), mild, onbekrompen  reōͅl (Diepenbeek), roiōͅl (Diepenbeek), mild: die winkelier is hi-el reael  rəiaəl (Neerpelt), mild: hij geeft royaal  rwəjal (Neerpelt), mild: hij gèft royaal  rojaol (Achel), mild: rejael leven  rəjaəl (Alken), mild: vb. hej geuft roaal  roaal (Lommel), n rejale jong  réjaal (Meeuwen), niet zuinig met iets zijn  rejaal (Opgrimbie), o tusschen o en oo uitgesproken  rejol (Mechelen-aan-de-Maas), onbekrompen, volop  royaol (Kerkhoven), reaal geschreven, rejaol uitgesproken  rejaol (Bocholt), rechtuit, voor de vuist  royaal (Landen), rechtzinnig - gelijk het moet  rojaol (Guigoven), rejole mensch: die veel weggeeft, die goed leeft  rejol (Lanklaar), royaol leven  royaol (Oostham), royole typ  royal (Bilzen), ruim, vrijgevig, goed voorzien  reijoaël (Overpelt), t is ne rooiaele minsch  rooiael (Heusden), tusschen a en o  rojaal (Neerpelt), van iemand die niet al te zuinig leeft, zegt men: hij is nogal rejaol  rejaol (Tessenderlo), veel, overvloedig  rejaol (Hamont), volop  rojaal (Neeroeteren), volop - mild  rəjal (Stokkem), volop genieten: di-j luj leeve reejaal (die familie geniet volop)  reejaal (Eisden), volop, vrijgevig  riaal (Neeroeteren), vrijgevig  rajaal (Beringen), reyäl (Hasselt), rwajoal (Tessenderlo), rəoͅl (Neerpelt), wil zeggen sympathiek (ongeveer)  royaal (Ulbeek), ze leven royaal = onbekrompen  rojāl (Opglabbeek), scheutig: hä is neet schüetig  schüetig (Heerlen), Van Dale: scheutig, 2. gauw geneigd geld of iets anders te geven, onbekrompen, vrijgevig.  scheutig (Geleen), sjeutig (Montfort), scheuts: Van Dale: scheutig, 2. gauw geneigd geld of iets anders te geven, onbekrompen, vrijgevig.  scheuts (Venlo), traktabel: traktabel (Schinveld), vlot: flot (Belfeld, ... ), flott (Rimburg), flŏt (Eys), flòt (Wijlre), vlot (Blitterswijck, ... ), vlòt (Spekholzerheide), vrijgevig: vriegèvich (Stevensweert), wijds: wèits (Nederweert) een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)] || gul [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || ribbel (= gul, gezegd van een mens Kent u dit woord in de betekenis die er achter staat? [DC 26 (1954)] || royaal [DC 02 (1932)] || Royaal: uitspraak en betekenis (mild, onbekrompen, volop, enz.). [ZND 41 (1943)] || welgemeend, uit het hart komend [gul, hartelijk, vriendelijk] [N 87 (1981)] || Ze hebben ons gul (hartelijk, vriendelijk, enz) ontvangen. [ZND 24 (1937)] III-3-1
roze (kleur) roos: raos (Castenray, ... ), roza: roz⁄za (Bleijerheide, ... ), ro⁄za (Bleijerheide, ... ) roze (kleur) III-4-4
rozenblad rozenblaadje: roezeblèdsje (Gronsveld), rozenblad: roeë’zeblad (Bleijerheide, ... ), roozeblaat (Sittard) rozeblaadje || rozeblad III-2-1
rozenboom rozenboompje: roozebömke (Sittard) rozeboompje III-2-1