e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruitijd in de muit zijn: Opm. v.d. invuller: geen tijdaanduiding.  ze zint in de moeêt (Doenrade), muit: de moet (Klimmen), moęt (Nuth), moǝt (Bocholtz, ... ), muǝt (Kerkrade, ... ), mūt (Eygelshoven, ... ), muittijd: Van Dale: muiten1, 1. (veroud., gew.) ruien (m.n. van jachtvogels - (van dieren) vervellen.  moettied (Eys), nazomer: Opm. invuller heeft deze vraag niet volledig beantwoord!  mo zomer ... (Kortessem), rui: de ruij (Doenrade), in de ruij (Sevenum), ryi̯ (Baarlo, ... ), røi̯ (Maastricht), rø̜i̯ (Blerick, ... ), (Roermond), (v.).  r‧øͅi̯ (Eys), ruiftijd: raaftijd (Jeuk, ... ), ruifteed (Vlijtingen), ruifti-jd (As), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  ruiftèè.t (Zolder), ruistijd: rijzteijd (Houthalen), ruitijd: de rui tied (Venray), de ruitijd (Koersel), ruij tied (Echt/Gebroek), ruij-tiëd (Sevenum), ruijtiet (Beesel), ruitiet (As), ruitīēd (Swalmen), rūū-tied (Guttecoven), ròjtieed (Weert), røͅjtetj (Meijel), rüjtied (Wijlre), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  rui-j tie.t (Grathem, ... ), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  rui tied (Wanssum), Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:  de ruuj tied (Thorn), ruizel: in de ruuzel (Eisden), ruuzel (Geleen), rȳzǝl (Baarlo, ... ), rø̜i̯zǝl (Roermond), ze zien in de ruzel (Sint-Pieter), ruizelen, het ~: ruuzele (Herten (bij Roermond)), ’t ruuzele (Weert), ruizelentijd: ruusele-tijt (Meijel), ruizelseizoen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ’t reizel sezoēn (Bilzen), ruizeltijd: raiseltaid (Tongeren), reizelteed (Vlijtingen), reuzeltéet (Rijkhoven), ruizeltijd (Jesseren), ruuzeltied (Geleen, ... ), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  de reizelteid (Bilzen), Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!  riezeltied (Gruitrode), seizoen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ’t sezoēn (Bilzen) De periode van het ruien, het veren wisselen, van de kip. [A 26, 8; S 30; Vld.; monogr.] || Hoe heet de tijd waarin de duiven verpluimen? [N 93 (1983)] I-12, III-3-2
ruitjesklomp besneden klomp: bǝsnējǝ klomp (Sevenum), luxe klomp: luxe klomp (Hamont), sierhool: sīrhōl (Tessenderlo) Klomp die als versiering met behulp van een rits van een ruitjespatroon is voorzien. [N 97, 150] II-12
ruk fok: eine fòk (Sittard), fök (Nieuwstadt), rijt: riet (Maastricht), rits: rits (Lanklaar), rof: roe.f (Borgloon, ... ), roef (Hasselt, ... ), roĕf (Bilzen), rof (Eksel, ... ), rōf (Kaulille), ròf (Zolder), róf (As), rôf (Gronsveld), rùf (Beverlo), korte oe  roef (Tongeren), met lange oe  roef (Vliermaal), rop: roep (Gulpen, ... ), rŏŏp (Grevenbicht/Papenhoven), ru.p (Eys, ... ), rup (Montzen), rôp (Geleen), ruk: roek (Vaals), rōk (Weert), rŏĕk (Nieuwenhagen), ruk (Achel, ... ), ruök (Stevensweert), rèk (Eigenbilzen), rék (Heel), rök (Beesel, ... ), rùk (Roermond), rûk (Melick), rək (Thorn), Ook: rèùk.  rök (Swalmen), rutsch (du.): roets (Klimmen, ... ), roetsj (Valkenburg), rōtsj (Caberg), rŏĕts (Amstenrade), rŏts (Schimmert), rôtsj (Rekem), schok: tsŏĕk (Nieuwenhagen), zjòk (Boorsem), smak: sjmak (Neer, ... ), smak (Vlijtingen), snok: iemand met ne snok van zijn plak gooien (Peer), ne snók (Zolder), snoek (Alken), snok (Achel, ... ), snōk (Kaulille), snuk (Meeuwen), snòk (Bocholt, ... ), snók (Bree), snôk (Maaseik), stoot: sjtoeët (s-Gravenvoeren), stoët (Sevenum), stuik: schtoek (Brunssum), sjtoek (Beek, ... ), sjtŏĕk (Brunssum, ... ), sjtók (Geleen), stoek (Sevenum), trek: trek (Eksel, ... ), trok (Heerlerbaan/Kaumer), try(3)̄k (Posterholt), trèk (Beverlo, ... ), trekt: trukt (Stein) ruk || Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)] || Ruk: snelle, korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snok, roets) [N 108 (2001)] III-1-2
rukken bet schokjes trekken: be schikskes trekke (Sint-Truiden), bet schokken trekken: be schokke trekke (Sint-Truiden), doortrekken: dortrəkən (Overpelt), eventjes trekken: efkes trekke (Venray), eweg trekken: e weg trekke (Vorsen), met schokjes trekken: nie mai schokskes trekken (Neerpelt), met schokken trekken: met schokken trekken (Kaulille), rijten: rieten (Kaulille, ... ), rīēte (Maastricht), rīēten (Stein), rîêten (Maaseik), roffelen: roefele (Jeuk, ... ), roeffele (Jeuk), roefələ (Rijkel), rufələ (Gutshoven), roffen: ro-fen (Houthalen), roefe (Bilzen, ... ), roefen (Diepenbeek, ... ), roeffa (Koninksem), roeffe (Hasselt, ... ), roeffen (Lommel, ... ), roffe (Gruitrode, ... ), roffen (Bocholt, ... ), roffə (Mopertingen), rofə (Overpelt, ... ), rooeffe (Wellen), rooffen (Bree, ... ), rouffe (Wilderen), rŏfə (Opglabbeek, ... ), ruffen (Diepenbeek, ... ), rufn (Diepenbeek), rufə (Herk-de-Stad), rufən (Guigoven), ruəfə (Alken, ... ), ryfə (Lanklaar), ró:ffe (Maastricht), rôffen (Peer), rôəfən (Velm), roppen: roepe (Wijlre), roeppe (Eys), rukken: nie rukken (Neerpelt), rekken (Hasselt), rēͅkə (Bree), roekken (Waltwilder), rukken (Achel, ... ), rökke (Blerick, ... ), røkən (Hamont), røukken (Bocholt), rùkke (Kesseleik), rükən (Neerpelt), rutschen (du.): rotsə (Opgrimbie), rutsen (Mechelen-aan-de-Maas), rótse (Amby), schokken: schokke (Neeroeteren), schokken (Kaulille, ... ), sjoken (Lanaken), sjokke (Maaseik), tjokke (Mechelen-aan-de-Maas), zjoeken (Hasselt, ... ), snokken: sno:kken (Genk), snokken (Helchteren), snokkən (Dilsen), snoͅkə (Neerpelt), snukken (Hamont), snutten: snutte (Blerick), stoten: sjtoote (Vlodrop), stuiken: sjtŏĕkə (Epen), sjtó:kke (Maastricht), trekken: (trekken) (Bilzen), trekke (Neeroeteren, ... ), trekken (Hechtel, ... ), treͅkə (Neerpelt), trikken (Meeuwen), trèkke (Hasselt, ... ), trèkken (Hamont), trøkə (Dilsen), trəkkən (Genk) niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)] || Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)] || Ruk: snelle, korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snok, roets) [N 108 (2001)] III-1-2
rukwind biesachtige wind: bis˱ęxtegǝ wentj (Weert), bijs: ən beis (Maastricht), blarenwind: blaorə wint (Loksbergen), boes: boeës (Mheer), bōēs (Doenrade), buus (Pey), ut bōēs (Venlo), boeswind: b ̇ūswenjt (Herten), buf: betöse, stosz  buff (Eupen), buienwind: buienwind (Susteren), buiïge wind: bøjegǝ wint (Gennep), bø̜jegǝ wentj (Weert), de wind giert: de wind gīērt (Venlo), de wind gooit zich op: de weind geujt zich op (Beek), de wind jaagt: de weinjd jeugt (Stein), felle wind: eine fèlle wind (Schimmert), felle weend (Hoeselt), foek: foek (Nieuwstadt), foekwind: foekwindj (Nieuwstadt), forse wind: forsche wink (Mechelen), forse (Maastricht), fosje wink (Welten), heks: is een vissersbenaming  hĕks (Gennep), helle wind: helle wind (Maastricht), helle winjd (Grathem), hellə wentj (Pey), hēllə (Sittard), het boest: ⁄t boest (Born), het gaat het rukken en storen: ⁄t geit met rekken en stoëte (As), hete wind: hette (= honde wind a-achtige zeer open e.  hɛtə went (Kwaadmechelen), hevige wind: hévige wénd (As), hoof: correct overgenomen.  hōēf (Nieuwenhagen), hoos: hoos (Eys), hort: hòrt (Pey), houwmouw: hoimoi (Maasbree), how mow (Wijlre), nne "how-mow (Mheer), #NAME?  huimui (Opglabbeek), huwmuw (Gruitrode), houwvrouw: haovrao (Loksbergen), #NAME?  ⁄n hòwvròw (As), ongelijke wind: ongǝlikǝ wentj (Meijel), ǫngǝlikǝ wentj (Weert), roefel: roefel (Jeuk), ruk: ne rék (Gruitrode), rōk (Weert), ruk (Ophoven), rèùk (Sittard, ... ), rök (Maastricht), ène ruk (Ingber), rukachtige wind: rø̜kęxtegǝ wentj (Weert), rukwind: eine rökwèndj (Sittard), enne rukwiend (Oirlo), enne rökwind (Boekend), rekwend (As, ... ), rōkwindj (Weert), ruk wendj (Born), ruk wient (Venray, ... ), ruk wind (Geulle, ... ), ruk windj (Montfort), ruk winjt (Thorn), ruk-wink (Sevenum), rukwiend (Meerlo, ... ), rukwind (Amby, ... ), rukwindjt (Ophoven), rukwingd (Sevenum, ... ), rukwinjtj (Meijel), rukwink (Eys, ... ), rukwintj (Montfort), rukwīēnd (Tienray), rukwīnd (Meijel), rukwénjtj (Doenrade, ... ), räökwèndj (Echt/Gebroek), rèk wi-jndsj (Bree), rèùkwink (Maasbree), rékwénd (As, ... ), rêukwintj (Kelpen), ròkwindj (Ospel), rôkwind (Venlo), rök wind (Blerick), rök windje (Tungelroy), rök wèèndj (Guttecoven), rökweend (Gronsveld, ... ), rökwentj (Grevenbicht/Papenhoven), rökwijntj (Heel), rökwind (Maastricht, ... ), rökwinde (Venlo), rökwindj (Nunhem, ... ), rökwinjt (Horn), rökwink (Maasbree), rökwint (Maastricht, ... ), rökwintj (Herten (bij Roermond), ... ), rökwīnk (Heerlen), rökwèngel (Buchten), rökwéndj (Susteren), rökwénjt (Susteren), røkwentj (Meijel), røkwint (Kwaadmechelen, ... ), rø̜kwenjt (Neeritter, ... ), rø̜kwentj (Maxet, ... ), rûk windj (Beesel), rəkwindj (Thorn), rəkwinjt (Beesel), ène rukwint (Ingber), éné rŭkwind (Schimmert), (rukwind). (t geit met rekken en stoëte)  rekwend (As), ö van löss.  rökwindj (Ell, ... ), steekwind: stęǝkwint (Leunen), stoomwind: stoomwink (Velden), stoot: sjtoeët (Waubach), sjtoot (Swalmen), sjtwat (Geulle), stoet (Heer, ... ), stoot (Hoeselt), stoët (Beesel, ... ), stōēt (As), stuət (Kwaadmechelen), stūūt (Opglabbeek), une stoet (Itteren, ... ), ène stoeĕt (Ingber), ⁄ne stoet (Caberg), (sjtoeze).  sjtoes (Sittard), stootwind: sjtōēs wéntj (Nieuwstadt, ... ), stoatwintj (Stevensweert), stoetwind (Maastricht, ... ), stoeét wind (Gulpen), stootwind (Oirsbeek), stōētwénd (As), stūūtwénd (Opglabbeek), stūtwentj (Meijel), ⁄n sjtoes wendj (Sittard), ⁄ne sjtoes wèntj (Geleen), (sjtoeswénj).  sjtoeswénjt (Sittard), stroef: sjtroef (Sweikhuizen), sjtrōēf (Oirsbeek, ... ), strovenwind: strūǝvǝwint (Lummen), stuif: sjtoef (Schinnen), sjtōēf (Schinnen, ... ), stōef (Heerlerbaan/Kaumer), m.  štuf (Eys), stuifwind: ing sjtoeëf wink (Kerkrade), inne sjtoef wink (Heerlen, ... ), inne sjtoefwink (Kunrade), inne sjtōēf wink (Hoensbroek), ne sjtoef wènjd (Schinnen), sjtoef wind (Bunde), sjtoef winjd (Schinnen), sjtoēf windj (Ten-Esschen/Weustenrade, ... ), sjtōēf wint (Valkenburg), sjtōēf wéntj (Amstenrade), sjtōēfwind (Klimmen), stoef weend (Noorbeek, ... ), stoef wind (Wijlre), stoêf wink (Heerlerbaan/Kaumer), stòèf wink (Simpelveld), énnə sjtōēf wīnk (Heerlen), ənnə sjtroef wintj (Wijnandsrade), ənə sjtōēf winjt (Brunssum), ⁄ne sjtoef wind (Klimmen), m.  štuf weŋk (Eys), stuwende wind: stuwǝndǝ, stuʔǝnde went (Tessenderlo), stuwer: sjtoewər (Tegelen), trek: une trek (Itteren), trekwind: treikwindj (Posterholt), trekwend (Jeuk), trekwink (Waubach), trèk winjt (Roermond), trèkwèntj (Doenrade), trékwint (Schimmert), (kort uitgesproken).  einə tréék-wint (Schimmert), vlaag: vlaag (Amby), vløͅg (Amby), (= rukwind). (sjrikkelijke vloage waide euver het veld)  vloag (Amby), waaiwind: wejwind (Maastricht), wind bet horten: went˱ bɛ hǫrtǝ (Lummen), wind met buien: wint mɛt˱ bø̜jǝ (Kaulille), wind met stroven: wind met stroven (Paal), windhoos: wendhoos (Neeroeteren), windhoos (Loksbergen), wīēnd-hoos (Gennep), windstoot: eine wejndsjtoeat (Geleen), eine wind sjtoeat (Geulle, ... ), eine wèndjsjtoot (Sittard), einə wint-sjtoaot (Schimmert), ingə weenksjtôes (Simpelveld), inne winkschtout (Waubach), weend stoeëd (Noorbeek, ... ), weendstōēt (Maastricht), weindsjtoat (Beek), weinjd staot (Stein), wi-jndsjstuut (Bree), wiendstoeët (Castenray, ... ), wiendstoët (Oirlo), wient stoeêt (Venray), wind sjtaut (Schimmert), wind stoêt (Blerick), windj stoot (Montfort), windj-stuut (Ospel), windj-stôôt (Nunhem), windjsjt sjtôet (Reuver), windjsjtoet (Reuver), windjsjtoot (Posterholt, ... ), windjstoat (Thorn), windjstoet (Weert), windjstōēet (Tungelroy), windsjtoot (Vlodrop), windsjtoët (Klimmen), windstoet (Maastricht, ... ), windstoete (Maastricht), windstoeét (Gulpen), windstoot (Maastricht, ... ), windstoêt (Boekend), windstoët (Venlo), windsto͂et (Velden), windstôet (Venlo), winjs stôêt (Meijel), winjt stoot (Thorn), winjtjstôet (Meijel), winjtsjtŏĕët (Beesel), winjtstoeat (Horn), wink sjtos (Vaals, ... ), wink stoet (Vijlen), wink-stōēt (Sevenum), winksjtoeës (Kerkrade), winksjtoeəs (Simpelveld), winkstoet (Eys, ... ), winkstōēt (Maasbree), winkstŏĕët (Nieuwenhagen), wint stoete (Ubachsberg), wintj sjtoot (Kapel-in-t-Zand), wintjsjtoeët (Herten (bij Roermond)), wintjsjtoeət (Wijnandsrade), wintjstoot (Montfort), wintsjtoeat (Hulsberg), wintsjtwoət (Schimmert), wintstoet (Maastricht), wintstôêt (Venlo), wīēnd-stoot (Gennep), wīēndstōēët (Tienray), wīndstoeit (Meijel), wīntstoet (Maastricht), wèndjstoat (Echt/Gebroek), wèndjstóat (Buchten), wèndjstóót (Stein, ... ), wèèndj sjtoat (Guttecoven), wéndjsjtoët (Susteren), wéndjsjtŏĕat (Sweikhuizen), wénjtsjtòòwt (Susteren), wéntjschtued (Merkelbeek, ... ), w‧indjstoea.t (Montfort), éné windstáŏt (Schimmert), ənə wintjstjôêt (Haelen, ... ), ənə wintjstôêt (Haelen, ... ), ⁄ne windjstöat (Lutterade), ⁄ne windstoet (Maastricht), (naslag a).  wintjsjtôêt (Horn), (wénjtsjtoeze).  wénjtsjtoes (Sittard), windvlaag: wink vlaeg (Tegelen) Een ongelijke, stotende wind. [N O, 9e] || hard waaien [boezen] [N 22 (1963)] || harde wind || rukwind [ZND 13 (1925)] || rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || rukwind, windvlaag || soorten winden [ZND 13 (1925)], [ZND m] || waaien [N 22 (1963)] || wind die plotseling uit n andere richting komt [SGV (1914)] || windstoot, plotseling heftige wind || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)] II-3, III-4-4
rulskar ruls: røls (Hoensbroek, ... ), rølts (Heerlen), rø̜i̯ls (Schinnen), rø̜ls (Born, ... ), rǫls (Geleen), rulskar: rølskār (Bleijerheide, ... ), rø̜lskar (Heerlen, ... ), schur(k)kar met r√ºlse: šø̜rkar [met] rø̜ls (Sittard) Kruiwagen die alleen voor het vervoer van bladeren en hooi gebruikt wordt (zie hiervoor Roukens (1937), pag. 147). Het is een kruiwagen zonder zijwanden of hoofdbord, maar met rondom rechtopstaande staafjes of latjes. De informant uit L 428 merkt op over dit type dat het "voor het ophalen van bladeren, bosgras, hooi, sprokkelhout, enz. Wordt gebruikt; de laadbak bestaat uit ronde stokken, enkele centimeters van elkaar geplaatst, dikke en dunne stokken wisselen elkaar af". Zie voor het woord ruls ook het Sittards Woordenboek s.v. r√∂ls:: "korfhekje van gevlochten tenen of latwerk, geplaatst op kruiwagen e.d. om een grote hoeveelheid van gering gewicht te kunnen vervoeren, b.v. bladeren, hooi, aardewerk etc." Deze kruiwagen komt alleen in het zuiden van Nederlands Limburg voor. [N G, 51 + 52f; N 18, 97a-b; L 16, 19b; A 42, 15; monogr.] I-13
rund beest: bist (Heppen, ... ), bi̯ęst (Hamont), bęs (Tongeren), bęst (Sint Huibrechts Lille), bīst (Eksel, ... ), bīǝs (Jeuk), bīǝst (Horst, ... ), bɛst (Blitterswijck, ... ), koe: ku (Neerpelt), kuu̯ (Overpelt), køi̯ (Overpelt), (Landen), kǫu̯ (Gutschoven, ... ), koebeest: kau̯bɛs (Groot-Gelmen, ... ), kubɛi̯s (Bilzen), kubɛs (Koninksem, ... ), kø̄bis (Hasselt), kø̄bīǝst (Wilderen), kābīst (Sint-Truiden), kōbīǝst (Sint-Truiden), kōbɛs (Gelinden, ... ), kōi̯bis (Jeuk), kōi̯bist (Maastricht), kōu̯bęs (Guigoven), kǫu̯bist (Kermt, ... ), kǫu̯bīs (Diepenbeek, ... ), kǫu̯bǝs (Hoepertingen), kǫu̯bɛs (Hoepertingen, ... ), kǭu̯bē̜s (Alken), kǭu̯bīst (Diepenbeek), koevee: kǫu̯vīǝ (Klimmen), rind: re.njtj (Tungelroy), renjt (Epen, ... ), renjtj (Asenray / Maalbroek, ... ), rent (Amby, ... ), rentj (Asenray / Maalbroek, ... ), reŋk (Baarlo, ... ), reŋkt (Maasbree), reŋt (Epen, ... ), riǝnt (Dilsen), rē.nt (s-Gravenvoeren, ... ), rēi̯nt (Rekem), rēnt (Eijsden, ... ), rēntj (Helden, ... ), rēǝnjtj (Schinveld), rēǝnt (Baelen, ... ), rē̜ntj (Beek), rē̜ǝnt (Eupen), ręnt (Beek, ... ), ręntj (Beek), ręnš (Stokkem), rɛi̯njt (Oirsbeek), rɛi̯njtj (Sittard), rɛi̯nt (Eupen, ... ), rɛi̯ntj (Bree, ... ), rɛnjt (Lanklaar, ... ), rɛnjtj (Susteren), rɛnt (Eijsden, ... ), rɛntj (Buchten, ... ), rɛŋk (Vaals), (mv)  rendǝr (Meerssen), renjǝr (Panningen), reŋǝr (Klimmen), rēndǝr (Mheer), rɛnsǝr (Opgrimbie), rɛŋǝr (Opgrimbie), rindje: rentjǝ (Bree, ... ), rentšǝ (Mheer), rē̜ntjǝ (Eupen), ręntjǝ (Bree), rɛnskǝ (Gelinden), rɛnšǝ (Opgrimbie, ... ), rindsbeest: rensbīs (Lanaken), rentsbi̯ɛst (Achel), rēnsbīs (Kermt), rē̜nsbist (Genk), ręnsbist (Diepenbeek), ręnsbęs (Tongeren), ręnsbɛi̯s (Bilzen), rɛi̯ntsbēǝs (Vossem), rɛnsbēs (Wellen, ... ), rɛnsbīǝst (Mielen-boven-Aalst), rɛnsbīǝt (Sint-Truiden), rɛnsbɛs (Bommershoven, ... ), rɛntsbist (Sint-Truiden), rɛntsbīs (Genk), (mv)  rɛi̯ntbīsǝn (Zonhoven), rindsvee: rensvi (Maastricht), rentsvī (Maastricht), rund: runt (Stevoort), rynjt (Elen), rynt (Neerpelt), rønj (Maaseik), rønt (Achel, ... ), røntj (Roermond), røntjt (Urmond), rø̄nt (Beringen, ... ), rø̄ntj (Neeritter, ... ), rundsbeest: rynsbīst (Herk-de-Stad), rønsbīs (Kuringen), rønsbīst (Houthalen), røntsbīǝst (Neerpelt), vee: vēǝ (Herk-de-Stad), vīǝ (Neerpelt, ... ) Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.] I-11
runderhorzel, horzel aambeitel: ambeitəl (Elen), angelbuts: paarden- of runderhorzel  angelbus (Heerlen), biezemannetje: jk: afl. ww. biezen  bezəmɛnkə (Genk), biezeronkel: jk: afl. ww. biezen  bizəroŋkəl (Beverlo), blinde koe: blie.nde koe (Gennep, ... ), bocht: boog (Koersel), bol: bō.li (Eksel), bō‧l(ə) (Houthalen), bolp: bolep (Heusden), bot: boͅtən (Lommel), brems: vrij naar het WLD  brems (Klimmen), buigel: bogəl (Zonhoven), boͅugəls (Gruitrode, ... ), buigel (Meeuwen), bøygələ (Wijshagen), kleine horzel met kleuren op de vleugels; "van --en krijgt ge angelknoken, cf angel  bogəl (Zonhoven), leggen eitjes  boͅu̯gələ (Ellikom, ... ), bultangel: runderhorzel  boͅudaŋəl (Lanaken), glasoog: glōͅəzō.gə (Rutten), hommel: homəl (Vlijtingen), homələ (Hees), huməl (Halen), #NAME?  huməl (Loksbergen), hommelaar: hō.əlēͅr (Eksel), hømələr (=hommel) (Overpelt), hommeltje: høməlkə (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), høməlʔə (Kwaadmechelen, ... ), høͅməlkə (Beverlo), klein, de gevaarlijkste  homəlkə (Tessenderlo), klein, gevaarlijk, legt eitjes  homəlkə (Tessenderlo), høməlkə (Kwaadmechelen), klein, met kromme kont, legt eitjes  høməlkə (Meldert), klein, ziet uit als wesp  høməlkə (Heusden), legt eitjes, rood  høməlʔn (Oostham), zwart-bruin, komt omhoog  høməlkə (Lummen), horelaar: horəleͅr (Hechtel), hors: hörs (Castenray, ... ), horspel: hoarspel (Leunen, ... ), hórspel (Merselo, ... ), horzel  hūi̯ərspəl (Bree), hwūərspəl (Neerglabbeek), horzel: (h)eͅsəl (Sint-Truiden), (h)ossel (Hasselt), (h)ōͅrstəl (Rekem), haozel (Heythuysen), heustel (Hunsel), hjossel (Rosmeer), hoar-sel (Blitterswijck), hoarsel (Obbicht, ... ), hoarzel (Meijel), hoersel (Gerdingen, ... ), hoeësəl (Wijer), hoorjel (Houthem, ... ), hoorschel (Amby, ... ), hoorsel (Baarlo, ... ), hoorsjel (Herten (bij Roermond), ... ), hoorstel (Beegden, ... ), hoorsəl (Swalmen), hooršel (Amby), hoors’l (Asenray/Maalbroek), hoortsələ (Wessem), hoorzel (Borgharen, ... ), hoor’sel (Tegelen), hooschel (Maasbracht), hoosel (Beegden), hoosjel (Maasbracht), hoossel (Riksingen), hoostel (Aldeneik, ... ), hoozel (Schulen, ... ), horsel (Buggenum, ... ), horselt (Heijen), horstel (Arcen, ... ), hortəl (Zonhoven, ... ), horzel (Afferden, ... ), horzels (Mook, ... ), horzəl (Lommel), hor’êl (Montzen), hossel (Beverst, ... ), hostel (Tungelroy, ... ), hotzel (Baarlo, ... ), hoəzel (Beverlo), hō.rsəl (Sint-Huibrechts-Lille), hō.səl (Lummen), hō.sələ (Sint-Huibrechts-Hern, ... ), hō.zəl (Wijer), hō.zəls (Stevoort), hōarstel (Velden), hōōrschel (Heer, ... ), hōrsel (Horst, ... ), hōrstel (Lottum), hōrsəl (Achel), hōrsəls (Wijchmaal), hōrzel (Kaulille), hōrzels (America, ... ), hōzəl (Kermt), hōərsələ (Neerharen), hōͅrstel (Helden/Everlo, ... ), hōͅrstəl (Opgrimbie, ... ), hōͅrsəl (Hout-Blerick, ... ), hōͅrzel (Kessel, ... ), hŏrzel (Maastricht, ... ), hoͅrzəl (Achel, ... ), hoͅrzəls (Lommel), hoͅrəl (Linkhout, ... ), hoͅsəl (Halmaal, ... ), hoͅsəls (Halen, ... ), hoͅəzəl (Herk-de-Stad), hu:zəl (Nieuwenhagen), huursel (As, ... ), hūirsəl (Ellikom), hūiərsəl (Opitter), hūərsəl (Grote-Brogel), hy(3)̄rsəl (Meeuwen), hòrzel (Waubach), hòssël (Tongeren), hörsəl (Linne), hörzel (Tessenderlo), hözel (Heppen), høͅ`əl (Kerkhoven), høͅzəl (Kwaadmechelen, ... ), həzəl (Halen), oirsəl (Maastricht), ossel (Bilzen), ōərsələ (Rekem), oͅsəls (Melveren), uurzel (Paal), wossel (Eigenbilzen), wursəl (Heesveld-Eik), wuursel (Niel-bij-As), wūiərsəl (Opoeteren), wū‧rsəl (As, ... ), wy(3)̄rsəl (Neerglabbeek), øəzəl (Leopoldsburg), ?  hoezel (Vlodrop), cf ook boggel  hoͅrtəl (Zonhoven), det vroumus is ein hoorsel, = die vrouw is niet voor de poes, = det vroumus h?t höök oppe t?nj  hoorsel (Buggenum), dik  oͅsəls (Bilzen), dikke  hūəsəls (Gellik), eigen spellingsysteem  hoostele (Ell), horzel (Jabeek, ... ), Endepols  horsel (Maastricht), groter dan wesp  hūiərsəl (Reppel), horzel  hō.stəl (Molenbeersel), hūirsələ (Meeuwen), joͅsələ (Hees), ō.stəl (Kinrooi), kromme staart, eitjes  huə.sələ (Vroenhoven), legt eitjes  hoͅrzəl (Val-Meer, ... ), hoͅsələ (Lauw, ... ), hūirsəls (Wijshagen), wuzələ (Veldwezelt), legt eitjes;  hūiərsəl (Beek (bij Bree)), legt eitjes; heel lang  hūiərsəl (Bocholt), legt eitjes; runderhorzel  hūərsəl (Bocholt), o kort uitgespr  hōrsel (Sevenum), ook voor kwaad mensch  hoostel (Heel), ook ZND 1u, 30  hoorsjel (Amby), hossəl (Bilzen), hōͅrstəl (Rekem), o:rsəl (Maastricht), runderhorzel  hoͅsəl (Halen), hūirsəl (Gruitrode), runderhorzel; lang model wesp  hō.stəl (Kessenich), siskl.  hooschel (Stevensweert), veroorzaken die bulten  hoorsels (Herten (bij Roermond)), WBD/WLD  hòrzel (Kapel-in-t-Zand), WLD  horzel (Posterholt), hôrzel (Schimmert), WLD groot  horzel (Tungelroy), horzeltje: klein, met kromme staart  oͅsəlkə (Waltwilder), horzelvlieg: goͅrzəlvlīx (Hamont), horzelvlieg (Gors-Opleeuw, ... ), hosəlvlīgə (Munsterbilzen), hōərzəlvlēx (Neerharen), hoͅrzəlvlēx (Kanne), hoͅsəlvlīx (Nerem), hospel: hospel (Schimmert), hospĕl (Vroenhoven), kleine hommel: kleng hommel (Sint-Geertruid), knozel: knozel (Puth), koehorzel: koehooersel (Heythuysen), koehorstel (Arcen), koewhorzel (Lottum), kouwhorzel (Hushoven, ... ), kowhoorsel (Helden/Everlo), kūhoͅsəl (Riksingen), körstel (Haelen, ... ), koeienvlieg: koewevleeg (Lottum), koevlieg: kouwvlei (Kerkrade), kuvlē‧x (As, ... ), kuvlī‧x (Beverst, ... ), mispel: mispel (Maastricht), oreik: haoreik (Eijsden), hoareik (Heek), hoerijk (Mheer), hooreik (Berg-en-Terblijt, ... ), horeik (Valkenburg), oareik (Klimmen), oorijk (Meerssen), oreik (Valkenburg), oreis: hoerees (Simpelveld, ... ), oreis (Rimburg), oreit: hoereet (Eys, ... ), hooreete (Lontzen), horeet (Gulpen), horei-et (Epen), horrèt (Remersdaal), hŏĕreet (Mechelen), paardsdoorn: pèrdsdorn (Gennep, ... ), paardshorzel: peͅtshoͅsəl (Loksbergen), ronkel: roŋkəls (Heppen), roŋʔəls (Oostham), ronker: ro.ŋkər (Beverst, ... ), ro.ŋkərs (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), ronker (Paal), roŋkərs (Hasselt), ruŋkər (Paal), die dikke boggelen zijn echte ronkers  roŋkər (Zonhoven), eitjes; kromme staart  ruŋkər (Herk-de-Stad), legt eitjes  ro.ŋkər (Berbroek, ... ), roŋkər (Linkhout, ... ), runderhorzel  ro.ŋkər (Stevoort), ruŋkər (Donk (bij Herk-de-Stad)), runderhorzel: rinjerhorzel (Heythuysen, ... ), runderhoezel (Oost-Maarland), runderhorsel (Gulpen), runderhorzel (Berg, ... ), runjerhoorsel (Neer), runjerhorzel (Roermond), røndərhoͅrzəl (Zelem, ... ), røndərhoͅsəl (Henis), røͅndərhoͅrzəl (Godschei), ründərhoͅrzəl (Meterik), rɛnərhoͅrzəl (Boorsem), eigen spellingsysteem  runderhorzel (Heugem), Veldeke  ringerhorzel (Ulestraten), rundervlieg: rundervlieg (Gelinden), scheeldees: sžəldēs (Wessem), šjeldès (Stevensweert), scheelhomp: sjèl ompe (Pey), steekhuts: legt eitjes  stē.køͅtšə (Rekem), steekvlieg: stē.kflēgə (Boorsem), stopper: stopər (Beverst, ... ), stupər (Heesveld-Eik), stopperd: stopərt (As, ... ), tahoos (fr. taon): vlieg die eitjes legt  tahōs (Vorsen), urel: y(3)̄rəl (Stramproy), y(3)̄ərəl (Paal), vlieg: vleeg (Weert), vleige (Guigoven, ... ), vlē.gə (Ellikom, ... ), vlēgə (Lanaken, ... ), vligə (Kerkom, ... ), vliigə (Berlingen), vlīgə (Hoeselt), vlīx (Henis), vlī‧gə (Munsterbilzen), runderhorzel  vlīx (Neerpelt), vliegje: vlēxskə (Leut), vuurrooster: vuurrooster (Susteren), wesp: weso (Neeroeteren), wesp (Sint-Truiden), wespel: wespələ (Stokkem), worspel: woersjpel (Borgharen, ... ), horzel  wūərspəl (Neeroeteren), runderhorzel  wui̯ərspəl (Tongerlo), zzz (onduidelijk): pənsōͅəts (Lummen), tiisə (Hamont) daas [ZND B2 (1940sq)] || daas (paardenvlieg) [SGV (1914)] || daas, paardenvlieg [ZND 01 (1922)] || Hoe noemt u de grote vlieg waarvan verschillende soorten in ons land voorkomen. De wijfjes zuigen bloed bij grote zoogdieren en mensen. De grote soorten steken pijnlijk en achtervolgen mensen en dieren met grote hardnekkigheid (daas, dazerik, dol) [N 83 (1981)] || horzel [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] || insect dat koeien steekt 1 [Goossens 1a (1955)] || insect I [Goossens 1b (1960)] || insect II [Goossens 1b (1960)] || insect III [Goossens 1b (1960)] || kwaadste insect (geel; slechts in mei, juni) [Goossens 1a (1955)] || larve van de paardenhorzel, worm die in de uitwerpselen van een paard kan worden aangetroffen [N 26 (1964)] || larve van de runderhorzel [DC 45 (1970)] || larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)] || paardenhorzel (eieren in de haren van paarden, larven in maag en darmen) [DC 18 (1950)] || paardenwesp [Roukens 03 (1937)] || paardshorzel, insect dat zijn eitjes legt onder de huid van de koeien [Goossens 1a (1955)] || runderhorzel [Goossens 1b (1960)] || runderhorzel (larven in de huid van runderen) [DC 18 (1950)] || schapenhorzel (larven in de neusholte) [DC 18 (1950)] || worm vdit laatste insec [Goossens 1b (1960)] || worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)] III-4-2
runderhorzellarve aambei: aombeien (Montfort), aambeitel: ambeitel (Dieteren, ... ), ambeͅi.tələ (Dilsen), ambeͅtəl (Rotem), aombeitel (Geleen, ... ), aombeitele (Echt/Gebroek), aombeitele (larven) (Putbroek), āmbeͅi.təls (Maaseik), āmbeͅi.tələ (Rotem), āmbeͅitələ (Elen), oambeitel (Maasbracht), JK of —beet, enz?  aombeitel (Echt/Gebroek), Veldeke  aombeitel (Montfort), aambeitelworm: aombeitelwórm (Stevensweert), amelsbeitel: a:məlsbeͅi̯təl (Leut), āməlzbøͅytəl (Rekem), angel: a.ŋəl (Beek (bij Bree), ... ), a.ŋəls (Gellik), a.ŋələ (Bocholt, ... ), angel (Bocholt, ... ), angele (Neeritter), aŋəl (Geistingen, ... ), aŋələ (Ophoven), runderhorzel doet dat  a.ŋəl (Meeuwen), WLD  angel (Tungelroy), worm die zich uit een eitje onder de huid van een koe ontwikkelt  áŋəl (Zonhoven), angelbeet: a.ŋəlbē.t (Neerpelt), aŋəlbē.t (Achel), aŋəlbitə (Neerpelt), Veldeke  angelbiet (Eksel), angelbeitel: angelbeitel (Nieuwstadt), angelbeitel (de knobbel) (Geleen), angelbuttele (Vijlen), angelbuts: angel-böts (Wijlre, ... ), angelbusse (Vijlen, ... ), angelbussen (Vijlen, ... ), angelbutse (Spekholzerheide), angelbutze (Mechelen), angelbötze (?) (Wijlre), angelenbeet: aŋələbē.t (Heusden), eͅŋələbēt (Zolder), angelgat: Veldeke (iets gewijzigd) Additie bij vraag 35 de beschadiging van t leer veroorzaakt door de larve van de runderhorzel) noemt men: -  angelgater (Tegelen), angelsbeitel: a.ŋəlzbeͅi.təl (Neerharen), angelsbeitel (Meeswijk, ... ), aŋəlzbeͅi.tələ (Lanklaar, ... ), aŋəlzbeͅitəl (Eisden, ... ), aŋəlzbeͅitələ (Stokkem), āŋəlzbeͅitəle (Boorsem), äŋəlsbɛi̯təl (Mechelen-aan-de-Maas), angelsbout: vrij naar het WLD Additie bij vraag 35: gezwel (in de huid van runderen, dat veroorzaakt wordt door de larve van de runderhorzel)  angelsbout (Klimmen), angelsbult: angelsbult (knobbel) (Berg-en-Terblijt), WLD  angelsbulten (Milsbeek, ... ), angelsknobbel: aŋəlsknobəl (Kessenich), angelworm: aŋəlwø.rəm (Neerpelt), anger: WLD  anger (Mechelen), angerbuts: WLD Additie bij vraag 35: (bulten in de huid van runderen, veroorzaakt door de larve van de paardehorzel)  angerbötse (Mechelen), angsbeitel: idiosyncr. + soms fon. schrift Engels  angsbēētel (Einighausen), beestenmade: biestemoj (Sint-Truiden), boutangel: boͅu̯da.ŋələ (Lanaken), een dikke vette: Additie bij vraag 35: tegen runderhorzel zeggen wij dieke votte  dieke votte (Hout-Blerick), Additie bij vraag 36: tegen paardehorzel zeggen wij dieke votte door zijn lange dik buigende onderlijf  dieke votte (Hout-Blerick), hamelsbeitel: hāməlzbøͅytəl (Opgrimbie), horzelknoop: Additie bij vraag 35: de bult (veroorzaakt door de larve van de runderhorzel), is een -  hoorzelknoep (Swalmen), eigen spellingsysteem  horzelknoep (Hoensbroek), horzellarve: horzellarve (Baarlo), WLD (met aantekeningen)  horzel-larve (Leuken), horzelmade: hoerzelmaai (Bree), horzelmāj (Hechtel), Tegelen Wb.  hoorselmaaj (Tegelen), Veldeke (iets gewijzigd)  hoorselmaje (Tegelen), horzelworm: horstelwörm (Arcen), horzelwurm (Helden/Everlo), horzelwörm (Middelaar), hoͅrzəlwərm (Neerharen), Tegelen Wb.  hoorselworm (Tegelen), Veldeke (iets gewijzigd)  hoorselwörm (Tegelen), huidmade: høi̯tmōͅj (Lommel), knobbel: knobələ (Stokkem), knubələ (Loksbergen), knozel: knozel (Valkenburg), knozele (Geleen), koemade: koumoͅə (Hoepertingen), kowmai̯ (Vliermaal), kowmoa (Mechelen-Bovelingen), kōmāj (Eisden), kumoͅi̯ (Tongeren), kuu̯maj (Romershoven), koeworm: kau̯wø̄rəm (Borgloon), idiosyncr.  kuujworm (Blerick), WLD  kowwor.m (Panningen), larve: larf (Baarlo), larve (Noorbeek), idiosyncr. Additie bij vragen 32 - 36: De larve wordt gewoonlijk aangeduid met het woord: l?rf. Ze wordt dus in omschrijvingen gebruikt.  lèrf (Maastricht), made: maai (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), maaj (Tungelroy, ... ), maoi (Boekhout, ... ), māi̯ (Halmaal, ... ), moi (Millen), moj (Brustem, ... ), mouj (Zichen-Zussen-Bolder), mōj (Beverlo), mōͅi̯ (Zolder), mōͅj (Beverlo, ... ), moͅ (Sint-Huibrechts-Lille), moͅi̯ (Heusden, ... ), moͅj (Borlo, ... ), moͅuəi (Lommel), mui (Beverst), nb wormbulten leegknijpen: mojknuup outpietse  moͅj (Riksingen), vrij naar het WLD  maaj (Klimmen), made vd paardenhorzel: moͅj van piōtshoͅsəl (Riksingen), made vd runderhorzel: WLD  de maaj v.d. runderhorzel (Boekend), WLD hier genoemd, -  maje van rinjes hoorsel (Maasniel), madenbeet: mojbət (Kermt), madenbuts: maibøts (Beringen), majbøts (Kwaadmechelen), māibøtsə (Meldert), mōͅbøst (Zelem), mōͅibøtsə (Heppen, ... ), mōͅjbøts (Tessenderlo), madenknoeb: maieknoebben (Vliermaalroot), mōͅiknubə (Mopertingen, ... ), mōͅjknobə (Bilzen), mōͅjknubə (Vroenhoven), mōͅjknuibə (Vlijtingen), mōͅknubə (Gelinden), mōͅknöbə (Diepenbeek), moͅiknubə (Grote-Spouwen, ... ), moͅiəknubə (Membruggen), moͅi̯knubə (Hoeselt, ... ), moͅjknybə (Koninksem), madenknoebel: maiəknubəls (Wilderen), madenknook: mājknōk (Lummen), māknē.k (Hasselt), mōͅ.knē.k (Berbroek, ... ), mōͅ.knī.k (Kuringen), mōͅi.knōkə (Stokrooie), mōͅi̯knē.k (Godschei), mōͅknyøͅk (Kozen), mōͅknø̄k (Herk-de-Stad), mōͅknø̄yk (Donk (bij Herk-de-Stad)), mōͅəknōkə (Linkhout), mōͅəkny(3)̄ə.k (Zepperen), mōͅəknyøk (Kortessem, ... ), mōͅəknyøͅk (Ulbeek, ... ), mōͅəknyøͅək (Alken, ... ), mōͅəknø̄.k (Stevoort), moͅiəknøͅyk (Ordingen), moͅi̯kno.k (Diepenbeek), moͅi̯knyøk (Berlingen, ... ), moͅi̯knyøͅ.k (Kerniel), moͅi̯əknyøͅk (Binderveld, ... ), moͅi̯əknøͅyk (Duras), madenknoop: mōͅiəknyp (Herderen), mōͅjknep (Hees), mōͅknyp (Bommershoven, ... ), mōͅknøəp (Gutshoven), mōͅəknyp (Heers, ... ), moͅi̯kno.p (Kortessem), moͅi̯knyp (Borgloon, ... ), moͅi̯knøp (Vliermaalroot), moͅi̯knøyp (Voort), moͅi̯knøəp (Wintershoven), moͅjknyp (Berg, ... ), madenknoopje: mōͅəkny(3)̄pkə (Groot-Gelmen), madenknots: mōͅknoͅtsə (Halen), madenpot: mōͅi.əpoͅtə (Lummen), makenik: mōͅkənek (Spalbeek), met-eter: WLD  mitaeter (Posterholt), met-vreter: WLD  mitvraeter (Posterholt), met-worm: eigen spellingsysteem  mitwurm (Mesch), mug: mex (Grote-Spouwen), paardenmade: pēͅrdəmo.j (Neerpelt), paardenworm: pēͅrdəwø.rəm (Neerpelt), peͅrəwoͅrəm (Geistingen), pjēͅrəwərm (Beverlo), paardhorzelworm: peͅiətwoͅsəlwərm (Brustem), paardshorzelmade: idiosyncr.  pearshoostelmaaj (Grathem), paardsmade: pjatsmōͅ (Opheers), Veldeke (iets gewijzigd)  paersmaje (Tegelen), paardsworm: paerdsworm (Nunhem), paerdswörm (Blerick), paerswurm (Swalmen), paìrswórm (Stevensweert), pārswoͅrm (Rotem), pedswörm (Mechelen), pietswøͅrm (Tongeren), pjatswərəm (Grote-Spouwen, ... ), pèrsworm (Heythuysen), pèrswərm (Bree), pèèrdsworm (Haelen), pêrdswörm (Neeritter), pɛrtswərm (Neerharen), pɛ̄tswərəm (Borlo), idiosyncr. + soms fon. schrift Engels ae = ae van Engels fonetisch schrift  paesjwôrrəmə} (Einighausen), Veldeke  paersworm (Montfort), WLD  perdswor.m (Panningen), perswor.m (Panningen), pèërsworrem (Gronsveld), WLD ik ken hem niet Anders dan als -  pairsworm (Maasniel), paardswortel: paeschwortel (Puth), Additie (bij vraag 35): = runderhorzel  pēēëdswórtel (Hoensbroek), fonetisch Additie bij vraag 36: De paardenhorzel zelf heet "paesjwoertel"(vergelijk additie bij vraag 35)  paesjwŏĕrtel (Oirsbeek), rode worm: rooiworem (Neer), runderhorzelmade: runderhorzelmaai (Boekend), idiosyncr.  rinjerhoostelmaaj (Grathem), runderwesp: Veldeke  ringerwésp (Ulestraten), runderworm: ringerwörm (Mechelen), WLD  reenderwörrem (Gronsveld), rups: roepsj (Waubach), teek: teek of horzel (sic) (Grubbenvorst), tēk (Maaseik), täke (Linne), idiosyncr.  teək (Borgloon), veeworm: veeworm (Ospel), veldmade: vɛlmoͅi̯ (Tongeren), warbos: warbos (Mheer), warboͅs (Sint-Martens-Voeren), gewoon spellingsysteem  warbos (Mheer), uit t waals  wa.rboͅs (Sint-Pieters-Voeren), Veldeke  ’n warboos (Eijsden), WLD  warboos (Oost-Maarland), WLD Additie bij vraag 35: (bulten in de huid van runderen, veroorzaakt door de larve van de runderhorzel)  warbosse (Mechelen), weiworm: weiwurm (Helden/Everlo), worm: der worm (Hoensbroek), weͅrm (Beverst), worm (Hout-Blerick, ... ), wormen (Amby), wurrem (Margraten, ... ), wòrm (Waubach), wórm (alg.) (Kerensheide, ... ), wörm (Baarlo), wørəmə (Diepenbeek), wø̄rəm (Borgloon), wøͅrm (Godschei), wøͅrəm (Vucht), wərm (Beringen, ... ), wɛrəm (Spalbeek), dan heeft t paard de wörm  de wörm (Oost-Maarland), Veldeke  worm (Ulestraten), wörm (Bocholtz), vrij naar het WLD  worm (Klimmen), WLD  wĕŭrem (Oost-Maarland), worm (Eys, ... ), wörrem (Mechelen), ’n worm (Boekend), WLD péérd heet wörm  worm (Tungelroy), worm van de horzel: worm v. horzel (Boekend), wormbult: wøͅrəmbøltə (Kaulille), wormknobbel: Additie bij vraag 35: de bult (door de larve van de runderhorzel veroorzaakt in de huid van runderen)  wurmknobbel (Geulle) larve [N 26 (1964)], [N 26 (1964)], [N 26 (1964)] || larve van de paardenhorzel, worm die in de uitwerpselen van een paard kan worden aangetroffen [N 26 (1964)], [N 26 (1964)] || larve van de runderhorzel [DC 45 (1970)] || larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)], [N 26 (1964)] || larve vd runderhorzel || larve ve daas || made, worm onder de huid [Goossens 1b (1960)] || paardenhorzel (eieren in de haren van paarden, larven in maag en darmen) [DC 18 (1950)] || paardshorzel, insect dat zijn eitjes legt onder de huid van de koeien [Goossens 1a (1955)] || runderhorzel (larven in de huid van runderen) [DC 18 (1950)] || schapenhorzel (larven in de neusholte) [DC 18 (1950)] || worm onder de huid [Goossens 1b (1960)] || worm vdit laatste insec [Goossens 1b (1960)] || worm vdit laatste insect [Goossens 1a (1955)], [Goossens 1b (1960)] III-4-2
runderlap biefstuk: biefsjtuk (Heerlen), bifstèk (Hasselt), bifstøk (Lommel), bifstɛk (Meeuwen), bufstuk (Beverlo), bussjtök (Gronsveld), busstùk (Hoeselt), bøfstøͅk (Meeswijk), Eng. beefsteak (ossestuk)  büstùk (Tongeren), Verklw. bufstèkske  bufstèk (Hasselt), kogel: Verklw. keugelke  kogel (Venlo), scheil: schiël (Hasselt) biefstuk || biefstuk van de kogel || scheil, biefstuk van de dikbil aan de binnenkant tussen de achterpoten III-2-3