e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rubberzool rubberen lap: røbǝrǝ lap (Nieuwstadt), rubberlap: røbǝrlap (Stein) Zool van rubber gemaakt. [N 60, 233a] II-10
ruche feston: fɛston (Maastricht), frul: frøl (Oostham), frulletje: frylǝkǝ (Houthalen), gefronst kantje: gǝfronst kɛntšǝ (Herderen), geplooid kantje: gǝplōjt kɛntšǝ (Herderen), kant: kant (Loksbergen), kantstukje: kantstøkskǝ (Bocholt), musje: møskǝ (Ottersum), opleg: uplęx (Loksbergen), ruche: roš (Grevenbicht / Papenhoven), ruche (Doenrade, ... ), ruš (Heerlen, ... ), ryš (Kerkrade, ... ), rȳš (Maastricht), røš (Boorsem, ... ), ruchetje: ryšjǝ (Kerkrade), ryškǝ (Valkenburg), ryšǝkǝ (Neerpelt), rȳskǝ (Noorbeek), rȳškǝ (Meijel, ... ), røškǝ (Eisden, ... ) Geplooid (kanten) oplegsel aan dameskleren of een geplooide gerimpelde of klokkend geknipte reep stof. Er zijn twee soorten ruches, rechte en ronde, die verschillend worden geknipt. Zie afb. 47. [N 62, 42a; MW; monogr.] II-7
ruches fronseltjes: frȳsǝlkǝs (Sevenum), ruches: rušǝs (Meijel) Sierplooitjes in de voorkant van een sierkrans op de muts. [N 61, 24b] II-7
rucheskant aan de sierkrans plooikant: plōjkaŋkt (Sevenum), rucheskant: rušǝskant (Meijel) De kant die voor de ruches van de sierkrans of toer wordt gebruikt. Volgens de informant van L 265 werd deze kant machinaal gemaakt. [N 61, 25b] II-7
rug croupon: croupon (Dilsen, ... ), krupǫn (Diepenbeek, ... ), krupǭ (Bilzen), krǝpon (Milsbeek), krǝpǫn (Klimmen), krǫpon (Panningen), kupǫn (Roggel, ... ), dosset: dosɛt (Schaesberg, ... ), dozɛt (Heythuysen), ganse croupon: ganse croupon (Schimmert), kern: kęǝn (Montzen), kę̄jn (Gulpen, ... ), kernleer: kɛrnlę̄r (Maasbree), pokkel: dr poekel (Klimmen), pochel (Ophoven, ... ), poekel (Heel), poekkel (Sittard), pokkel (Maastricht), pōēchel (Wellen), pŏkkel (Urmond), pŭkkel (Elsloo), B.v. ich houw dich op der poekkel.  poekkəl (Wijlre), Plat.  poekkəl (Wijlre), rug: geschoot in den rug (Stokrooie), ich heb rukpijn (Zepperen), in den rùk (Voort), kremen in de reug (Rijkhoven), paain i mène rug (Paal), paain in maaine rüg (Millen), pain in də røk (Borgloon), pein in de rug (Hoepertingen, ... ), pein in m`ne rēūk (Kuttekoven), pein ən menne ruk (Hoepertingen), pen e mənə rəch (Zonhoven), peyn in de ryeg (Bree), pien in den règ (Bree), pien in mene rek (Opoeteren), pien in menne rük (Maaseik), pijn en de reg (Zichen-Zussen-Bolder), pijn in de rug (Lommel), pijn in den rəg (Hoepertingen, ... ), pijn in də reg (Eigenbilzen), pijn in m reuk (Vechmaal), pijn in m`ne rug (Lommel), pijn in m`nə reg (Hees), pijn in mene rech (Riemst), pijn in mene reug (Rijkhoven), pijn in mene rĕg` (Beverst), pijn in mene rŭg (Houthalen), pijn in mene règ (Linde), pijn in mene rɛk (Lanaken), pijn in menen rug (Sint-Truiden), pijn in menne rug (Beverlo, ... ), pijn in mijne rēͅg (Genk), pijn in mijne ruək (Ulbeek), pijn in mijnen rug (Helchteren), pijn mennen ruək (Hoepertingen), pijn ən den rug (Sint-Truiden), pijən in mainə rug (Sint-Truiden), pin in de rok (Ulestraten), pin in də røg (Zolder), ping iĕ gĕne rĕuk (Remersdaal), ping é geun rêuk (Remersdaal), piën in mijn ruëg (Kaulille), pījn in dən ruk (Sint-Truiden), pyn in myne rok (Hoepertingen), pän en dən røk (Mettekoven), pèĕn in de rug (Heppen), pèïn īēn de rùk (Vroenhoven), pɛjən menen ruk (Zepperen), rech (Martenslinde), reg (As, ... ), regk (Opoeteren), reig (Bree), reikg (Opglabbeek), rejg (Opglabbeek), rek (Elen, ... ), rekch (Linde), reug (Rijkhoven, ... ), reuk (Borgloon, ... ), rex (Berbroek, ... ), rĕch (Zichen-Zussen-Bolder), rĕŭch (Stevoort), rĕŭg (Houthalen, ... ), rĕŭk (Remersdaal, ... ), reͅch (Bilzen, ... ), reͅg (Bree, ... ), reͅk (Rekem), rig (Berbroek, ... ), rijkg (Bree), roek (Rekem), rok (Heer), roͅek (Rekem), ru(e)k (Voort), rueg (Sint-Lambrechts-Herk), ruek (Hoepertingen, ... ), rug (Afferden, ... ), ruG (Terwinselen), rug (Tessenderlo, ... ), ruk (Amby, ... ), rukg (Dieteren), ruug (Leopoldsburg), ruək (Merkelbeek, ... ), rūk (Leveroy, ... ), rŭg (Gennep, ... ), rŭk (Amby, ... ), rŭŭg (Beverlo), rych (Herk-de-Stad, ... ), ryeg (Bree), ryg (Herk-de-Stad, ... ), rygpin (Sint-Huibrechts-Lille), ryk (Eys, ... ), rèch (Beverst), règ (As, ... ), rèk (Hasselt, ... ), rèuk (Niel-bij-As), rég (Bree, ... ), rék (Eisden), rêg (Niel-bij-As), rëk (Houthalen), rëug (Millen), rö:g (Zonhoven), rö:k (Mechelen-aan-de-Maas), röch (Zonhoven), röck (Sittard), röek (Eupen), röG (Molenbeersel), rög (Stein), rök (Amstenrade, ... ), rø.k (Montzen), røch (Hamont, ... ), røg (Hamont, ... ), røk (Aalst, ... ), røq (Eksel, ... ), røx (Beringen, ... ), rø̜k (Bocholt, ... ), rø̜q (Dilsen, ... ), rø̜x (Alken, ... ), rø͂ͅk (Lanaken), røͅch (Hasselt), røͅg (Bocholt, ... ), røͅk (Bommershoven, ... ), rùch (Venray), rùg (Arcen, ... ), rùG (Gulpen), rùg (Oostrum, ... ), rùk (Amby, ... ), rûk (Maaseik, ... ), rûîk (Lanaken), rüek (Lontzen), rük (Amby, ... ), ręk (Bree, ... ), ręq (Beek, ... ), ręx (As, ... ), rə:k (Lanaken), rəch (Wellen, ... ), rəg (Genoelselderen, ... ), rək (Elsloo, ... ), rəyk (Koninksem), rɛg (Genk), rɛk (Lanaken, ... ), wie i jene rökk (Lontzen), zeer in menne rug (Lommel), NB de kriemer = ???  pijn en de reg (Genk), Soms zelfs dryk.  ryk (Sint-Truiden), ruggegraat: rø̜gǝgruǝt (Broekom), rø̜gǝgruǫt (Berg), ruggenstrang: (rùkkəštrànk) (Koningsbosch), ruggestrang: reqǝstraŋk (Niel-bij-As), rø̜gǝstra.ŋk (Hechtel), rø̜gǝstrā.ŋk (Rutten), rugstrang: pien in de rijkgstrank (Bree), pijn in m`n regstrank (Berbroek), rugstrank (Blitterswijck), rukštrank (Simpelveld), rŭkstrank (Linne), rökstrank (Maastricht), rökštrànk (Oirsbeek), røkstrā.ŋk (Overrepen), røxstraŋk (Kerkhoven, ... ), røxstrā.ŋk (Nerem, ... ), rø̜kstra.ŋk (Bommershoven, ... ), rø̜kstrā.ŋk (Berlingen, ... ), rø̜xstra.ŋk (Achel, ... ), rø̜xstraŋk (Heesveld-Eik), rø̜xstrā.ŋk (Berg), rùkštrank (Nieuwenhagen), rękstrā.ŋk (Opglabbeek), ręxstra.ŋk (Zutendaal), ręxstrā.ŋk (Genk), rəkstrank (Urmond), i.e. ruggegraat.  rökschtrank (Schinnen), röksjtrank (Houthem), rugvel: rø̜kvɛl (Neeritter), strang: (pein in m`ne strank) (Kuttekoven), pain in mene strank (Beringen), peen (in) menə strauk (Heers), pijn in de strank (Sint-Truiden), stra.ŋk (Godschei, ... ), strank (Duras, ... ), straŋk (Beverst, ... ), strā.ŋk (Diets-Heur, ... ), štrònk (Meerssen) de rug [ZND 29 (1938)] || Het gedeelte van de huid dat de rug bedekt. Zie afb. 1. [N 60, 3h; N 36, 6a] || ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || rug [DC 01 (1931)], [SGV (1914)], [ZND 06 (1924)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9, II-10, III-1-1
rug van het blad van de zeis botte kant: bǫtǝ kānt (Sint-Truiden), dikke kant: dekǝ kant (Peer), rug: rex (Peer), ryk (Gelinden, ... ), rø.x (Hoeselt), røk (Aalst, ... ), røx (Achel, ... ), rø̄k (Maasmechelen), rø̜k (Baexem, ... ), rø̜q (Dilsen, ... ), rø̜x ('S-Herenelderen, ... ), ręk (Bree, ... ), ręq (Beek, ... ), ręx (As, ... ), waart: waart (Herkenbosch) De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b] I-3
rug van het lemmer botte kant: botte kaant (Gronsveld, ... ), botte kant (Bree, ... ), botte kantj (Echt/Gebroek, ... ), botte kantjh (Buchten), botte kenjt (Guttecoven), botte kânt (Oirlo), botte-kant (Voerendaal), bòtte kànt (As, ... ), bòttə kànt (Opglabbeek), bòttə kàànt (Rekem), bötte kant (Venlo), b‧oͅtə ka.ntj (Kinrooi), (ruk van het mes)  botte kank (Schaesberg), van ?t mets  botte kant (Schimmert), botte zij: bòtte zie (Waubach), bovenkant: baovekant (Venlo), baovekàànt (Arcen), buitenkant: van ei mets  boetekantj (Herten (bij Roermond)), het bot: bot (Meijel), bôt (Nunhem), het bot (Sint-Martens-Voeren), ət˂ b‧oͅt (Kinrooi), ⁄t bot (Weert), kant: kaant (Ordingen), rug: reͅx (Neeroeteren), rug (Eksel, ... ), ruk (Gulpen, ... ), räg (Boekend), règ (Eigenbilzen), rég (As), réG (Opglabbeek), röGk (Klimmen), rök (Buchten, ... ), rökg (Swalmen, ... ), røk (Lanklaar), røx (Houthalen, ... ), røͅk (Lanklaar, ... ), røͅq (Lanklaar), rûk (Schimmert), meervoud rögke  rök (Klimmen), ruck  rug (Heythuysen), van ?t mets  ruk (Schimmert), rök (Blerick), ö: van löss  rök (Ell), stompe kant: stómpə kant (Meijel) De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)] || Kerf of breuk in het scherp van een mes (schaard, schaar, schaal) [N 79 (1979)] III-2-1
rug, aangeaard stuk aangehoogde rij: ǭǝngǝhȳgdǝ ręi̯ (Diepenbeek), balk: (mv)  bølk (Beverst), balkvoor: balkvoor (Milsbeek, ... ), bed: bęt (Halen), berg: bęrǝx (Koersel), berm: bɛrǝm (Mechelen), braak: brǭk (Velden), dam: dam (Peer), gehoogde rij: gehyǝgdǝ rii̯ (Noorbeek, ... ), gǝhȳ.gdǝ rē̜ (Gingelom), gehoogsel: gǝhøxsǝl (Wellen), grubbe: grøbǝ (Beringen), het opgehoogde: t ǫpgǝhȳǝgdǝ (Puth), holvoorde: (mv)  hōǝlvōrdǝ (Hushoven), hoog: hȳǝx (Guttecoven, ... ), hø̄x (Urmond), hoogrij: hīxrē̜ (Hasselt), hoogrug: hyǝgrø̜q (Houthem), hoogsel: hyxsǝl (Rummen), hø̄xsǝl (Meers), hīxsǝl (Kiewit), hoogvoor: hȳgvu.r (Waubach), hø̄ǝgvōr (Buchten), kam: kam (Melveren), kant: kant (Gruitrode), ophoogsel: ǫphȳxsǝl (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), rij: rii̯ (Maasmechelen, ... ), rē̜ (Hasselt), rug: ryx (Melveren, ... ), røq (Bocholtz, ... ), røx (Blitterswijck, ... ), rø̜q (Baexem, ... ), rø̜x (Hoeselt), ręq (Maasmechelen), ręx (Opglabbeek), verhoogsel: vǝrhȳxsǝl (Paal), voor: voor (Valkenburg), wal: wal (Baarlo, ... ), walj (Achel), wāl (Bree), węl (Swalmen), walletje: węlǝkǝ (Ell, ... ) De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.] I-5
rugband band: band (Opglabbeek), banjtj (Reuver), bant (As, ... ), bãǝnt (Schulen), bānt (Horst, ... ), bęnjtj (Stein), bɛnjtj (Born), band in gen rug: bānt e gęnǝ røk (s-Gravenvoeren), bandje: bē̜ntšǝ (Bilzen), bęntjǝ (Doenrade, ... ), bɛ̄ntjǝ (Meijel), gordel: jyǝdǝl (Bleijerheide), martingale: martengal (Genk), martēgal (Bilzen), martɛgal (Bilzen), martẽ̜qal (Montzen), rugband: rugband (Diepenbeek), rykbanjtj (Echt), røqbanjtj (Lutterade), rø̜kbant (Ransdaal), rugbandje: røxbęntjǝ (Neeroeteren), rugceintuur: røksentȳr (Eijsden), ruggeband: rø̜qǝbanjtj (Geleen) De band achter in de (driedelige) rug van een colbert. Vergelijk de lemmata ɛplatstukɛ en ɛjukstukɛ.' [N 59, 92] II-7
rugbies rugbies: røkbīs (Bleijerheide) Een bovenbies die aan de achterkant in een schoen aangebracht wordt. [N 60, 18e] II-10