e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rondreizen, pendelen de hort opgaan: [Overhevelen naar lm., RK]  den hort op gaon (Sittard), dolen: dole (Vlodrop), naveteren: naveteren (Leopoldsburg), op en af reizen: op en oaf reeze (Hoeselt), (= pendelen).  o.p ˂ɛn ‧āf r‧ēzə (Eys), op en neer reizen: (= pendelen).  o.p ˂ɛn n‧ēr r‧ēzə (Eys), op reis zijn: op reis zijn (Hoensbroek), pendelen: pendele (Bree, ... ), pendelen (Born, ... ), petdele (Meijel), reizen: reize (Ell, ... ), rondreis (zn.): rôndreis (Oirlo), rondreizen: ro.ntr‧ēzə (Eys), roendjreze (Merkelbeek), rondj reize (Geleen), rondjreize (Nieuwstadt, ... ), rondreeze (Hoeselt), rondreize (Amby, ... ), rondreizə (Montfort), rondreizən (Diepenbeek), rondrēze (Gulpen), ronjt reizə (Roermond), ronkreze (Kerkrade), rontjreezə (Doenrade), roond reize (Venray), roondreeze (Mheer), roondrēīzə (Gennep), roonreize (Maastricht, ... ), roontrèjzə (Maastricht), rōōntreizə (Maastricht), ròndj reize (Echt/Gebroek), ròndreize (Geulle, ... ), róndreize (Klimmen, ... ), róntjreizən (Urmond), róntreezə (Heerlen), róntrijzə (Venlo), rôndjreize (Melick), (cirk.).  rontjreize (Herten (bij Roermond)), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  rŏndreizen (Meerlo), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  rŏnkrēēzə (Nieuwenhagen), ps. omgespeld volgens RND!  rontreͅi̯zə (Meeuwen), rondtrekken: roendtrèkkə (Guttecoven), rondtrèkken (Eksel), roondtrekke (Noorbeek), róndtrekke (Maastricht), rónt trékkə (Meijel), teuten: Opm. v.d. invuller: nl. om te handelen en te ruilen.  tīēte (As), toeren: toere (Maasniel, ... ), toerə (Maastricht, ... ), tōēre (Klimmen), tōērə (Epen), voyageren (<fr.): voyageren (Jeuk), zwalken: Van Dale: zwalken, dobberen; her en der zwerven, ronddolen.  schwalken (Heerlerbaan/Kaumer), zwerven: zwerve (Stein) rondreizen [pendelen, de navet doen] [N 90 (1982)], [N 90 (1982)] III-3-1
rondreizende muzikant blaaspop: blaospop (Venlo) Reizende muziekant. III-3-2
rondreizende toneelgroep ambulant toneel: ambulant toneel (Merkelbeek), bohemers: bohemers (Eigenbilzen), foortoneelgroep: faurtoneilgroep (Bilzen), kermisklanten: kirmesklante (Klimmen), komedianten: commediante (Geleen), kemeediante (Neer), kunstenmakers: kunstemeekers (Schimmert), marsgroep: marsgroep (Stein), reizend theater: reizend theater (Leopoldsburg), reizend volkstheater: reizend volkstheater (Bilzen), rondzwervers: rondsjwervers (Vlodrop), speelders: speelders (Schimmert), speelgroep: speelgroep (Born), speulgroep (Ell, ... ), spuulgroep (Weert), speeltoneel: speeltoneel (Montfort), spelemannen: spelemannen (Eksel), toneelclub: toneelclub (Doenrade), toneelgezelschap: Sub TONEEL.  toneelgezelsjap (Posterholt), toneelgroep: toneelgroep (Brunssum, ... ), tonielgroep (Kesseleik), toniəlgrup (Meerlo), tənīlgrup (Venlo), toneelspelers: tonielspeulers (Velden), troep: nen troep (Bilzen), troep (Blerick, ... ), troep kunstenmakers: trup kenstəmɛ̄kərs (Montfort), zwervergroep: zwervergroep (Meijel), {z. toel.}: De beddeleers (bedelaars) ramaseerden zo geld door moonica (harmonica) te spelen.  / (Jeuk) [Toneelgezelschap]. || een rondzwervende toneelgroep die overal voorstellingen geeft [spelleke] [N 112 (2006)] || Een rondzwervende toneelgroep die overal voorstellingen geeft [spelleke]. [N 90 (1982)] III-3-2
rondreizende toneelgroep add. belleman: Ook wel "bellegèk"genoemd. Op zijn hoofd een van ijzerdraad vervaardigd draagstel met veel belletjes; op zijn rug een Turkse trom met cymbaal en triangel, die met een touw aan de enkels waren verbonden; de trommelstokken waren aan zijn ellebogen vastgemaakt. Door hoofd, armen en voeten te bewegen bespeelde hij deze instrumenten. Met zijn mond bespeelde hij nog een of ander blaasinstrument. Vaak ging hij gekleed in een fraai en bontgekleurd pakje.  belleman (Sittard), rollenzanger: (±) rollezêngers (Bilzen), rollezĕnger (Uikhoven), snorrant: sjnorante (Sittard), NB sjnórre: snorren.  sjnórrante (Sittard) een rondzwervende toneelgroep die overal voorstellingen geeft [spelleke] [N 112 (2006)] || Rondreizend straatmuzikant. || Rondreizende, bedelende straatmuzikanten. || Rondtrekkende liedjeszanger. || Straatmuzikanten. III-3-2
rondschaven afronden: afronǝ (Tessenderlo), afrǫnǝ (Leopoldsburg), āfrondjǝ (Posterholt), āfrǫnǝ (Dilsen), ǭfrondǝ (Bilzen), een poekel schaven: ǝnǝ pukǝl šāvǝ (Bleijerheide), ronden: rønjǝ (Herten), rondschaven: rontjšāvǝ (Herten), rontsxāvǝ (Venlo), rontšǭvǝ (Bilzen), rōntšāvǝ (Mechelen) De kant van een stuk hout, bijvoorbeeld van een tafelblad, door schaven rond maken. [N 53, 106] II-12
rondsel klein rondsel: klęjn rontsǝl (Laar), rondsel: rondsel (Beesel, ... ), ronjsǝl (Sint Odilienberg), ronsǝl (Beegden, ... ), rontsǝl (Hamont, ... ), ronzǝl (Peer), rõnsǝl (Tessenderlo), rønsǝl (Beesel, ... ), rønšǝl (Herten), rū ̞ǝnsǝl (Beek), rǫnsǝl (Arcen, ... ), rǫntsǝl (Maxet), rondseltje: rønšǝlkǝ (Herten) Het spijlen- of stavenrad dat aan de bovenzijde van het staakijzer is bevestigd. Bij de standerdmolen loopt dit rad in het aswiel, bij de Hollandse molen in het spoorwiel. Het rondsel is opgebouwd uit twee evenwijdige schijven die verbonden zijn door op regelmatige afstand loodrecht geplaatste staven. Zie ook afb. 58 en 59 en de toelichting bij het lemma ɛrondsel van de watermolenɛ.' [N O, 14a; A 42A, 11; Sche 42; N O, 41f; N D, 21; N D, 25] II-3
rondsel van de rosmolen bonkelaar: bǫŋkǝlār (Baarlo, ... ), kamrad: kamprāt (Haelen), kamrāt (Epen  [(meervoud: kamrādǝrs)]  ), klein tandrad: klęjn tantjrāt (Montfort), kroonrad: kroanrāt (Munstergeleen), ritsel: retsǝl (Bocholtz, ... ), rondsel: ronsǝl (Eygelshoven, ... ), runsǝl (Paal), rønsǝl (Velden), røntsǝl (Tegelen), rønšǝl (Maasmechelen, ... ), rø̄nsǝl (Baarlo), rø̜nsǝl (Holtum, ... ), rø̜nšǝl (Nunhem), rōnsǝl (Tungelroy), rǫnsǝl (Grathem, ... ), rondseltje: rønšǝlkǝ (Herten) Het kleine spijlenrad van de rosmolen dat de horizontaal draaiende beweging van het grote rad overbrengt op de spil. De woordtypen kamrad (l 322, Q 7) en klein tandrad (l 382) duiden erop dat men in die plaatsen met een van ɛtandenɛ voorzien rad werkte.' [N D, 25] II-3
rondsel van de watermolen gewoon rad: gǝwun rǭǝt (Stevoort), ijzeren rad: (mv)  ęǝzǝrǝ rēǝr (Gutschoven), kamrad: kamprāt (Rothem, ... ), kāmprǭ.t (Kanne), kamrad van het ijzer: kamprǫǝt van t ęǝzǝr (Sint-Lambrechts-Herk), kamradje: kāmprø̜̄tšǝ (Kanne), klein kamrad: klejn kemprǭǝt (Kermt, ... ), klēn kamprǫǝt (Hoeselt), klęjn kámprǭt (Rutten), klɛjn kamprǫǝt (Heks, ... ), klein kroonrad: klɛjn krū.nrā.t (Maastricht), klein rad: klejn rǫǝt (Wintershoven), kliǝ rǭǝt (Herk-de-Stad, ... ), klɛj rǫǝt (Sint-Truiden), klɛjn rǫǝt (Haren), klein radje: klɛjn rø̜̄tšǝ (Lanaken), lantaarn: lǝtjān (Diepenbeek), lǝt˲gan (Berbroek, ... ), lǝt˲gān (Diepenbeek, ... ), rad: rǭǝt (Hoeselt), rad van het staakijzer: rǭǝt van t stǭkęǝzǝr (Stevoort), radje: røtšǝ (Alt-Hoeselt), ritsel: retsǝl (Bilzen, ... ), ritsel (Heerlen), rø̜tsǝl (Mal, ... ), rondsel: rensǝl (Opitter), ronsǝl (Aldeneik, ... ), rǫnsǝl (Diepenbeek, ... ), rǫntsǝl (Maastricht, ... ), rǫŋsǝl (Opitter), rondsel van de stenen: ronsǝl van ǝ stęjn (Neeroeteren), rondselrad: ronsǝlrā.t (Opoeteren), zijkamrad: zęjkamprǫǝt (Berlingen) Het spijlen- of stavenrad aan de onderzijde van het staakijzer. Al naar gelang het aantal steenkoppels kan zowel het aswiel als het kroonrad in het rondsel grijpen. Uit de opgaven is niet altijd af te leiden of met de term rondsel een spijlenrad bedoeld wordt. In een groot aantal molens was het rondsel vaak vervangen door een klein ijzeren kamrad met ijzeren tanden. De benaming rondsel bleef dan behouden. Zie ook het lemma ɛrondsel van de windmolenɛ.' [Vds 81; Jan 102; Coe 82; Grof 102; A 42A, 13; N O, 14a; N D, 25; monogr.] II-3
rondslenteren, ronddolen (zich) vertreden: vertreeje (Mheer, ... ), vertreije (Boekend), zich get vertrae (Vlodrop), i.e. doelloos rondlopen.  zich vertrèje (Tegelen), ? sans sommet (fr.): sansomme (Hoepertingen), baladeren (<fr.): baladéére (Vorsen), bali?n: balieje (Meijel), bommelen: boemele (Kerkrade), bummele (Mesch), i.e. op zijn gemak lopen. B.v. hè boemelt edere daag 10 kèlomèter.  boemele (Roermond), brakken: bragke (Bree), brakke (Susteren), (brakken)  bragə (Opglabbeek), dabberen: dabbere (Tegelen), dali?n: dallije (Ottersum), doelloos (bn.): doelloos (Boekend), dolen: daole (Baexem), daolen (Maaseik), dōlə (Paal), dōlən (Koersel, ... ), dwalen: dwale (Ittervoort), dwaolen (Dilsen), dwoale (Brustem), dwoulen (Hasselt), dwōlən (Koersel, ... ), Of: dwao(e)len.  dwaolen (Wilderen), dwazelen: dwatsələn (Neerpelt), dweilen: dweijele (Nunhem, ... ), dweile (Tegelen), dweiële (Sittard), dwēͅlə (Paal), i.e. doelloos heen en weer lopen.  dweiële (Sittard), flaneren: flaneere (Maastricht), flaneire (Limbricht), flanteren: flantere (Klimmen, ... ), WNT: flenteren: bijvorm van slenteren, gew.  flantere (Puth), flarissen: flarise (Boeket/Heisterstraat), heen en weer lopen: hin en weer lope (Gennep), in de wind lopen: en də went luəpə (Leopoldsburg), jakken: jakən (Houthalen), oe.ver straot jakke (Weert), jatsen: jatse (Nieuwenhagen), klenderen: klenjere (Geleen), klenjtere (Neeritter), klénjere (Haelen), klungelen: kloŋələ (Bree), lanterfanten: lanterfante (Hechtel, ... ), B.v. dje mut ni lanterfante, zet mar deur (blijven hangen, zeer traag zijn).  lantərfantə (Hasselt), lanterfanteren: lantre fantre (Tongeren), lantərfantərə (Overpelt), laveien: lavèje (Maastricht), lingeren (vgl. eng.): lɛngere (Jeuk), lummelen: lammele (Rimburg), lummele (Blerick, ... ), lummelen (Alken, ... ), lømələ (Lanklaar), maar raak lopen: maar raak laope (Blerick), met de ziel onder de arm lopen: hae löp mit zien zeel onger d`n erm (Sittard), mit z`n zieel onger den errum loupe (Weert), op de dool zijn: op den dool zen (Lommel), op den dool zĕn (Sint-Truiden), op de zoedel zijn: op de zoedel zèn (Sint-Truiden), op zwadder gaan: Betekent eveneens op café gaan !  opswadər gōͅn (Hasselt), over de hei stropen: i.e. zonder doel rondlopen.  ovver de hei streupe (Gennep), promeneren (<fr.): promeneire (Limbricht), rakken: rakə (Achel), rakən (Lommel), rannen: rānə (Alken), NB: raner = straatloper !  rānə (Alken), rond gaan gillen: round gwoun jillen (Maaseik), rondbrakken: ront(šə) bragə (Opglabbeek), rondbratsen: rōntbradzə (Overpelt), ronddabben: róónddabbe (Middelaar), ronddazelen: ronddazelen (Bocholt), ronddolen: dōlə (Paal), dōlən (Koersel, ... ), roentdaolen (Maaseik), ronddauelen (Hasselt), ronddeuele (Hasselt), ronddeule (Hasselt), ronddoalen (Mechelen-aan-de-Maas), ronddolen (Helchteren, ... ), ronddoulen (Sint-Truiden), ronddoëlen (Kaulille), ronddoïlen (Diepenbeek), ronddôlen (Reppel), rondoelen (Kaulille), rontdoelen (Stevoort), rontdolen (Achel), rontdōlə (Herk-de-Stad), roonddoəlen (Kaulille), roonddôlen (Bree), roontdoelen (Neerpelt), rŏnddoolen (Hamont), ròndduələn (Neerpelt), ronddraaien: ronddraaïlen (Halen, ... ), ronddrein (Sint-Truiden, ... ), ronddrije (Meeswijk), ronddrijë (Jeuk, ... ), ronddrêën (Hoeselt), rondrēͅ (Val-Meer), rondreͅjə (Lanklaar), roͅnddroͅiə (Gingelom), ronddrentelen: F  róndjdrentele (Roermond), ronddwalen: ronddwa͂le (Wellen), ronddwoula (Koninksem), ronddwoulen (Zichen-Zussen-Bolder), ronddwoͅlen (Diepenbeek), roonddwalen (Bree), roəndwoələ (Gutshoven), rōnddwaŏle (Maastricht), rōntdwōͅələn (Hamont), rōͅntdwaələ (Alken), rondhangen: rondhange (Oirlo), rondhaŋə (Lommel), rôndjhange (Herten (bij Roermond)), rondhitsen: rondhetsen (Bree), rondjakken: rōntjakə (Overpelt), Overal naar toe gaan.  rōntjakə (Overpelt), rondjatsen: rondjatse (Valkenburg), i.e. rondlopen.  rōntjatsə (Kanne), rondlopen: get ronk loope (Rimburg), reͅntlōpə (Mopertingen), ro:ntlaupə (Lanklaar), roendlaupen (Elen), rond laupen (Bocholt), rond-laupe (Wintershoven), rond-loepe (Peer), rondlaupe (Maaseik, ... ), rondlaupen (Dilsen, ... ), rondloepen (Hechtel, ... ), rondloewepen (Achel), rondloeëpen (Neerpelt), rondloeïpen (Halen), rondloopen (Hoepertingen, ... ), rondloupen (Neeroeteren, ... ), rondluipen (Lommel), rontlaupe (Gruitrode), rontlaupen (Neeroeteren), rontlēpən (Genk), rontlūpə (Sint-Truiden), rontlôəpən (Velm), roondloipen (Lanaken), roondloopen (Zichen-Zussen-Bolder), roontloepen (Neerpelt), roundleupe (Mechelen-aan-de-Maas), rōntluəpən (Neerpelt), rōntløͅpə (Bree), rūntlawpen (Maaseik), róndlaupe (Venlo), rondlopen en de baan niet weten: dé lup raond en e wit neet de baon (Oost-Maarland), rondlummelen: rondlummele (Diepenbeek), roͅntlømələ (Bocholt, ... ), ró:ndlumm`le (Kaulille), rónklummele (Tegelen), rôndlummele (Hoensbroek), B.v. `t zijn gekken die zonder doel rondlummelen.  zonder doel} rondlummelen (Peer), rondmuizen: (rondmuizen)  roͅntmāəzə (Gingelom), rondrakken: rondrakke (Eksel), rontrakə (Neerpelt), rōntrakən (Hamont, ... ), rondrannen: rondrānen (Diepenbeek, ... ), rondratsen: rontratsən (Overpelt), rōntratsən (Hamont), roͅnt ratsən (Hamont), rondschavokken: rontšəvokə (Opglabbeek), rondschobben: Doelloos rondlopen  rōntschobə (Overpelt), rondschooien: roundchoeje (Mechelen-aan-de-Maas), Pejoratief.  rondschoeje (Zonhoven), rondschooieren: rondschujeren (Genk), rondsjacheren: rondšachərə (Guigoven), rondsjouwen: rondsjouwen (Reppel), rondslenteren: ro:ntslɛ:ntərə (Rijkel, ... ), roendjsjlentere (Oirsbeek), rondslentere (Meeswijk, ... ), rondslenteren (Diepenbeek, ... ), ronksjlentere (Panningen), rontslentərən (Lommel), rontsleͅntərə (Neerpelt, ... ), rontsleͅntərən (Lommel), rōntsleͅntərə (Overpelt), roͅntsleͅntərə (Halen), ròndjsjlentere (Guttecoven), ròngksjlentere (Tegelen), rondsleuren: rondsleren (Peer), rondslēēren (Meeuwen), rondslingeren: rond slingere (Grevenbicht/Papenhoven), rondslungelen: roondjslungele (Tungelroy), ròngksjlungele (Tegelen), rondtaffelen: rondtaffele (Ulestraten), rondtassen: ronjd taize (Neeritter), rondtoffelen: rondtoefele (Valkenburg), rondvegen: róndjvaege (Boeket/Heisterstraat), rondwaaielen: rondwaaiele (Meeswijk), rondzeilen: rondzeelen (Waltwilder), rondzeilen (Opoeteren), rondzinken: róndjzinke (Boeket/Heisterstraat), rondzuielen: rōntsøͅyələ (Smeermaas), rondzwabberen: roondschwabbere (Wolder/Oud-Vroenhoven), róndzwabbere (Nederweert, ... ), rondzwadderen: rŏndzwadərə (Opglabbeek), roͅntzwadərə (Halen), runtswadərə (Neeroeteren), rondzwalken: roondzwalke (Wijk), rondzwalpen: rontzwalpən (Overpelt), rondzwalveren: roondzwallevere (Maastricht), rondzwerven: rond te zwèrven (Bilzen), rondzwerreve (Hasselt), rondzwerven (Hamont, ... ), rontzwerven (Groot-Gelmen), röndzwerven (Neeroeteren), schabrakken: šəbragə (Opglabbeek), schoepen: schupe (Oirlo), schuupe (Broekhuizen, ... ), schooien: sjoaje (Thorn), schravelen: schravelen (Hoensbroek), slavodderen: weinig gebruikt, meestal gebruikt men hetzelfde als in het algemeen Nederlands  slavadərə (Tongeren), stropen: sjtrèùpə (Heerlerheide), taperen: i.e. zonder bepaald doel voor ogen (rond)lopen. B.v. hèè. taa.perde mer get ró.ndj.  taa.pere (Boukoul), trampelen: heröm traampele (Kelmis), trampele (Heerlen, ... ), trampələ (Heerlerheide), De opgave is moeilijk leesbaar, i.p.v. een a zou er ook een o kunnen staan: "trompele  trampele (Kerkrade), i.e. op en neer lopen; b.v. ich gao get trampele (= rondwandelen).  trampele (Limbricht), i.e. zonder bepaald doel voor ogen (rond)lopen. B.v. get inne hao.f ró.ndjtra.mpele.  tra.mpele (Boukoul), Volgens de informant zijn slenteren en zonder doel rondlopen synoniemen !  trampele (Berg-aan-de-Maas), trengelen: traŋələ (Bree), vendelen: vendele (Kerensheide), veͅndəlṇ (Kwaadmechelen), verdoold lopen: vərdo.lt laupə (Stokkem), vleugelen: vlö.gele (Panningen), Zie 139.  vlö.gele (Panningen), voor even veel lopen: Volgens de informant zijn slenteren en zonder doel rondlopen synoniemen !  hè löp veur ève vèùl (Berg-aan-de-Maas), voor niks rondlopen: roͅndluuəpə vər neks (Tessenderlo), voor zich heen lopen: veur zich haer loupe (Blerick), walseren: walsere (Maastricht), Doelloos.  walsere (Maastricht), zonder bezei dazelen: zonder bezej dazele (Ulestraten), zonder bezei lopen: zonger beseij loupe (Blerick), zonder bezei rondlopen: zônger besej rondloupe (Neerbeek), zwaaieren: zjwajjere (Klimmen, ... ), zwabberen: schwabbere (Valkenburg), sjwabbere (Sittard, ... ), ze loge mer get rónk te zjwabbere (Baarlo), zjwabbere (Tegelen), zwabbere (Blerick, ... ), zwabberen (Maastricht), zwadderen: sjwaddere (Buchten), zjwaddere (Beegden, ... ), zwaddere (Echt/Gebroek, ... ), zwadderen (Lauw), zwadərə (Opheers), zwadərən (Achel), zwötere (Neerbeek, ... ), B.v. likste dao mer wat rondj te zwaddere.  zwaddere (Tungelroy), B.v. zjwadder neet zo laat oppe sjtraot.  zjwaddere (Herten (bij Roermond)), zwadroneren: sjwadronnére (Klimmen), langs de straat lopen  sjwadronnére (Klimmen), zwalken: schwalke (Valkenburg), sjwalke (Belfeld, ... ), zjwalleke (Klimmen, ... ), zwalge (Roosteren), zwalke (Nederweert), zwammen: schwamde (Kerkrade), zwensen: sjwanze (Bocholtz), šwēͅ.nsə (Moresnet), zwerven: sjwerve (Voerendaal), zjwerve (Obbicht), zwerve (Bunde) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] || ronddolen [ZND 42 (1943)] || slenteren || Zonder doel rondlopen (zwabberen, zwadderen, (s)lummelen). [N 109 (2001)] III-1-2
rondstok buishout: bø̜js˱ǫwt (Stokkem), soldeerhout: sǫldērhōt (Nieuwenhagen, ... ) Een ronde stok die wordt gebruikt bij het solderen van buizen. De uiteinden van de rondstok rusten daarbij in twee blokken hout die aan één zijde V-vormig zijn ingezaagd. De te solderen buis wordt over de rondstok geschoven en met ringen vastgezet. Vervolgens kan de soldeernaad worden aangebracht. Zie ook afb. 194. [N 64, 21a] II-11