e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roek dool: daol (Tegelen), dooltje: duilke (Amby), dölke (Houthem), grijze kraan: gries kròn (Leveroy), jan: jan (Ospel), kaak: kaa.k (Herten (bij Roermond)), kaak (Echt/Gebroek, ... ), kleine kraai: klein krâo (Oirsbeek), korenkraai: kuərəkraoi (Sint-Geertruid), korenkraan: kòòrekraon (Roermond), kraai: krao (Born, ... ), kraoi (Buchten, ... ), kraoj (Gronsveld), krei (Blerick, ... ), kreij (America), krej (Horst, ... ), krēͅ (Tongeren), kroa (Heerlen, ... ), kroa. (Waubach), kroͅ: (Noorbeek), krè (Eigenbilzen), krèj (Maastricht, ... ), krèè (Eksel), kròò (Brunssum, ... ), kròòj (Buchten, ... ), krɛj (Opglabbeek), cf vr. 077, kraai  krēͅi̯ (Achel), Frings  krēͅ (Borgloon, ... ), vdBerg; omgesp.  krɛ̄ (Sint-Truiden, ... ), kraan: kraon (Buggenum, ... ), kroan (Beegden, ... ), kroane (Haelen), kroeoon (Grathem), kron (Gemmenich), kroone (Kelmis), krōͅn (Kinrooi), kròòn (Swalmen, ... ), ao lang  kraon (Horn), krauw: kraoew (Houthem), krau (Meerssen), krauw (Berg-en-Terblijt, ... ), kraw (Amby, ... ), kròòw (Meerssen, ... ), kres: krès (Kolonie, ... ), maaskraai: maaskrô (Gulpen), māskraoi (Sint-Geertruid), maaskraan: etym.aant.  maaskraon (Buggenum), maaskrauw: maaskrauw (Geulle), maaskraw (Amby), raaf: raaf (Berg-aan-de-Maas, ... ), raof (Maastricht), roaf (Rosmeer), ròòf (Maastricht), Frings  rōͅf (Beverst), wrsch  raaf (Leveroy), raafkraai: raafkraoi (Mheer), raafkròòj (Mheer), ravel: raavel (Maasbree), roek: reuk (Welten), roek (Beegden, ... ), roeke (mv.) (Afferden), rook (Amstenrade, ... ), rouk (Nuth/Aalbeek), rōēk (Dieteren, ... ), rōōk (Puth), ruk (Beringe, ... ), ruuê (Rimburg), rôôk (Venlo, ... ), corvus frugilegus  roēk (Castenray, ... ), doorgaans Frings, soms eigen spelling  ruk (Kwaadmechelen), eigen spelling; omgespeld  ruk (Roosteren), Frings; half lang als lang omgespeld  ruk (Lanklaar), van duiven  rūkə (Borgloon, ... ), zaadkraai of roek  rook (Heerlen), roeker: roeker (Overpelt), schrank: sjrank (Urmond), etym.aant.  sjrank (Urmond), schrankkrauw: sjrankkròòw (Urmond), sjrankraw (Urmond), schurftebek: schurftebek (Venray), schurftkraai: schörreftkrej (Altweert, ... ), HBHS 237  schöftkrei-j (Nederweert), schurftkraan: vanwege zn grijze kop"etym.aant.  sjörftkraon (Baexem), trekkraan: trèkkraon (Boukoul, ... ), etym.aant.  trèkkròòn (Swalmen), veldkraai: veldkrè (Eksel), vɛltkrā (Hasselt), Frings  vɛ̄ltkrɛ̄ (Gelieren/Bret), zaadkraag: corvus frugilegus  zōͅtkrōͅx (Meeswijk), zaadkraai: zaodkrao (Houthem, ... ), zaotkrao (Wijlre), zaotkraoi (Sint-Geertruid), zoadkrej (As, ... ), zoatkrao (Nuth/Aalbeek), zōͅtkrēͅi̯ (Overpelt), zōͅətkrɛi̯ (Kaulille), zò-ət-krao (Wijlre), zòòtkròò (Sittard), zaadkraan: zaodkraon (Roggel), zaodkroin (Linne), zaotkraon (Kessel), zaadkrauw: zaodkrauw (Stein), zaadzak: zaodzak (Venray), zotsak (Venray), zaamkraai: zaomkrao (Vijlen), zandkraai: zantjkrei (Nederweert), zwarte kraai: zwarte krej (Geysteren) Hoe heet de roek? [DC 06 (1938)] || roek [ZND m] || roek (46 bekende vogel; zwart met paarsige glans; kale rand boven aan de snavel; broedt in kolonies; leeft in troepen; roep [kao-kao-kao], [waaak] [N 09 (1961)] III-4-1
roekoeën brommen: brômme (Swalmen), brullen: (o.).  br‧øͅlə (Eys), Opm. bijv. "de duiven zijn aan het brulle".  brulle (Klimmen), Opm. v.d. invuller: dit doet hij wanneer hij achter een duiven aanloopt; al geluid producerend om zijn as draait; of een tegenstander uitdaagt. Hij "ruept"de duivin (lokt de duiven) of "hea likt in de komp te joege"wanneer hij zeer onrustig vanuit zijn broedhok of vanuit een donkere hoek om zijn duivin roept.  een doffer brult (Doenrade), donderen: Opm. bijv. "de duiven zijn aan het donderen".  donderen (Jesseren), drijven: Opm. bijv. "de duiven zijn aan het drijven".  drijven (Koersel), geroekedoek (zn.): Opm. v.d. invuller: men zegt: "de duiven zijn aan het roekedekoeken".  geroekedekoek (Mielen-boven-Aalst), gewoek (zn.): Opm. v.d. invuller: men zegt: "de duiven zijn aan het woeken".  gewoek (Mielen-boven-Aalst), hoeken: hoeken (Koersel), jagen: jage (Echt/Gebroek), Opm. v.d. invuller: ook "jaeegt"een doffer achter zijn duivin, nl. wanneer hij haar wil dwingen in de broedschotel plaats te nemen. Begint enkele dagen voordat de duivin het 1e ei van een nieuw broedsel moet leggen. Hij stopt daarmee tussen het leggen van het 1e en 2e ei.  een doffer jaeegt (Doenrade), kirren: kirre (Sevenum), koekeloeren: Hoort de duiven een[s] koekeloeren.  kukəlùərə (Niel-bij-St.-Truiden), koeren: koeere (Weert), koere (Herten (bij Roermond), ... ), koeren (Eys, ... ), kŏĕrə (Beesel), kurə (Meijel), Algemene opmerking: deze vragenlijst is heel slecht ingevuld!  koere (Maasbree), De dûve zoaten oppet daak te kòrre.  kòrre (Bree), Opm. bijv. "de duiven zijn aan het koeren".  koeren (Eisden), Opm. zo wordt het ook genoemd.  kŏĕrrə (As), koerken: koerekke (Venray), koerken (Koersel), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  koerreke (Zolder), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  de doeve zien an ’t koerke (Wanssum), koerten: koerten (Meijel), lokken: lokke (Echt/Gebroek), roek (zn.): Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  de roĕk (Bilzen), roekedekoe doen: Sub roekedekôê; syn. roekedekôêwe, roekoeke.  roekedekôê dôê.n (Zolder), roekedekoeken: het roekedekoeke (Jeuk), Ùp-en dûîvekêker zoot de köper te rùkedekoeke.  rùkedekoeke (Beverlo), roekedekoen: rŏĕkədəkŏĕwə (As), róekedekoeë (Sint-Truiden), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  roekedekoeë (Zolder), Klanknabootsend gevormd.  roekedekōēën (Zonhoven), Sub roekedekôê: syn. roekedekôêwe, roekoeke.  roekedekôêwe (Zolder), roekeloeren: Hoort de duiven een[s] roekeloeren.  rukəluərə (Niel-bij-St.-Truiden), roeken: roeke (Diepenbeek, ... ), roeken (Rijkhoven), roekë (Hoeselt), roeêke (Wijlre), rōēkë (Tongeren), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ’t roēke (Bilzen), Opm. bijv. "de duiven zijn aan het roeken".  roeke (Kortessem), roeken (Jesseren, ... ), roekoeken: roekoe(k)ke (Kerkrade), roekoeke (Lutterade), roekoeë (Sittard), Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:  roekoeke (Thorn), Opm. bijv. "de duiven zijn aan het roekoeke".  roekoeke (Klimmen), Sub roekedekôê: syn. roekedekôêwe, roekoeke.  roekoeke (Zolder), roekoen: het roekoeën (Geleen), roekoe-e (Geleen), roekoe-ə (Guttecoven), roekoewe (Echt/Gebroek, ... ), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  roekoeë (Zolder), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  hət roekoeə (Grathem, ... ), Noe hwäör diej häör èns roekoewe achter de zieje.  roekoewe (Echt/Gebroek), Onomatopee. Hgd. rucken.  roekoewe (Valkenburg), roepen: Opm. zo wordt het ook genoemd.  roope (As), spelen: spele (Echt/Gebroek) Hoe noemt men het geluid dat de duiven maken - de/het ....... bijv. de duiven zijn aan het ......... [N 93 (1983)] || Hoe zegt men: het roepen van de duiven? [N 93 (1983)] || Kirren (van duiven). || Kirren (van een duif). || Kirren van duiven. || Kirren, koeren. || Kirren. || Koekeloeren: 2. Kirren. || Roekeloeren: Roekoeën. || Roekoeken, kirren. || Roekoeën van duiven. || Roekoeën. || Roekoeën: Het geluid van duiven voortbrengen. III-3-2
roep bij verstoppertje spelen haantje haan: haijnken haon (Tessenderlo), lange o  hainjen hòn (Tessenderlo), hadis: haadis (Venlo), hadis (Venlo), heila, piep: heila piep (Wijchmaal), het is: t ès (Kanne), tes (Koninksem), het is gedaan: t es gedoën (Velm), t es gedwan (Val-Meer), t es Xedon (Sint-Truiden), tis gedont (Bilzen), təs gədwən (Hoepertingen), Gedaone is het teike det maag gezòchtj waere.  gedaone (Echt/Gebroek), wanneer ze iemand verrassen roepen ze ien twie drei  t es xədoaən (Peer), het is gestopt: gestopt (Sint-Truiden), ik kom: de anderen zeggen het gelt  ich kom (Eksel), koek: Koek (Eijsden), koek (Montzen, ... ), /  Koek ! (Eijsden), koekepiep: koekepiep (Sittard), koekepîp (Montzen), koekkepiep (Bocholtz, ... ), kukə`pī.p (Gemmenich), #NAME?  koékepiép (Gronsveld), Verwant met hgd. gucken.  koekkepiep! (Valkenburg), koekepoep: koekepoep (Montzen), koekoek: koekoek (Montzen), koeks?: wie omstaat terwijl de anderen zich verbergen roept koomeu? de anderen roepen koe als hij mag komen  koeks (Opgrimbie), kom: kom (Bilzen), koom (Riksingen), kom maar: kom er (Sint-Huibrechts-Lille), kom mar (Mielen-boven-Aalst, ... ), kom mer (Bommershoven, ... ), kom mēr (Hamont), komer (Maastricht, ... ), koom mer (Lanaken), kom maar af: kom mar af (Oostham), komen: de omkieker (de zoeker) zegt :riem tiem twentech daartech viertech fiftech sestech seefetech tachetech neugetech hondert dei neet ferborgen es estroen  kome (Rekem), komme: komme (Welkenraedt), lonk lonk: degenen die moeten zoeken worden aangeduid door lonks, de andere door stijke. wanneer men de verborgene gevonden heeft tracht deze de andere te katte alvorens ze in het kot zijn. van degene die gekat is zegt men dat hij terän es.  lonk lonk (Loksbergen), lonke: loongkə (Kermt), lonkkat: longkat (Sint-Truiden), lonks: loenks (Kuringen), luip piep: lyp piep (Sint-Truiden), muisjepiep: u of oe  muskepiep (Wellen), muisjepiep, kom mich zoeken: muskəpiep koem mich zoeke (Kuringen), piep: piep (As, ... ), pii....p (Rotem), Als in het kinderspel koekbergen. Wie zich goed naar hij denkt verstopt heeft, roept piep (= kom kijken!).  piēp zeen (Geistingen), piepekoek: piepekoek (Amby, ... ), piepmuis: piēp moēs (Venray), pottekoek: /  Pottekoek (Eijsden), zoeken (ww.): zoeke (Heusden) Een uitdrukking wanneer men zelf of iemand anders te voorschijn komt. || idem ( met pot als afmeldpunt [SND (2006)] || Kiekeboe. || Kindertaal: uitroep, een teken, dat men zich verstopt heeft. || Kukepiip: 2a. Ausruf, wenn man beim Versteckspiel jmdn gefunden hat; b. Ich bin hier versteckt, suche mich. || Lievelingsspel 3. [SND (2006)] || Roep bij t verstoppertje spelen. || Uitroep bij het verstoppertje spelen. || Uitroep bij het verstoppertjesspel. || Uitroep bij verstoppertje. || Verstoppertje [SND (2006)] || Verstoppertje. || Wat roepen de kinderen als ze verborgen zijn? [ZND 06 (1924)] || Weg zijn. III-3-2
roep- en lokwoord voor de eend eend: eend (Maastricht, ... ), ent (Eys), ē.nt (Gulpen), ēnj (Dieteren), ē̜nt (Blerick, ... ), ē̜ntj (Kessel, ... ), ē̜ŋ (Vlodrop), ęnj (Buchten, ... ), ęnt (Margraten, ... ), ęntj (Haelen, ... ), ęŋ (Baarlo), ɛnt (Eygelshoven, ... ), ɛntj (Spaubeek), ɛŋ (Maasbree), ɛŋk (Blerick), eendje: eendje (Helden), goele, goele, goele: gulǝ, gulǝ, gulǝ (Kortessem), hè, hè, hè: hę, hę, hę (Berverlo), joele, joele, joele: julǝ, julǝ, julǝ (s-Herenelderen), koele, koele: kylǝ, kylǝ (Stein), kwaak, kwaak: kwāk, kwāk (Linne), kwaak, kwaak, kwaak: kwāk, kwāk, kwāk (Merselo), kwak, kwak: kwak, kwak (Nuth), kwak, kwak, kwak: kwak, kwak, kwak (Grubbenvorst), lewie, lewie, lewie: lǝwi, lǝwi, lǝwi (Genk), meer: mē̜r (Geleen), oele, oele: ulǝ, ulǝ (Jesseren), piele: pilǝ (Amby, ... ), piǝlǝ (Wijlre), pīlǝ (Cadier), piele, piele: pelǝ, pelǝ (Valkenburg), pilǝ, pilǝ (Amby, ... ), pīlǝ, pīlǝ (Munstergeleen, ... ), piele, piele, piele: pelǝ, pelǝ, pelǝ (Zichen-Zussen-Bolder), pilǝ, pilǝ, pilǝ (Eckelrade, ... ), piele, wiele: pilǝ, wilǝ (Brunssum, ... ), piele, wiele, wiel: pilǝ, wilǝ, wil (Waubach), pīlǝ, wīlǝ, wil (Heerlen), piele, wiele, wiele: pilǝ, wilǝ, wilǝ (Brunssum, ... ), piele, wiele, wiele, wiele: pilǝ, wilǝ, wilǝ, wilǝ (Nieuwenhagen), pieletje: pilǝkǝ (Berg / Terblijt), poele: pulǝ (Blitterswijck, ... ), poele, poele: pulǝ, pulǝ (Amstenrade, ... ), poele, poele, poele: pulǝ, pulǝ, pulǝ (Horst), pulle, pulle: pølǝ, pølǝ (Neer), sjiere, sjiere, sjiere: širǝ, širǝ, širǝ (Steyl), soek, soek, soek: sūk, sūk, sūk (Overpelt), tjiep, tjiep: tjep, tjep (Lommel), tok, tok, tok: tǫk, tǫk, tǫk (Overpelt), tuut, tuut: tyt, tyt (Merselo), weer: wēr (Beverst), weggen (zelfst. nmw. mv.): węqǝ (Banholt, ... ), were, were: werǝ, werǝ (Vaals), wiede, wiede, wiede: widǝ, widǝ, widǝ (Diepenbeek), wiel: wil (Nieuwstadt), wiel, wiel: wil, wil (Welten), wiele: welǝ (Meeuwen), wilǝ (Banholt, ... ), wīlǝ (Heel), wiele, wiele: wilǝ, wilǝ (Altweert, ... ), wīlǝ, wīlǝ (Bilzen, ... ), wiele, wiele, wiel: wilǝ, wilǝ, wil (Leunen, ... ), wiele, wiele, wiele: wilǝ, wilǝ, wilǝ (Afferden, ... ), wīlǝ, wīlǝ, wīlǝ (Kessel, ... ), wīǝlǝ, wīǝlǝ, wīǝlǝ (Neerglabbeek), wieletje, wieletje: wilǝkǝ, wilǝkǝ (Eigenbilzen, ... ), wiene, wiene, wiene: winǝ, winǝ, winǝ (Eksel), wiet, wiet: wīt, wīt (Paal), wiet, wiet, wiet: wit, wit, wit (Geysteren), wīt, wīt, wīt (Kozen), wiete, wiet: witǝ, wit (Heers), wiete, wiete, wiete: witǝ, witǝ, witǝ (Kuringen, ... ), wiǝtǝ, wiǝtǝ, wiǝtǝ (Hasselt), wītǝ, wītǝ, wītǝ (Herk-de-Stad), wietje: wītjǝ (Veulen), woe, woe, woe: wu, wu, wu (Overpelt), woele, woele: wulǝ, wulǝ (Arcen), woele, woele, woele: wulǝ, wulǝ, wulǝ (Blitterswijck, ... ) [L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor de gans ga, ga, ga: ga, ga, ga (Tessenderlo), gak, gak: gak, gak (Siebengewald), gak, gak, gak: gak, gak, gak (Geulle), gans: gai̯s (Maastricht), gans (Blerick, ... ), gau̯s (Buchten, ... ), gou̯s (Ospel), goǝs (Kerkrade), gāi̯s (Margraten), gāns (Wellerlooi), gās (Hout-Blerick, ... ), gāu̯s (Dieteren), gǫs (Stevensweert), gǭs (Baarlo, ... ), jans (Vaals), gans, gans: gans, gans (Gennep), gǭs, gǭs (Heel, ... ), gansje: gɛnskǝ (Helden), gɛškǝ (Amby), ganzen: gai̯zǝ (Itteren), gazǝ (Heers), gāzǝ (Rijkhoven, ... ), gāzǝn (Genk), ganzen, ganzen, ganzen: gɛs, xɛs, xɛs (Borgloon), goele: gūlǝ (Hoepertingen), goele, goele, goele: gulǝ, gulǝ, gulǝ (Zichen-Zussen-Bolder), kirrels, kirrels: kerǝls, kerǝls (s-Herenelderen), kjoets, kjoets: ki̯ūts, ki̯ūts (Hoeselt), koeletje, koeletje: kulǝkǝ, kulǝkǝ (Rosmeer), kom, kom, kom: kǫm, kǫm, kǫm (Sint-Truiden), komme, komme: kǫmǝ, kǫmǝ (Sint-Truiden), komme, komme, kom: kǫmǝ, kǫmǝ, kǫm (Sint-Truiden), kwa, kwa, kwa: kwak, kwa, kwa (Paal, ... ), kwa, kwa, kwak: kwa, kwa, kwak (Kerkom), kwaak: kwāk (Neerpelt), kwaak, kwaak: kwāk, kwāk (Lanklaar), kwak: kwak (Peer), kwak, kwa: kwa, kwa (Rijkhoven, ... ), kwak, kwak: kwak, kwak (Lanaken, ... ), kwak, kwak, kwak: kwak, kwak, kwak (Eigenbilzen, ... ), kwek, kwek: kwęk, kwęk (Val-Meer), leen: lēn (Zonhoven), luup, luup, luup: lȳp, lȳp, lȳp (Sint Geertruid), piele: pilǝ (Borgharen, ... ), piele, piele: pilǝ, pilǝ (Meerssen, ... ), pīlǝ, pīlǝ (Noorbeek), piele, piele, piele: pilǝ, pilǝ, pilǝ (Eijsden, ... ), pīlǝ, pīlǝ, pīlǝ (Gulpen, ... ), piele, wiel, wiele: pilǝ, wilǝ, wilǝ (Houthem, ... ), pīlǝ, wīǝlǝ, wīǝlǝ (Stokkem), piele, wiele, piele, wiele: pilǝ, wilǝ, pilǝ, wilǝ (Welten), poel: pul (Geysteren), poele, poele, poele: pulǝ, pulǝ, pulǝ (Born), sjiep: šip (Diepenbeek), soek, soek: soęk, soęk (Sint Huibrechts Lille), ta, ta, ta, ta: ta, ta, ta, ta (Waubach), tiet, tiet: tit, tit (Leveroij, ... ), tīt, tīt (Koningsbosch), tjiep, tjiep, tjiep: tjep, tjep, tjep (Engelmanshoven), waakje, waakje: wākskǝ, wākskǝ (Rijkel), wiel, wiel: wil, wil (Born), wiele, wiele: wilǝ, wilǝ (Amstenrade, ... ), wiele, wiele, wiel: wilǝ, wilǝ, wil (Geysteren, ... ), wiele, wiele, wiele: wilǝ, wilǝ, wilǝ (Afferden, ... ), wīlǝ, wīlǝ, wīlǝ (Einighausen, ... ), woele, woele: wulǝ, wulǝ (Arcen, ... ) Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6] I-12
roep- en lokwoord voor de haan haan, haan: hān, hān (Maasbree), hans, hans: hans, hans (Koningsbosch), kukeleku: kykǝlǝky (Stevensweert), kȳkǝlǝkȳ (Siebengewald), pikkel: pekǝl (Meerssen), tiet: tiǝt (Tungelroy), tok, tok: tǫk, tǫk (Heerlen, ... ), tok, tok, tok: tok, tok, tok (Meerssen), tuk, tuk, tuk (Maastricht), tøk, tøk, tøk (Ubachsberg), tǫk, tǫk, tǫk (Amby, ... ) In vraag 2a van de "Amsterdamse" lijst 6 werd specifiek gevraagd naar "lok- of roepnaam voor de haan". Een groot aantal informanten zegt geen onderscheid te maken bij het roepen of lokken van haan, hen of kuiken. De antwoorden die specifiek werden gegeven voor lok- of roepnaam voor de haan zijn in dit lemma opgenomen. [A 6, 2a] I-12
roep- en lokwoord voor de jonge eend eend: ēnj (Dieteren), ē̜nt (Blerick), ęnt (Margraten), ɛŋk (Blerick), eendenkuiken: ē̜ndǝkȳkǝ (Wellerlooi), ęndǝkȳkǝ (Hout-Blerick), eendje: entjǝ (Eys), entžǝ (Vaals), ēntjǝ (Helden, ... ), ēntšǝ (Maastricht), ē̜ntjǝ (Blerick, ... ), ęnjtjǝ (Maasbracht, ... ), ęntjǝ (Eygelshoven, ... ), ęntšǝ (Kerkrade), jong eendje: jōŋk ēntšǝ (Maastricht), jonge eend: jonge eend (Sibbe / IJzeren, ... ), joŋ ē̜nj (Buchten), joŋ ē̜ntj (Peij), joŋ ęŋ (Baarlo), joŋǝ ē̜nt (Blerick), jōŋ ęŋ (Vlodrop), jōŋǝ ɛŋ (Maasbree), klein eendetje: klęi̯ ēndǝkǝ (Maastricht), kleine eend: kleŋ ē̜nt (Vaals), kuiken: kȳkǝ (Nieuwstadt), piel: pil (Vijlen), piele: pilǝ (Merkelbeek, ... ), piǝlǝ (Wijlre), piele, piele: pilǝ, pilǝ (Oirsbeek, ... ), piele, piele, piele: pilǝ, pilǝ, pilǝ, (Mheer), piele, wiele: pilǝ, wilǝ (Amby, ... ), piele, wiele, wiel: pilǝ, wilǝ, wil (Waubach), pieletje: pilǝkǝ (Borgharen), poele, poele: pulǝ, pulǝ (Maasbracht), pulletje: pølǝtjǝ (Neer), wiele: wilǝ (Geleen, ... ), wiele, wiele: wilǝ, wilǝ (Broeksittard, ... ), wiele, wiele, wiele: wilǝ, wilǝ, wilǝ (Helden, ... ), wieletje: wilǝkǝ (Guttecoven), wieletje, wieletje: wilǝkǝ, wilǝkǝ (Born), woele, woele: wulǝ, wulǝ (Arcen, ... ) [VC 14, 2s -r-; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor de jonge gans gans: gou̯s (Ospel), gāi̯s (Margraten), gansje: gau̯skǝ (Dieteren, ... ), gø̜̄sjǝ (Kerkrade), gø̜̄skǝ (Eygelshoven, ... ), gø̜skǝ (Vijlen), gęi̯skǝ (Nieuwstadt, ... ), gɛnskǝ (Blerick, ... ), gɛu̯skǝ (Wijlre), gɛškǝ (Amby), jɛŋšǝ (Vaals), ganzenkuiken: gānzǝkȳkǝ (Wellerlooi), jonge gans: joŋ gau̯s (Buchten), joŋ gǭs (Maasbracht, ... ), jōŋ gai̯s (Maastricht), jōŋ gans (Blerick), jōŋ gau̯s (Spaubeek), jōŋ gǭs (Baarlo), kuikje: kykskǝ (Nieuwstadt), kwak, kwak: kwak, kwak (Nuth), piele: pilǝ (Meerssen), pieletje: pilǝkǝ (Borgharen, ... ), poel: pul (Geysteren), wiel, wiel: wil, wil (Born), wiele, wiele: wilǝ, wilǝ (Echt, ... ), wiele, wiele, wiele: wilǝ, wilǝ, wilǝ (Venlo, ... ), woele, woele: wulǝ, wulǝ (Arcen) [VC 14, 2q (r] I-12
roep- en lokwoord voor de kalkoen garre, garre, gar: garǝ, garǝ, gar (Jeuk), glok: glok (Brunssum), jiep, jiep, jiep: jip, jip, jip (Schinnen), kalkoen, kalkoenen: kalkun, kalkunǝ (Heers), kalkoenen: kalkø̄i̯nǝ (Bree), kals, kals, kals: kals, kals, kals (Maaseik), kloek, kloek: kluk, kluk (Roermond), kloek, kloek, kloek: kluk, kluk, kluk (Beegden), koek, koek: kuk, kuk (Neerpelt), koele, koele: kulǝ, kulǝ (Gennep), koele, koele, koe: kulǝ, kulǝ, ku (Sint-Truiden), koele, koele, koel: kulǝ, kulǝ, kul (Sint-Truiden), koele, koele, koele: kulǝ, kulǝ, kulǝ (Gronsveld, ... ), koeltje, koeltje: kulkǝ, kulkǝ (Sint-Truiden), koen, koene: kun, kunǝ (Venray), kwak, kwak: kwak, kwak (Lanklaar), loe, loe, loe: lu, lu, lu (Siebengewald), luup, luup, luup: lȳp, lȳp, lȳp (Sint Geertruid), piele: pilǝ (Munstergeleen), piele, piele: pīlǝ, pīlǝ (Margraten), piele, wiele, wiele: pilǝ, wilǝ, wilǝ (Houthem), pik, pik: pek, pek (Berg / Terblijt), poele, poele: pulǝ, pulǝ (Venray), schroet: sxrūt (Velden), šrūt (Meerssen, ... ), schroet, schroet: šrūt, šrūt (Buchten, ... ), schroet, schroet, schroet: šrūt, šrūt, šrūt (Born, ... ), schroetsen: šrutsǝ (Zichen-Zussen-Bolder), sjiep: šip (Diepenbeek), ties, ties: tīs, tīs (Margraten), tiet, tiet: tit, tit (Leveroij, ... ), tīt, tīt (Amby), tiet, tiet, tiet: tīt, tīt, tīt (Bree), tjiep, tjiep, tjiep: tjip, tjip, tjip (Engelmanshoven), tjoe, loe, loe: tjū, lū, lū (Noorbeek), troep, troep: trup, trup (Herderen), troep, troep, troep: trup, trup, trup (Borgloon, ... ), tsjip, tsjip, tsjip: tšep, tšep, tšep (Kerkom), tuut, tuut: tyt, tyt (Afferden) Men kan de kalkoen roepen door het geluid van hen na te bootsen. Omdat ze vaak grootgebracht worden samen met de kippen, worden ze ook wel (L 191 (Afferden), 245b (Tienray), Q 2 (Hasselt), 192 (Margraten), 195 Sint-Geertruid)) gelokt met roepwoorden voor kippen. Een andere mogelijkheid tot lokken is dat men fluit of een bepaald keelgeluid (L 360 (Bree)) maakt. [L 47, 9C; A 6, 4] I-12
roep- en lokwoord voor de kip giep: gep, gep (Rimburg), hen: hen (Maastricht, ... ), hęn (Bree), hɛn (Maasbree, ... ), hiep, hiep, hiep: hip, hip, hip (Heerlen), hiet, iet: hit, it (Obbicht), hoen: hon (Eygelshoven, ... ), hōn (Baarlo, ... ), hup, hup: hyp, hyp (Mheer), jiep: jip (Brunssum, ... ), jiep, jiep: jip, jip (Broeksittard, ... ), jīp, jīp (Koningsbosch), jiep, jiep, jiep: jip, jip, jip (Bleijerheide, ... ), jīp, jip, jip (Heers), jiep, jiep, jiep, poejiep: jip, jip, jip, pujip (Ubachsberg), jiep, poeljiep: jip, puljip (Ransdaal), jiepe, jiep, jiep, jiep: jipǝ, jip, jip, jip (Vijlen), jiepetje jiep, poelejiep jiep: jipǝkǝ jip, pulǝjip jip (Heerlen), jiet, jiet: jit, jit (Holtum, ... ), jiet, jiet, jiet: jit, jit, jit (Born), juuk, juuk: jȳk, jȳk (Nederweert), juuk, juuk, juuk: jyk, jyk, jyk (Weert), juup: jyp (Vijlen, ... ), juup, juup: jyp, jyp (Vaals), juup, juup, juup: jyp, jyp, jyp (Bocholtz, ... ), jøp, jøp, jøp (Eys), juut, juut: jyt, jyt (Guttecoven), juutje, juutje: jykǝ, jykǝ (Ospel), kiek, kiek, kiek: kik, kik, kik (Berverlo), kip: kep (Kessel), kip (Blerick, ... ), kip, kip: kip, kip (Blerick, ... ), kīp, kīp (Neer), kip, kip, kip: kep, kep, kep (Baarlo), kip, kip, kip (Baarlo, ... ), kīp, kīp, kīp (Venlo), kjoets: kjūts (Ketsingen), kloek, kloek: kluk, kluk (Herderen, ... ), klūk, klūk (Stevensweert), kui, kui, kui: ky, ky, ky (Groot-Gelmen), kuik, kuik, kuik: kyk, kyk, kyk (Puth), kukelekuuk: køkǝlǝkø̜k (Siebengewald), luup: lyp (Banholt, ... ), luup, luup: lyp, lyp (Mheer, ... ), luup, luup, luup: lyp, lyp, lyp (Eijsden, ... ), lȳp, lȳp, lȳp (Sint Geertruid), pie, pie, pie: pi, pi, pi (Amby), piel, piel: pil, pil (Oud-Waterschei), piele: pilǝ (Wijlre), piele, piele: pilǝ, pilǝ (Meerssen), piet, piet: pet, pet (Lanaken), pīt, pīt (Meerssen), piet, piet, piet: pit, pit, pit (Heugem, ... ), pietetje, pietetje: pitǝkǝ, pitǝkǝ (Noorbeek, ... ), pik toe, pik toe: pek tu, pek tu (Diepenbeek), pek tɛ, pek tɛ (Sint-Joris-Winge), pik toe, pik toe, pik toe: pek tu, pek tu, pek tu (Gelieren Bret), pik, pik: pek, pek (Gruitrode, ... ), pik, pik (Amby, ... ), pik, pik, pik: pek, pek, pek (Beverst, ... ), pik, pik, pik (Berg / Terblijt, ... ), poejiep: pui̯jip (Amstenrade), pujip (Merkelbeek), poejiep, jiep: pui̯ip, jip (Amstenrade, ... ), poel: pul (Gronsveld), poele, poele, poele: pulǝ, pulǝ, pulǝ (Maastricht), poeljiep, jiep, jiep: puljip, jip, jip (Nuth), pul: pø̜l (Roermond), schipje, schipje: sxepkǝ, sxepkǝ (Zichen-Zussen-Bolder), sjiep: šep (Diepenbeek), šip (Ketsingen), sjiep, sjiep: šip, šip (Eksel, ... ), sjoek, sjoek: šuk, šuk (Eksel), sjtiep, sjtiep: štīp, štīp (Hoepertingen), soek, soek: suk, suk (Sint Huibrechts Lille), soek, soek, tiet, tiet: sūk, sūk, tīt, tīt (Peer), stiep, stiep: step, step (Batsheers), thiep, thiep: thip, thip (Eksel), tie, tie: tīǝ, tīǝ (Stokkem), tie, tie, tie: ti, ti, ti (Halen, ... ), tī, tī, ti (Lozen), tī, tī, tī (Rekem), tie, tie, tie, tiet: ti, ti, ti, tīt (Peer), tīǝ, tīǝ, tīǝ, tīǝt (Maasmechelen), tieketiek: tīkǝtīk (Boekt Heikant), tiep: tip (Banholt, ... ), tiep, tiep: tīp, tīp (Noorbeek), tiep, tiep, tiep: tip, tip, tip (Noorbeek), ties: tis (Valkenburg), tiet: tit (Bree, ... ), tiǝt (Bree), tīt (Heel, ... ), tīǝt (Maaseik, ... ), tiet, tiet: tet, tet (Lanaken), tii̯t, tii̯t (Aldeneik), tit, tit (Amby, ... ), tiǝt, tiǝt (Bree, ... ), tīt, tīt (Amby, ... ), tiet, tiet, tiet: tet, tet, tet (Maasmechelen), tii̯it, tii̯it, tii̯it (Berg), tii̯t, tii̯t, tii̯t (Thorn), tit, tit, tit (Baexem, ... ), titǝ, titǝ, titǝ (Lanaken), tiǝt, tiǝt, tiǝt (Boorsem, ... ), tīt, tīt, tīt (Beegden, ... ), tīǝt, tīǝt, tīǝt (Lanklaar, ... ), tẽ̜t, tẽ̜t, tẽ̜t (Kaulille), tietet: tītɛt (Zichen-Zussen-Bolder), tietetje: titǝkǝ (Echt, ... ), tietetje, tiet, tiet, tiet: titǝkǝ, tit, tit, tit (Meerssen), tietetje, tietetje: titǝkǝ, titǝkǝ (Tungelroy), tietetje, tietetje, tietetje: tidǝkǝ, tidǝkǝ, tidǝkǝ (Amby), titǝkǝ, titǝkǝ, titǝkǝ (Maasmechelen), tik toe, pik toe: tek tu, pek tu (Genk), tik, tik: tek, tek (Beringen, ... ), tik, tik (Heusden, ... ), tīk, tīk (Paal), tik, tik, tik: tek, tek, tek (Beringen, ... ), tik, tik, tik (Beringen, ... ), tīk, tīk, tīk (Paal), tik, tik, tik, tiek: tek, tek, tek, tik (Hulst Konijnsberg), tjiek, tjiek, tjiek: tjik, tjik, tjik (Lommel), tjiels, tjiels: tjils, tjils (Buchten), tjiep: tjip (Hamont, ... ), tjiep, tjiep: tjep, tjep (Bilzen, ... ), tjip, tjip (Eksel, ... ), tjiep, tjiep, tjiep: tjep, tjep, tjep (Engelmanshoven, ... ), tjip, tjip, tjip (Diepenbeek, ... ), tjīp, tjip, tjip (Wijchmaal), tjiet, tjiet: tjit, tjit (Kleine-Spouwen), tjiet, tjiet, tjiet: tjit, tjit, tjit (Dieteren, ... ), tjietetje, tjietetje: tjitǝkǝ, tjitǝkǝ (Buchten), tjok, tjok: tjǫk, tjǫk (Grote-Brogel), tjuup: tjyp, tjyp (Hamont), tok, tok: tok, tok (Montzen), tuk, tuk (Neerpelt), tøk, tøk (Hoepertingen), tok, tok, tok: tok, tok, tok (Rummen, ... ), tǫk, tǫk, tǫk (Halen, ... ), tsiep, tsiep: tsip, tsip (Halen), tsiep, tsiep, tsiep: tsep, tsep, tsep (Gelinden), tsiep, tsjiep: tsip, tšep (Sint-Truiden), tsjie, tsjie: tši, tši (Rapertingen), tsjiep: tšip (Bree, ... ), tsjiep, tjsiep: tšep, tšep (Hasselt, ... ), tšip, tšip (Borgloon, ... ), tšęp, tšęp (Hasselt), tšīp, tšīp (Kermt), tsjiep, tjsiep, tsjiep: tšep, tšep, tšep (Bilzen, ... ), tšip, tšip, tšip (Houthalen, ... ), tšøp, tšøp, tšøp (Vliermaalroot), tsjieuw, tjsieuw: tšiǝu̯, tšiǝu̯ (Tessenderlo), tsjuuk, tsjuuk: tšyk, tšyk (Achel), tuut: tyt (Geysteren, ... ), tȳt (Lottum, ... ), tuut, tuut: tyt, tyt (America, ... ), tȳt, tȳt (America, ... ), tuut, tuut, tuu: tȳt, tȳt, tȳ (Tegelen), tuut, tuut, tuut: tyi̯t, tyi̯t, tyi̯t (Oostrum, ... ), tyt, tyt, tyt (Afferden, ... ), tȳt, tȳt, tyt (Well), tȳt, tȳt, tȳt (Arcen, ... ), tøt, tøt, tøt (Middelaar), tuutje: tytjǝ (Helden) Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.] I-12