e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
biersoep beerslijm: Syst. WBD  beersjlīēm (Mechelen), biereten: beereête (Thorn), bierpap: bi.ərpap (Borgloon), Syst. Frings  birpap (Niel-bij-St.-Truiden), biərpap (Gingelom), bīrpap (Beringen), bi̞ərpap (Gingelom), Syst. WBD  beerpap (Boekend, ... ), bierslem: beersjlem (Gronsveld, ... ), beer’sjlem (Bleijerheide, ... ), bierslemp: beerschlem (Mechelen), beersjlemp (Oirsbeek), beerslemp (Nuth/Aalbeek), Eigen spellingssyst. Zie vragenlijst p.6  beerslemp (Berg-aan-de-Maas), schj=ch van chocolade  beerschjlemp (Heerlerheide), Syst. WBD  beersjlemp (Maasniel, ... ), beerslemp (Baarlo, ... ), werd warm gegeten bij verkoudheid direkt voor het naar bed gaan, zodat men flink kon zweten  b‧eͅi̯əršlɛmp (Sittard), bierslijm: Syst. Veldeke  beersjleem (Bocholtz), beersjliem (Bocholtz), Syst. WBD  bĭĕrsjlīēm (Kerkrade), biersoep: beer-tsoep (Bleijerheide), beersoep (Heerlen, ... ), beersoe’p (Belfeld), beersop (Grathem, ... ), beersòp (Oost-Maarland, ... ), beertsoep (Eygelshoven), beiersop (Sittard, ... ), beijersoep (Vlodrop), beiërsop (Sittard), bersoͅp (Rotem), bēērsop (Munstergeleen), bērsoͅp (Maaseik, ... ), biersop (Bilzen, ... ), bīrsoͅp (Borgloon, ... ), Eigen phonetische  beersop (Valkenburg), Eigen syst.  beersoep (Heerlen), Nieuwe [spelling]  beersoep (Reuver), Syst. Eijkman  bīrsup (Gennep), Syst. Eykman  bērsup (America), Syst. Frings  bērsōͅp (Bree), bērsoͅp (Bocholt, ... ), birsop (Melveren), birsoͅp (Halen), bīrsoep (Overpelt), bīrsoͅp (Beverlo, ... ), bīrsup (Hamont, ... ), bīərsup (Hamont), bɛ̄i̯ərsoͅp (Hasselt), Syst. Frings Soep gemaakt tegen valling< bruin bier + kristalsuiker + kaneel  beͅi̯ərsoͅp (Hasselt), Syst. Grootaers  birsup (Lommel), Syst. IPA  beͅi̯ərso̞ͅp (Paal), Syst. Veldeke  beersoep (Tegelen), beersop (Kinrooi), Syst. WBD  bee:rsoe:p (Maasniel), beersoep (Blerick, ... ), beersop (Buchten, ... ), beersōēp (Tegelen), beersòp (Klimmen, ... ), beersóp (Geleen, ... ), beerzōē.p (Boukoul), biersoep (Meijel, ... ), Syst. WBD Hier onbekend  beersop (Baexem), bierzuipen: Syst. IPA  bīrzø̄pṇ (Kwaadmechelen), kaamsoep: franse -eu- in fleur  keumsop (Mechelen-aan-de-Maas), slem: schlem (Grevenbicht/Papenhoven), slemp: schlemp (Roermond), sjlemp (Maasbracht, ... ), slemp (Neeritter, ... ), #NAME?  schlemp (Susteren), Eigen syst.  sjlemp (Heerlen), Geer zeet allebei gout verkaut, ich maak uch ?nen tèier sjlemp en dan de lappekas in mit uch: jullie zijn allebei flink verkouden, ik maak jullie een bord warme biersoep en dan hup naar bed Sjlemp wordt gemaakt van "beier", "bloum"em "bróssókker  sjlemp (Sittard), Syst. Frings  slɛmp (Maaseik), Syst. Veldeke  sjlemp (Roermond), Syst. WBD  sjlemp (Herten (bij Roermond)), soep: sop (Valkenburg) biersoep || biersoep, gemaakt van bier, meel en kandijsuiker || ochtendmaal bestaande uit dunne meel- of bierpap || soep, hoofdzakelijk gemaakt van bier (biersoep) [N 16 (1962)] || Soep, hoofdzakelijk gemaakt van bier (biersoep, beersop, bierzuipe) [N 16 (1962)] || warme biersoep III-2-3
bierstelling baar: bār (Schinnen), (mv.)  bø̜rǝ (Sittard), bierstelling: bērstęlǝŋ (Horn), bērštęjleŋ (Posterholt), bērštęǝleŋ (Panningen), bokken: bø̜k (Meerssen), ezel: ęjzǝl (Alken), houten stelling: hǫwtǝ štęleŋ (Schinnen), poutrelles: putręls (Maastricht), stelling: stelling (Maastricht), štęleŋ (Horn, ... ), stoelen: stø̄l (Weert), stęleŋǝ: stęleŋǝ (mv.) (Venray), (mv.)  stɛleŋǝ (Stramproy) De stellage waarop het gist- of legervat is geplaatst. Zie afb. 13. [N 35, 74; monogr.] II-2
biervat, bierton bierton: bērt ̇on (Roermond), bērtǫn (Gronsveld), bęjǝrton (Sittard), biervat: bērvāt (Eisden  [(50 of 100 liter)]  , ... ), bērvǭǝt (Gronsveld), bęjǝrvāt (Sittard) Houten ton voor bier. De grootte en de inhoud van een biervat zijn verschillend en hangen af van de functie van het vat. Zie ook de lemmata ɛtonɛ, ɛdragerɛ, ɛankerɛ en ɛkwekkertjeɛ in wld II.2., pag. 44.' [N E, L; monogr.] II-12
biervaten schoonmaken boenen: bunǝ (Weert), poetsen: putsǝ (Horn, ... ), schoonmaken: šōnmākǝ (Posterholt), schwanken: šwaŋkǝ (Schinnen, ... ), solferen: solferen (Maastricht), spoelen: sp ̇ēlǝ (Opitter), spoelen (Arcen), špø̄lǝ (Horn), uitsolferen: uitsolferen (Maastricht), wassen: wasǝ (Alken, ... ), wásǝ (Wellen), wę̄šǝ (Schinnen), wǭsǝ (Panningen), wichsen: wiksǝ (Valkenburg, ... ), zuiver maken: zȳvǝr mākǝ (Stramproy), zwalken: žwalkǝ (Horn) Het reinigen van biervaten. De woordtypen "solferen" en "ontsolferen" (Q 95) waren van toepassing op het ontsmetten van vaten met behulp van zwavel dat werd vermengd met water (Claessen, pag. 2. 51). [N 35, 89] II-2
bies bies: bees (Heerlen, ... ), bees’se (Tegelen), beis (Sittard), bēs (Meeuwen), bie.s (Gennep, ... ), bie:s (Roermond), bies (Genk, ... ), bis (Hamont, ... ), bése (Montzen), bę̄s (Dilsen), bīs (Bleijerheide), donkergroene weideplant, gebruikt voor biezen matten  biēs (Castenray, ... ), juncus  bees (Echt), biessem: [Juncus] en var.  bīēsëem (Tongeren), hoog dun oevergewas  bej.zeme (Hasselt), broodjes: en de vruchten: bloemplakjes  brwäödjes (Echt), duiveltje: luzula; syn.: kamke  dyvəlkə (Meeswijk), hazenpootje: Veldeke ? (VD: onder hazenpoot: veldbies  hazepuetje (Klimmen), kammetje: syn. duivelke; luzula  kɛmkə (Meeswijk), rand: rand (Zonhoven), rant (Lommel), reep: rę̄p (Maasbree), smele: (hgd. Schmiele; ohgd. smileke)  schmeel (Valkenburg), snammel: šnamǝl (Roggel), strijp: strīp (Bilzen), štrīp (Montzen), strook: strōk (Maasbree), štrōk (Roggel) bies || bies (plant) || bies, oevergewas || bies, oeverplant || bies, plant [ZND m] || biezen || Een reep leer in het algemeen. [N 60, 18a] || hazepoot [N 92 (1982)] || veldbies || veldbies, bloem II-10, III-4-3
bies [wld ii.10, p. 25] bies: bees (Dilsen), bies (Genk, ... ), bis (Meijel), bīēs (Bleijerheide), əm biĕs (Milsbeek), b.v. n Roej - op n sjöttebrook.  bies (Gronsveld), rand: rand (Lommel, ... ), reep: reepe (Maasbree), snammel: sjnamməl (Roggel), strijp: strīēp (Bilzen), štrīp (Montzen), strook: sjtrook (Roggel), stroke (Maasbree) Een reep leer in het algemeen? (bies) [N 60 (1973)] || smal boordsel III-1-3
biesijzer bodemijzer: b ̇ōmī.zǝr (Panningen), bǭmī.zǝr (Blerick, ... ), draaihaak: draaihaak (Kortessem), lishaak: lȳshǭk (Tegelen), lȳšhǭk (Sittard), lęshǭk (Maastricht), lęšhǭk (Maastricht), lisijzer: lēs˱īzǝr (Heel), lęjs˱īzǝr (Eisden, ... ), lęs˱ē̜zǝr (Hasselt), lęš˱īzǝr (Klimmen, ... ), lisser: lęsǝr (Borgloon), rijtslip: ritsløp (Eisden, ... ), spanslip: spansløp (Eisden, ... ) Een metalen haak of hefboom die wordt gebruikt om een duig naar buiten te wringen wanneer een lek aan de rand van de bodem van het vat hersteld moet worden. Zie ook afb. 231. [N E, 53; A 32, add.; monogr.] II-12
biesje biesje: biskǝ (Maastricht), bīskǝ (Bilzen), filet: felę (Bilzen), filet-je: felękǝ (Bilzen) Versieringsmotief voor meubels in de vorm van een smalle, rechte versieringslijn die in het hout wordt aangebracht of een dun, smal sierstrookje dat opgelegd wordt. [N 56, 113] II-12
bieslook biesloof: bis’loof (Bleijerheide, ... ), bieslook: beesloek (Gruitrode), beeslook (Bocholt), beeslooək (Opoeteren), beesloək (Schulen), beesluuk (Meeuwen), beisloeək (Neeroeteren, ... ), bēslūk (Beek (bij Bree)), bēsløək (Neerglabbeek), beͅəsluək (Beverlo), bieslik (Genk), biesloek (Hechtel, ... ), biesloeëk (Castenray, ... ), biesloeək (Achel, ... ), bieslook (Diepenbeek, ... ), biesloêk (Sevenum), bieslwok (Hoeselt), biesslook (Lommel), bijsloek (Hasselt), bisloek (Muizen, ... ), bislook (Peer), bislōk (Hamont), biəsluk (Houthalen), bījsluək (Leopoldsburg), bīsluk (Zolder), bīəsluk (Zonhoven), biessemlook: biessemloek (Zepperen), biessems: biezems (Wellen), bieəsems (Hoepertingen), biessen: beessen (Bocholt), bieschen (Rekem), bieze (Lanaken), bieəzə (Hasselt), bissen (Grote-Brogel), hondsribbe: honsrubben (Heusden), knoflook: knoeflook (Maaseik, ... ), look: laok (Tongeren), loek (Bocholt, ... ), loeək (Koersel, ... ), looik (Bilzen), look (Alken, ... ), loowok (Val-Meer), luk (Herk-de-Stad), lūk (Sint-Truiden), lūək (Opoeteren), lweͅk (Zichen-Zussen-Bolder), lwok (Rijkhoven), lwøk (Eigenbilzen), pijpjeslook: piepkeslook (Gennep, ... ), pispoor: pïspuòr (Tongeren), poeplook: poeplook (Ophoven), sjarlottenpijpje: sjarlotte pepke (Ulbeek), unlauchpiefje: ul’liegspiefje (Bleijerheide, ... ), unnenpijpje: ünnëpêpkë (Tongeren), lett uien pijpjes  unnepiepkes (Lanaken), wilde juinen: wiljunne (Lanklaar), wilde look: wille lwok (Lanaken) [ZND 34 (1940)]bieslook || Hoe noemt u: een kruid dat bij andere groenten gedaan wordt om de smaak te verbeteren (specerijplant, toekruid) [N 71 (1975)] || steeltje van bieslook ed I-7
biestmelk beddenmelk: bęǝdǝmęi̯ǝlǝk (Zepperen), bedmelk: bedmelk (Diepenbeek, ... ), bętmø̜lk (Hasselt), bętmęlǝk (Zonhoven), bętmɛlk (Stokrooie), bɛtmɛlǝk (Duras), biest: bei̯ǝs (Peij), bes (Grote-Brogel, ... ), best (Berverlo, ... ), beǝs (Panningen), bii̯s (Ordingen), bis (Achel, ... ), bist (Achel, ... ), biǝst (Leopoldsburg), bē.s (Meeuwen, ... ), bēs (Amby, ... ), bēst (Altweert, ... ), bēš (Montfort, ... ), bē̜st (Panningen), bęi̯s (Amby, ... ), bęst (Oostham), bī.st (Beverst), bīs (Leut, ... ), bīst (Donk, ... ), bīǝs (As, ... ), bɛs (Genk, ... ), biestmelk: bei̯smɛ.lǝk (Guigoven, ... ), besmølk (Koersel), besmø̜.lǝk (Helchteren), besmē̜lk (Horst), besmē̜lǝk (America), besmęlk (Velden, ... ), besmęlǝk (Guttecoven), besmɛ.lǝk (Heusden), besmɛlk (Beringen, ... ), besmɛlǝk (Lontzen, ... ), besmɛ̄lǝk (America), bestmɛlk (Beringen, ... ), bestmɛlǝk (Berverlo), bii̯smęlǝk (Jeuk, ... ), bii̯smɛ.lǝk (Berlingen, ... ), bii̯smɛlǝk (Borlo), bismelk (Moresnet), bismelǝk (Borgloon), bismę.lǝk (Veldwezelt, ... ), bismęi̯lk (Sint-Lambrechts-Herk), bismęlk (Achel, ... ), bismęlǝk (Brustem), bismɛ.lǝk (Alken, ... ), bismɛlk (Afferden, ... ), bismɛlǝk (Binderveld, ... ), bistmø̜.lǝk (Zolder), bistmɛ.lǝk (Kermt, ... ), bistmɛlǝk (Herk-de-Stad), bēsmelk (Belfeld), bēsmelǝk (Waubach), bēsmølk (Helchteren), bēsmę.lǝk (Gruitrode), bēsmęlk (Beesel), bēsmęlǝk (Borgharen, ... ), bēsmɛlk (Blerick, ... ), bēsmɛlǝk (Niel-bij-As), bēstmęlk (Elsloo), bęsmelǝk (Montzen), bęsmęlk (Eupen), bī.smɛ.lǝk (Hoeselt, ... ), bī.smɛlk (Godschei), bīsme.lǝk (Piringen, ... ), bīsmę.lǝk ('S-Herenelderen), bīsmęlk ('S-Herenelderen, ... ), bīsmęlǝk (Vroenhoven), bīsmɛ.lǝk (Bilzen, ... ), bīsmɛlǝk (Halen), bīsmɛ̄lk (Hout-Blerick), bɛi̯smɛ.lǝk (Jesseren), bɛsmɛ.lǝk (Lummen), biestromen: bisruǝmǝ (Venray), bistrōmǝ (Venray), biezenmelk: bizǝmɛlk (Borgloon), eerste melk: istǝ męlǝk (Jeuk), istǝ mɛlk (Landen), jostǝ męlk (Genoelselderen), jostǝ mɛ.lǝk (Hopmaal, ... ), jostǝ mɛlk (Diepenbeek), jøstǝ mɛ.lǝk (Diets-Heur), jǫstǝ mɛ.lǝk (Berlingen, ... ), jǫsǝ mɛ.lǝk (Romershoven), ȳstǝ mɛ̄.lǝk (Kanne), īstǝ męlǝk (Melveren), īstǝ mɛ.lǝk (Godschei, ... ), īstǝ mɛlǝk (Halmaal, ... ), īǝstǝ mɛlk (Houthalen), īǝstǝ mɛlǝk (Heesveld-Eik, ... ), kalfjesmelk: kɛlfkǝsmęlk (Hasselt), kalfsmelk: kalfsmęlk (Hasselt), kalvermelk: kalvǝrmɛlk (Sint-Truiden), kalversmelk: kāvǝrsmɛlǝk (Zichen-Zussen-Bolder), mee: (Mielen-boven-Aalst), melk: mɛlk (Lommel), melk van een kalfkoe: mø̜lk vãn ǝn kalfkø̄ (Hasselt), moedermelk: mudǝrmɛlǝk (Aalst), muttetjesmelk: møtǝkǝsmɛlk (Sint-Truiden), slechte melk: slęxtǝ męlǝk (Sint-Truiden), verse melk: vi̯øsǝ mɛ.lǝk (Herderen), vi̯ǫsǝ mɛ.lǝk (Broekom), vɛrsǝ melǝk (Linne), vette melk: vette melk (Jeuk), vɛtǝ mɛlk (Landen), vuile melk: vø̜̄l mɛlǝk (Montenaken), vǫu̯l mɛ.lǝk (Koninksem, ... ), vǭl mɛ.lǝk (Rijkhoven), zeverpap: zivǝrpap (Kaulille), zoete melk: zȳtǝ mɛlk (Neerpelt), zog: zox (Hasselt) De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.] I-11