e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bevestiging van de kabel kettenknode: kɛtǝknoǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau II] [Domaniale]), knode: knoǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau II] [Emma, Maurits]) De bevestiging van de staalkabel aan de liftkooi. [monogr.] II-5
bevloeien sproeien: sprujǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), weteren: wi̯ętǝrǝ (Kiewit), wētǝrǝ (Berverlo, ... ) Bepaalde gronden in het bijzonder weiland kunstmatig van water voorzien, irrigeren. [N 14, 58] I-8
bevruchte ooi drachtig (bijvgl. nmw.): draxtex (Opglabbeek), drachtig schaap: draxtex šǭp (Epen), drachtige ooi: draxtǝgǝ ōi̯ (Meijel), dragend (bijvgl. nmw.): drāgǝnt (Echt), geleid zijn (ww.): es gǝlęi̯t (Maasbree), ooi: ō (Aalst, ... ), vol schaap: vol sxop (Hoepertingen), vol šǭp (Thorn) [N 77, 35] I-12
bevruchten treden: treʔǝn (Lommel), triǝ (Alken, ... ), triɛ (Hasselt, ... ), triɛn (Vliermaalroot), trē.i̯ǝ (Boorsem, ... ), trē.i̯ǝn (Lanklaar, ... ), trē.n (Eksel, ... ), trē.ǝ (Houthalen, ... ), trē.ǝn (Zonhoven), trēi̯ǝ (Leut, ... ), trēǝ (Beringen, ... ), trēǝn (Heppen, ... ), trē̜.n (Hechtel, ... ), trē̜.ǝ (Genk, ... ), trē̜i.ǝ (Beek, ... ), trē̜i̯ǝ (Blitterswijck, ... ), trē̜i̯ǝn (Elen), trē̜ǝ (Berverlo, ... ), trē̜ǝn (Hamont, ... ), tręi̯.ǝ (Meeuwen, ... ), tręi̯.ǝn (Grote-Brogel, ... ), tręi̯ǝ (As, ... ), tręi̯ǝn (Achel), trī.ǝ (Diepenbeek, ... ), trīǝ (Kuringen, ... ), trīǝn (Godschei, ... ), trɛ̄ (Klimmen), vogelen: fo.kǝlǝ (Vlijtingen), fo.xǝlǝ (Henis, ... ), fo.xǝlǝn (Romershoven), fogǝlǝ (Boekhout, ... ), fokǝlǝ (Donk), fou̯.xǝlǝ (Bommershoven, ... ), fou̯xǝlǝ (Guigoven), foxǝlǝ (Aalst, ... ), fō.xǝlǝ (Lauw, ... ), fǫkǝlǝ (Laar), fǫxǝlǝ (Montenaken), vogǝlǝ (Berbroek, ... ), vou̯.xǝlǝ (Wintershoven), voxǝlǝ (Gellik, ... ), vō.gǝlǝ (Vliermaal) Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal beetstal: bøtstal (Diepenbeek), bęi̯tstal (Romershoven), betenhoek: bii̯ǝtǝnhok (Beringen), betenkot: bii̯ǝtǝkǫt (Zelem), eethoek: ē̜ ̞thuk (Mal), groenplaats: grø̄nplāts (Stevensweert), groenstal: grȳnstãl (Zichen-Zussen-Bolder), hakselkot: hɛksǝlkǫt (Beringen), hoek: hu ̞k (Kwaadmechelen), karotenstal: karūǝtǝštāl (Teuven), koestalvoerij: kou̯štalvrii̯ (Ransdaal), koevoerij: kōvrī (Rothem), koolraaphoek: kǫlrāphōk (Swalmen), krotenhoek: krūǝtehōk (Sevenum), krotenstal: krōatǝštal (Klimmen), krōtǝstal (Grote-Spouwen), krōtǝstāl (Heugem), krūtǝštal (Bocholtz, ... ), krūǝtǝštal (Welten), krottenhoek: krǫtǝhōk (Swalmen), opslag: ǫpslāx (Stevensweert), plaats waar het voer wordt gegooid: plāts bu ǝt ˲vō ̝r wø̄rt gǝgui̯t (Lanaken), pulpkot: pø̜lǝpkǫt (Velm), stort: stǫrt (Heythuysen, ... ), voederhoek: vo ̝i̯ǝrho ̝k (Berverlo), voi̯ǝrhok (Boekt Heikant, ... ), vu ̞i̯ǝrho ̞k (Paal), vui̯ǝrhuk (Borgloon, ... ), vøi̯ǝruk (Kiewit), vø̜i̯ǝrhu ̞k (Kwaadmechelen), vōi̯ǝrhok (Hechtel), vői̯ǝrhők (Eigenbilzen), vői̯ǝrhűk (Rosmeer), vǫi̯ǝrhok (Boekt Heikant, ... ), vǫi̯ǝrhuk (Spalbeek), voederhuis: vui̯ǝrhø̜̄s (Herk-de-Stad), vø̜i̯ǝrhø̜̄ǝs (Hasselt), voederij: [voederij] (Borlo, ... ), voederkot: vui̯ǝrkot (Berverlo), vui̯ǝrkǫt (Brustem, ... ), vōi̯ǝrkǫt (Herk-de-Stad), voederstal: vui̯ǝrstal (Borgloon, ... ), vūi̯ǝrstal (Riksingen), voerbak: vōrbak (Oost-Maarland, ... ), voerden: vōrden (Tungelroy), voerderij: [voerderij] (Roermond, ... ), voergang: voergang (Leuken, ... ), voerhaard: vūrhē̜ ̞rt (Hamont), voerhoek: vorhuk (Blitterswijck), vurhuk (Achel, ... ), vuǝrhuk (Neerpelt), vøǝrhuk (Val-Meer), vīrhuk (Grote-Spouwen), vōrhok (Kaulille), vōrhōk (Blerick, ... ), vōrōk (Rekem), vōǝrōk (Rotem), vūrhuk (Beverst), vǫu̯ǝrhǫu̯k (Einighausen), voerhok: vurhǫk (Neerpelt, ... ), vōrhǫk (Beegden, ... ), vǫu̯ǝrhǫk (Sittard), voerhuis: [voerhuis] (Aldeneik, ... ), voerij: [voerij] (Eisden, ... ), voerik: vurek (Neerpelt, ... ), voeropslag: vōrǫpšlāx (Herten), voerplaats: vōrplāts (Ophoven), vōrplātš (Guttecoven), voerruimte: vōrrym(d)jǝ (Ospel), voerstal: vȳrstal (Millen), vōrstal (Hout-Blerick), vōrštal (Brunssum), voorraad: voorraad (Holtum), voorraadplaats: voorraadplaats (Holtum), voorstal: vørstal (Lommel), vø̄rštal (Baarlo, ... ), voorvoerij: vø̄rvrii̯ (Puth) De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c] I-6
beweeglijk rondlopen bedrijvig rondlopen: bedrievig roondloupe (Maastricht), beweeglijk op en neer lopen: beweglik op en neer laupe (Beegden), beweeglijk rondlopen: bewaeglək (Blerick), beweglek ronk loope (Rimburg), bijzen: (hin en weer) bieze (Hoensbroek), Als opgejaagde koeien.  bisse (Sittard), bombarie maken: bombarie maken (Baarlo), britsen: bretsən (Lommel), drentelen: dreͅntələn (Achel), dribbelen: dribbele (Heel, ... ), driftig rondlopen: driftig (Boekend), dripselen: dribsele (Gennep), druk in de weer zijn: drèk inne wèèr zeen (Bree), druk rondlopen: drök roond loupen (Valkenburg), (F)  drök róndjloupe (Roermond), fiksen: fikse (?) (Tegelen), gezwank zijn: B.v. hè is so gezwank as n deurstiel = hij is ontegenzeggelijk stijf.  hè is gezwank (Berg-aan-de-Maas), heen en weer lopen: heen en weer loupe (Thorn), hejən en wejər lōpə (Lommel), hier en daar vliegen: hier en daore vléége (Grevenbicht/Papenhoven), ijverig rondlopen: ieverig (Eksel), kwakkelen: kwakələ (Leopoldsburg), kwiek lopen: kwiek laope (Blerick), kwiek loope (Vrusschemig), kwinkelen: kwinkelen (Kerkrade), kwinkeleren: kwinkeleere (Echt/Gebroek, ... ), kwinkelēre (Schimmert), kwinkleere (Roermond), levendig rondlopen: leͅjvətex roͅntlupn (Koersel), leͅəvətex roͅntlupən (Koersel), lopen met kwik in de benen: mèt kwik in de bein loupe (Maastricht), lopen wie een heks die het gat brandt: loupe wie ein heks die t gaat branje (Swalmen), lopen wie een kievit: lupjt wie eine kievit (Herten (bij Roermond)), lopen wie een kwikstaart: hae löp wie ne kwiksjtert (Roermond), lopen wie een schijtende haan: i.e. kip.  dai lup wie ein sjietende hoon (Maasniel), met ambras gaan: me ambras gōͅn (Tessenderlo), op en neer lopen: op eͅn nēͅjər luwəpə (Tessenderlo), op erwten lopen: op èèrte loipe (Klimmen), paraderen: parr`daere (Kaulille), rennen: renne (Tegelen), ritsen: retse (Tongeren), retsṇ (Kwaadmechelen), ritse (Broekhuizen, ... ), ritsə (Paal), rondbessemen: ròngkbesseme (Tegelen), B.v. me zuut m al saoves ròngkbesseme.  ròngkbesseme (Tegelen), rondbijzen: róndbièze (Venlo), rôndbieze (Hoensbroek), ronddenderen: ròndjdendere (Guttecoven), ronddraaien: rondjrieje (Roosteren), ronddraven: roͅnddraffə (Gingelom), rondjatsen: roondjjoetse (Nunhem), rondkeren: rontkērə (Achel), rondklossen: ròntkloͅsə (Neerpelt), rondpopelen: rò.ndpòppele (Zutendaal), rondrennen: ronkrénne (Tegelen), rontjrenne (Obbicht), rondsnorren: rontsnoͅrə (Achel), rondspringen: rondjspringe (Ittervoort), rondspreŋə (Val-Meer), rondtoffelen: ronktoefele (Schaesberg), rondtreden: rontjtrèèje (Haelen), rondtrippelen: rond triepelen (Hechtel), rundtriepelen (Diepenbeek), ròndj trippele (Leveroy), rondvegen: rondvèège (Valkenburg), rondvitsen: ronjd witse (Neeritter), rotsen: rōtsje (Gronsveld), schommelen: ṣoumələ (Kinrooi), snoeren: sjneure (Puth), soepel rondlopen: soepel rondloope (Oost-Maarland), tippelen: tippele (Baexem), trappelen: trappele (Bunde), trappele(n) (Sint-Truiden), trippelen: trie.pele (Gors-Opleeuw), triepele (Wellen), triepelen (Zonhoven), triepĕle (Hoeselt), trippele (Jeuk, ... ), trippelen (Alken, ... ), trīəpələ (Opglabbeek), van hot naar haar lopen: va hôt noa haar loope (Heerlen), vegen: vaige (Roermond), vief gaan: vief gaon (Klimmen), vief lopen: vief loupe (Maastricht), vief rondlopen: vīf rōntlōpə (Kanne), vitsen: vitse (Kelmis), vrij rondlopen: vrie rondlaope (Bunde), weer uitsmijten: wér uutsmiete (Ottersum) Beweeglijk rondlopen (trippelen, ritsen, kwinkeleren). [N 109 (2001)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: beweeglijk rondlopen [ritse, kwinkeleere] [N 10 (1961)] III-1-2
bewerkelijk (zijn) bewerkelijk: bewerkelijk (Heythuysen), bewerkelik (Roermond), bewerkeluk (Weert), bewerrekelijk (Gulpen), bewerrekelik (Amby, ... ), bewirkelek (Swalmen), bewirkelik (Born, ... ), bewirkellik (Beek), bewirkeluk (Doenrade), bewirkəlik (Heel), bewërkelik (Gronsveld), bəwērkələk (Maastricht), bəwirkəlik (Kapel-in-t-Zand), bəwirkələk (Urmond), bəwérkəlik (Beesel), bəwérkəlik zien (Maastricht), difficile (fr.): diffisiel (Maastricht), gecompliceerd: gekompleseerd (Maasniel, ... ), gekómplikéérd (As), gəkòmpləkijrt (Loksbergen), ingewikkeld: ingewikkeld (Maastricht, ... ), ingewikkelt (Oirsbeek), langweilig (du.): lankwailieg (Kerkrade), lastig: lestig (Geulle, ... ), leͅ.stex (Eys), lèstich (Susteren), lèstig (Nieuwenhagen, ... ), moeilijk: meuilijk (Stein), meujelik (Melick), meujlik (Ell, ... ), moeilijk (Jeuk, ... ), niet eenvoudig: neet eenvoudig (Montfort), nit evoudig (Eys), niet gemakkelijk: neet gemeekəluk (Maastricht), neet gemekkelijk (Venlo), nie zo gemekkelek (Meerlo), omslachtig: ps. invuller twijfelt over het antwoord.  umslachtig ? (Tienray), omstandig: umsténdich (Venlo), patince-ig: patiënsig (Mheer), ruizig: ruizig (Haelen), tijd vergend: tied vergenjd (Thorn), tijdrovend: tie:drouventj (Herten (bij Roermond)), tied rauvend (Wijlre), tied-rauvend (Kesseleik), tiedrovənd (Wijnandsrade), tietrouventj (Thorn), tiĕtrōōvənt (Nieuwenhagen), tīēdroovənt (Epen), umstndlich (du.): umstentelig (Noorbeek, ... ), veel tijd eisend: vuul tied eisend (Hoensbroek) niet eenvoudig wat de bewerking betreft, veel tijd eisend [ruizig] [N 85 (1981)] III-1-4
bewerkelijk werk een heregodswerk zijn: o.  da.t ˂e.s ˂ə h‧ɛrəgoͅ.tsweͅ.rək (Eys), kerkenwerk: kerkewèrk (Maasbree), lastig werk: lestig werrek (Maastricht), monnikenwerk: munnikewerk (Nunhem), precisiewerk: preciese werk (Montfort), prutswerk: prutswaerk (Oirlo), puzzlewerk: peuzel-werk (Sittard), secuur werk: lang sekuur werk (Ittervoort), vuil werk: fuil wirk (Vaals), werk van barmhartigheid: werek van barmartighèd (Eksel) niet eenvoudig wat de bewerking betreft, veel tijd eisend [ruizig] [N 85 (1981)] III-1-4
bewerken met de schaafbank de duigen strijken: [de duigen] strīkǝ (Gennep), [de duigen] štrīkǝ (Tegelen), de voegen schaven: dǝ vō.gǝ š ̇āvǝ (Panningen), gelijk schaven: gǝlīk šāvǝ (Heel), modeleren: mǫdǝlīrǝ (Hasselt), voegen: vygǝ (Hasselt), vø̄gǝ (Tegelen), vōgǝ (Klimmen) De duigen glad- en in model schaven met behulp van de schaafbank. Op de schaafbank geeft de kuiper de duig zijn uiteindelijke vorm. Hij versmalt de duig van het midden naar de uiteinden toe en hij schaaft de zijkanten schuin. [N E, 19b] II-12
bewerken met het haalmes bewerken: bǝwęrkǝ (Hasselt), de binnenkant afronden: de binnenkant afronden (Borgloon), de binnenkant afsnijden: dǝ benǝkānt˱ āfsnęjǝ (Maastricht), de binnenkant bewerken: de binnenkant bewerken (Kortessem), dǝ benǝkānt˱ bǝwęrkǝ (Maastricht), de binnenkant schillen: dǝ benǝkantj šęlǝ (Heel), de binnenkant uithalen: dǝ benǝkaŋk˱ ūthǭlǝ (Tegelen), de binnenzijde afwerken: de binnenzijde afwerken (Panningen) De duigen aan de binnenkant met behulp van het haalmes licht uithollen. Daardoor kunnen de duigen later gemakkelijker worden gebogen. [N E, 17b] II-12