e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
beugelen beugelen: b"gələ (Gennep, ... ), bengelen (Geistingen), beu.gele (Zolder), beuchele (Kapel-in-t-Zand), beuegele (Ten-Esschen/Weustenrade), beug`le (Kaulille), beugele (Beesel, ... ), beugele(n) (Maaseik), beugelen (Achel, ... ), beugelle (Posterholt, ... ), beugels (Oirsbeek), beûgele (Vorsen), bēgilen (Bree), biegele (As), bieëgele (As), boengele (Neer), buegele (Klimmen, ... ), bugele (Gronsveld, ... ), buug`le (Bocholt, ... ), buugele (Bilzen, ... ), buûg`le (Kaulille), by(3)̄gələ (Amstenrade), by(3)̄əgələ (Heerlen, ... ), bygələ (Eksel), byəgələ (Heel), bégele (Eigenbilzen), bø͂ͅgələ (Echt/Gebroek), 126  beugəl! (Roermond), [Zie afbeelding pag. 69: Beugelbaan].  beugele (Meerlo, ... ), Baansport. t Spel wordt gespeeld op een lemen vloer, rondom afgezet met planken zijschotten. In de vloer bevindt zich een halve ijzeren ring. Hier moet een houten bal van ± 20 cm doorsnee en meer als een kilo wegend, doorheen gespeeld worden. Dit gebeurt met de slaeger, een slagplank van ± 60 cm lengte.  beugele (Venray), Beugelen werd gedaan met 4 bollen.  b"əgələ (Meeswijk), Bij de meeste cafés, vooral buiten de kom, lag een beugelbaan. Beugelen is een spel met houten ballen gespeeld op een lemen baan van 10,5 x 5,15 meter. Deze baan is afgemaakt met een stootrand van +- 80 cm. Het spel wordt gewoonlijk door 2 of 4 man gespeeld, ieder met zn eigen bal. Men moet trachten met een slaghout "slieëger"de bal door n stalen ring "buuëgel"te laten rollen of te gooien. Deze ring is op n afstand van 2,625 m vanaf de bovenste lijn in het midden geplaatst. De ring is stevig vastgezet in een "boumbóks". Men speelde vanuit de "grup"aan de voorkant van de baan. Als men de bal door de ring gooit, heeft men één punt en de partij die het eerst 12 punten heeft is winnaar. Er wordt om toerbeurt gespeeld. De kunst is met effect te spelen net als bij biljarten om zodoende de bal van de tegenpartij in een minder gunstige stelling te brengen. [Met twee fotos op pag. 5].  buuëgele (Weert), buuëgele=beugelen  buuëgele (Weert), De bal moet door de beugel (de renk).  beugele (Maaseik), Een oeroud spel voor volwassenen, gewoonlijk door 2 of door 4 man gespeeld, dat zich tot in onze dagen [NB Tegelen Wb.: 1968] heeft weten te handhaven, en in de laatste jaren zelfs in club- en competitieverband wordt gespeeld.  beugele (Tegelen), Opm. Het Limburgse beugelspel is anders dan het vroegere beugel- of kolfspel in het A.N.  beugele (Roermond), Ouderwets spel met houten ballen en slaghout, door 2 à 4 man in een perk (beugelbaan) gespeeld.  beugele (Tungelroy), pag. 413: Het beugelen gebeurde, bij gebrek aan licht in de avond, steeds overdag en wel meestal in de namiddag. Bij dit spel was de "inzet"steeds "ën koppel sjtômköp". Dit waren sigaren van een model als onze huidige bolknaksigaren. Ze kostten 2 1/2 cent per stuk.  beugele (Herten (bij Roermond)), Sub beugel: ring in allerlei toepassingen.  beugele (Maastricht), Sub buuëgele. Bij de meeste cafés, vooral buiten de kom, lag een beugelbaan. Beugelen is een spel met houten ballen gespeeld op een lemen baan van 10,5 x 5,15 meter. Deze baan is afgemaakt met een stootrand van +- 80 cm. Het spel wordt gewoonlijk door 2 of 4 man gespeeld, ieder met zn eigen bal. Men moet trachten met een slaghout "slieëger"de bal door n stalen ring "buuëgel"te laten rollen of te gooien. Deze ring is op n afstand van 2,625 m vanaf de bovenste lijn in het midden geplaatst. De ring is stevig vastgezet in een "boumbóks". Men speelde vanuit de "grup"aan de voorkant van de baan. Als men de bal door de ring gooit, heeft men één punt en de partij die het eerst 12 punten heeft is winnaar. Er wordt om toerbeurt gespeeld. De kunst is met effect te spelen net als bij biljarten om zodoende de bal van de tegenpartij in een minder gunstige stelling te brengen. [Met twee fotos op pag. 5].  beûgele (Nederweert, ... ), Weer bäögeldjen òm ein segaar van eine sent.  bäögele (Echt/Gebroek), slageren: sléégere (Meijel, ... ), vierpas?: viərpas (Eys), {z. toel.}: niet gebruikelijk; id. 74.  / (Eksel) 2. In de beugelbaan spelen. || [Beugelen]. || Beugel! || Beugelen (balspel). || Beugelen (vorm v. kegelspel). || Beugelen, het beugelspel spelen. || Beugelen. [ZND m] || Beugelen: 1. In de beugelbaan spelen. || Beugelen: beugelen. || Beugelen: spel met houten slagers en ballen op de beugelbaan. || het balspel waarbij een bal door een ijzeren ring, beugel geslagen moet worden [beugelen, klossen, kolven] [N 112 (2006)] || Het balspel waarbij een bal door een ijzeren ring, beugel geslagen moet worden [beugelen, klossen, kolven]. [N 88 (1982)] || Het bekende bol-spel. || Het beugelspel spelen. || Lievelingsspel 5. [SND (2006)] || Mannenspel in het Maasl. || Slageren: jongensspel met houten slaanders. || Spel met houten slègers (slagers) en ballen op de beugelbaan, een door planken aan 3 zijden omheinde lemen vloer met ijzeren ring. || Spel met zware houten ballen op een daartoe speciaal aangelegde lemen baan met houten schutting ter hoogte van +-1/2 meter (beugelbaan). || Wetenswaardigheden. [SND (2006)] III-3-2
beugelring beugel: (ne biegel) (Bilzen), b"gəl (Maastricht, ... ), beug`l (Kaulille), beugel (Achel, ... ), beugle (Guttecoven), beûgel (Vorsen), buuegel (Waubach), buug`l (Bocholt), buugel (Weert), buûg`l (Kaulille), by(3)̄gəl (Amstenrade), by(3)̄əgəl (Nieuwenhagen), bøjəl (Kerkrade), Sub buuëgele: Bij de meeste cafés, vooral buiten de kom, lag een beugelbaan. Beugelen is een spel met houten ballen gespeeld op een lemen baan van 10,5 x 5,15 meter. Deze baan is afgemaakt met een stootrand van +- 80 cm. Het spel wordt gewoonlijk door 2 of 4 man gespeeld, ieder met zn eigen bal. Men moet trachten met een slaghout "slieëger"de bal door n stalen ring "buuëgel"te laten rollen of te gooien. Deze ring is op n afstand van 2,625 m vanaf de bovenste lijn in het midden geplaatst. De ring is stevig vastgezet in een "boumbóks". Men speelde vanuit de "grup"aan de voorkant van de baan. Als men de bal door de ring gooit, heeft men één punt en de partij die het eerst 12 punten heeft is winnaar. Er wordt om toerbeurt gespeeld. De kunst is met effect te spelen net als bij biljarten om zodoende de bal van de tegenpartij in een minder gunstige stelling te brengen. [Met twee fotos op pag. 5].  buuëgel (Weert), Zie pórt.  beugel (Swalmen), beugelenpoort: beugeleport (Meijel), beugelpoort: beugelport (Maasbree, ... ), beugelring: b"əgəlrèŋk (Meeswijk), beugelrink (Venlo), beugelrīnk (Meerlo, ... ), beugelrénk (Sittard), beugelrînk (Tungelroy), bégelrink (Eigenbilzen), Ss. sub beugel.  beugelring (Meeswijk), Sub bäögele: Ss. bäögelbaan, bäögelstek, -rènk, -bòl. Eine bäögeliaer.  bäögelrènk (Echt/Gebroek), poort: poart (Montfort), poort (Haler, ... ), port (Bree, ... ), pōrt (Roermond, ... ), poͅrt (Kapel-in-t-Zand, ... ), Hae lik sjoon veur de pórt.  pórt (Roermond), Zie foto no. 1 [tussen pag. 116-117].  pôrt (Herten (bij Roermond)), ring: reenk (Gronsveld, ... ), renk (As, ... ), reŋ (Gennep, ... ), rēŋk (Maastricht), reͅŋk (Echt/Gebroek, ... ), ring (Leopoldsburg, ... ), ringk (Venlo), rink (Doenrade, ... ), riŋk (Eksel), r}ink (Eksel), rènk (As), ne aope - of ne toewe - (op de beugelbaan, vgl. pórt).  ring (Swalmen), Sub beugele: De bal moet door de beugel (de renk).  renk (Maaseik) 2. "Pôrt"(ring waardoor de beugelbal moet). || 2. In bepaalde spelen een ring, o.a. bij het beugelspel. || [Beugelring]. || Beugelring, ring waardoor de bal gespeeld moet worden. || Beugelring, stalen ring met pen bevestigd in onderliggende boomstronk, waardoor de bal moet worden geslagen. || Beugelring. || Beugelring: IJzeren poortje in beugelspel. || de ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring] [N 112 (2006)] || De ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring]. [N 88 (1982)] || Poort: c) (beugelsp.). || Ring, beugel (bij het beugelspel). || Ring. || Stalen ring [bij het beugelen]. III-3-2
beugelspel add. tak: Hae raakde dn tak, zoëdet dm bál dr naeve gông.  tak (Tegelen), vijf voor hebben: Ook in het voordeel zijn.  viêf veur hèbbe (Tungelroy) 2. (Beugelspel) Een der zijkanten van de op de speelbaan in de grond bevestigde zware ijzeren ring, waardoorheen de bal moet worden gespeeld. || Een voorsprong hebben van vijf bij het beugelspel. III-3-2
beugeltas beugel: beugel (Vliermaal), beugelmaal: büügəlmāl (Bocholt), beugeltas: beugel tesj (Schimmert), beugel-têsch (Schimmert), beugeltas (Hout-Blerick, ... ), beugeltes (Ell, ... ), beugeltesch (Kerkrade, ... ), beugeltesj (Beek, ... ), beugeltès (Beringen, ... ), beugeltèsch (Meerssen), beugeltèsj (Einighausen), beugeltésj (Puth), buegeltès (Wijk), bugeltès (Weert), buugeltes (Eijsden), buugeltesj (Waubach), buugeltès (Maastricht, ... ), buuëgeltesch (Heerlen), buyeltésj (Sittard), būūëgeltesj (Hoensbroek), bøgəl teͅs (Beringen), bøgəlteͅs (Beringen, ... ), bøyəltes (Lanklaar), bøyəlteͅs (Ophoven), bøͅgəlteͅs (Herk-de-Stad), bûûgel-tésj (Klimmen), bûûgeltesj (Hoensbroek), bügeltes (Kaulille), er staat een vraagteken bij  beugeltas (Oirlo), of beugeltes  beugeltas (Tegelen), beugeltasje: beugeltèske (Tegelen), beurs: beurs (Echt/Gebroek), boͅs (Velm), bös (Tessenderlo), bø̄s (Tessenderlo), beursje: boͅšəkə (Beverlo), bòšəkə (Beverlo), buidel: biegel (Neeroeteren), buul (Baarlo), ceintuurtas: sentøurteͅs (Borlo), draagtas: draagtas (Tegelen), of draagtes  draagtas (Tegelen), draagtasje: draagtèske (Tegelen), geldbeurs: geͅltboͅës (Kermt), geldbeursje: geͅldbözəkə (Zelem, ... ), handtas: handjtesj (Oirsbeek), hanjdtjesj (Jabeek), hanktesj (Bleijerheide), kalebas: kalba:s (Wintershoven), kallebas (Brunssum), kalebasje: kallebeske (Meijel, ... ), kallebèske (Boekend), kəlbeͅskə (Bree, ... ), of is het kalsbeske?moeilijkleesbaar  kallebeske (Boekend), knipbeurs: knip bûûsj (Hoensbroek), kniptas: kniptas (Tegelen), of kniptes  kniptas (Tegelen), kniptasje: kniptèske (Tegelen), korfje: kørəfkə (Borgloon), pochet (<fr.): pŏšeͅt (Sint-Truiden), pronktas: bronktés (Grathem), rticule (fr.): redicul (Venlo), retikuul (Oost-Maarland), sacoche (fr.): sakeͅs (Boekt/Heikant), sakòsj (Boekt/Heikant), sjakoͅsj (Linkhout), zjakos (Eksel), žakoͅs (Rotem), sierrok: sierrok (Val-Meer), siertas: sirtes (Eigenbilzen), sierzakje: sierzekske (Zichen-Zussen-Bolder), tas: tas (Hoeselt, ... ), tes (Tegelen), teͅs (Achel), tès (Diepenbeek), tasje: teschjke (Heerlerheide), tèske (Tegelen), valiesje: [sic]  flieske (Horst, ... ), zondagtas: sondagtes (Millen) i [N 24 (1964)] || tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)] III-1-3
beugelzaag beugelzaag: bø̄gǝlzāx (Reuver  [(van ijzer)]  ), beugelzeeg: bȳgǝlzē̜x (Oirsbeek), bø̄gǝlzē̜x (Dilsen, ... ), boerenzeeg: būrǝzē̜x (Echt), boogzaag: boogzaag (Leopoldsburg), bōx˲zāx (Tessenderlo), boogzeeg: bǭx˲zē̜x (Mechelen), bosduivel: bǫs˱dȳvǝl (Maastricht  [(zaag waarvan de tanden afwisselend naar de ene en naar de andere zijde uitstaan)]  ), boszaag: bǫs˲zāx (Blerick), boszeeg: bǫs˲zē̜x (As, ... ), brandhoutzeeg: branhǫwt˲zē̜x (Echt), handzeeg: hant˲zē̜x (Dilsen) Handzaag, bestaande uit een boogvormige, metalen beugel waarin een, meestal grofgetand zaagblad kan worden gespannen. De zaag wordt onder meer gebruikt om brandhout te zagen, palen in te korten, etc. [N 53, 6a; N 75, 116b; N G, 22a; monogr.] II-12
beuk beuk: bejk (Hasselt), beu-u-k (Meterik), beuk (Amby, ... ), beuke (mv. (Maastricht), beuək (Horst), beu‧k (Maastricht), beûk (Tungelroy), bui:k (Sittard), buik (Doenrade, ... ), buk (Bleijerheide, ... ), buu.k (Gennep, ... ), buuk (Afferden, ... ), buuëk (Altweert, ... ), būūk (Merselo, ... ), böök (Rimburg), bø̄k (Beek, ... ), bø͂ͅi̯k (Niel-bij-St.-Truiden), bø͂ͅk (Remersdaal), b‧ø̄k (Meeswijk), -  beuk (Baexem, ... ), buk (Vijlen), buu:-ëk (Hoensbroek), [Fagus sylvatica]  büuk (Tongeren), boom  beuk (Berg-en-Terblijt), bukel = beukenoot  buuk (Gennep), etym. (e.d.), zie boek  beu.k (Zonhoven), gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk  beek (As, ... ), beeuk (Sint-Truiden), beu-uik (Herk-de-Stad), beuek (Sint-Truiden), beujek (Lommel), beuk (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), beék (Bilzen), beúk (Maaseik), beük (Kerkom), bēēek (Opoeteren), bēk (Bree), bi:k (Martenslinde), biek (Beverst, ... ), biëk (Beverst), bo:k (Amby, ... ), bok (Halen, ... ), bō:k (Opgrimbie), BōK (Lanaken), bōək (Boorsem), boͅu̯k (Heks), buek (Boorsem), buik (Millen, ... ), buk (Diepenbeek, ... ), buuk (Borlo, ... ), buuək (Piringen), buŭk (Stevoort), buu’ek (Tessenderlo), buèk (Neerrepen), bŭk (Kozen, ... ), by(3)̄:k (Eupen, ... ), by(3)̄k (Genoelselderen), byik (Guigoven), byjk (Kortessem), byk (Borgloon, ... ), byək (Gutshoven, ... ), by’y.k (Eupen), bøk (Bocholt, ... ), bø̄k (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), bø͂ͅ:k (Montzen), bø͂ͅk (Kelmis, ... ), bûk (Ulbeek), büek (Wellen), bük (Kortessem), m.  beuk (Heerlen), V.  beuk (Mechelen), beukelenboom: biekkeleboom (Genk), bòggeleboem (Zonhoven), gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk  bekelebuim (Opglabbeek), biekeleboom (Gelieren/Bret), bikeleboom (Genk), bogləbum (Zonhoven), bokkeleboem (Helchteren), bokkeleboĕ.m (Wijchmaal), bokkelenbōəm (Hechtel), beuken: -  beuken (Schimmert), gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk  bikkem (Peer), bukke (Kleine-Brogel), beukenboom: bekəbūəm (Lummen, ... ), beuke boam (Baarlo), beukebaom (Klimmen, ... ), beukeboom (Heerlen), beukeboum (Beesel, ... ), beukebuim (mv.) (Heythuysen), beukembaum (Maasbree), bukəbuəm (Linkhout), buu.kebôm (Gennep, ... ), by(3)̄əkəbuəm (Zelem), by(3)̄’ə’əbūəm (Tessenderlo), bykəbuəm (Herk-de-Stad), böökeboom (Eupen), bø̄kəbūəm (Paal), bø̄əkəbūəm (Meldert), bûkeboum (Grathem), -  beuk(ebaum) (Haelen), beuke bom (Gulpen), beuke boum (Tegelen), beuke-baum (Baarlo), beuke-boum (Maastricht), beuke-bouwm (Klimmen), beukebaom (Maastricht), beukebau:m (Baexem), beukebaum (Beesel, ... ), beukebaöm (Maastricht), beukeboam (Nuth/Aalbeek), beukebom (Heijen), beukeboum (Asselt, ... ), beukeboëm (Sevenum), beukemboum (Tegelen), beukenbaum (Panningen, ... ), beukenboum (Helden/Everlo), beukəboom (Eys), bu:kəboom (Amstenrade), bukkeboom (Vijlen), buukebom (Middelaar), buukenbom (Meijel), [Fagus sylvatica]  bükëbòum (Tongeren), gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk  be:kəbøm (Neerglabbeek), beekeba-üm (Zutendaal), beekeboom (Neeroeteren), beĭkəbum (Hasselt), beukebaom (Lanaken), beukebaum (Elen, ... ), beukeboem (Houthalen), beukeboĕm (Kaulille), beukeboom (Val-Meer, ... ), beukeboum (Bocholt, ... ), bēͅkəbuim (Meeuwen), beͅkəbum (Zonhoven), be’keboĕm (Hasselt), biekeboam (Kleine-Spouwen), biekeboom (Genk, ... ), biekəboom (Kermt), bikkeboem (Beverlo, ... ), bikkemboēm (Peer), bīkəbūm (Schulen), bōkəboͅu̯m (Rekem), bujeboom (Lommel), bukabaom (Koninksem), bukeboom (Bilzen, ... ), buukeboem (Stevoort), by(3)kəboͅm (Hoepertingen), by(3)̄kəbūəm (Hamont), bykəboim (Hasselt), bykəbūm (Lummen), bükeboum (Wellen), bɛkəbuəm (Beringen), beukenheg: -  buuke heg (Meijel), beukennotenboom: bekənø̄təbūəm (Meldert), bloedbeuk: bloedbeuk  bloodbeuken (Arcen), boom: gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk  boom (Riksingen), bruine beuk: -  broen beuk (Nuth/Aalbeek, ... ), broenbeuk (Meerssen), broene beuk (Beesel, ... ), fiktus: -  fiktus (Sevenum), groene beuk: greun beuk (Schinnen), -  greune beuk (Laar, ... ), greunem beuk (Tegelen), greunə beuk (Pey), harrenkop: harrekop (Sittard), soort beuk  harrekop (Valkenburg), mannetje: -  menneke (Noorbeek), rode beuk: roet beuk (Schinnen), rōēj beek (As), rui buuk (Diepenbeek), -  roaje beuk (Linne), roe-je beuk (Baarlo), roea:jə beuk (Pey), roejem beuk (Tegelen), roeə buk (Vijlen), roëje beuk (Tegelen), rôô beuk (Puth), ps. boven de oë moet nog een lengteteken staan; deze combinatieletter kan ik niet in zn geheel maken!  roët-beuke (Sevenum), rode beuken: -  roeid bukken (Kerkrade), schip: kerkgewelf  sjeep (Berg-en-Terblijt), wijfje: -  wiefke (Noorbeek), witte beuk: wit-beuke (Sevenum), witte buuk (Diepenbeek), wittə beek (As), -  wies bukken (Kerkrade), zwarte beuk: -  zwartbeuken (Schimmert) beuk [SGV (1914)], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || beuk (een hoge beuk) [Heem 06.5-6 (1962)], [ZND 21 (1936)] || beuk (Fagus) [DC 39 (1965)] || beuk, beukeboom [Goossens 1b (1960)] || beukeboom || beukenboom || Welke soorten onderscheidt U? de rode beuk [N 50 (1972)] || Welke soorten onderscheidt U? de witte beuk [N 50 (1972)] III-4-3
beukenhaag beukelenhaag: bòggelehaoch (Zonhoven) beukenhaag III-4-3
beukenhouten plank bühnebred: bynbręt (Kelmis) Sterke plank van beukenhout voor het maken van een vloer op de plaats waar het erts werd gewonnen. [monogr.] II-4
beukennootje beuk: beuk (Eisden, ... ), beͅk (Peer), biek (Rosmeer), bīk (Martenslinde), bōk (Rekem), by(3)̄k (Riksingen), byk (Hoepertingen, ... ), béuk (Lanklaar), bøk (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), bø̄.k (Vliermaal), bø̄:k (Opgrimbie), bø͂ͅk (Rotem), -  beuk (Maasbracht), beukeike: buk’eche (Bleijerheide, ... ), cf du ecker?  buk’eche (Kerkrade), beukeiker: beukeeker (Heerlen, ... ), -  beukaekere (Schaesberg), beukel: beukele (Lanaken), biekkel (Genk), bīkkəl (Genk), boekelen (Eksel), bogəl (Zonhoven), bokkel (Eksel, ... ), bou̯kkel (Wijchmaal), bo‧Gəl (Zonhoven), buu.kel (Gennep, ... ), bòggel (Zonhoven), bôkel (Wijchmaal), -  beukel (Geleen), beukele (Schimmert, ... ), beukelnootje: korte oo  bookəlnusjərə (Vijlen), beukeneikel: beukeneekel (Heerlen, ... ), by‧ykəneikəl (Eupen), beukennoot: beĕkənēt (Hasselt), beukeneŭwet (Montzen), beukennet (s-Gravenvoeren), beukenoet (Welkenraedt), beukenoĕt (Welkenraedt), bikeneut (Beverlo), bikke(n)neut (Heusden), bikkeneute (Zolder), bi̞kənøt (Sint-Truiden), bi̞kənøtə (Sint-Truiden), buuəkeneut (Loksbergen), būkənōt (Welkenraedt), bøkkənnøtən (Zonhoven), bø͂ͅkenòât (Montzen), -  bukkeneus (Kerkrade), beukennootje: beekeneetje (As), beukeneutje (Amby, ... ), beukeneutjes (Schinnen, ... ), beûkenuëtje (Tungelroy), beͅĭkənētšə (Hasselt), biekenieëtsje (Bilzen), bij:kənotjə (Gelinden), bijkənøͅkə (Halen), bikkeneͅtjen (Tessenderlo), bikkenuitsje (Hasselt), bīkəniətšə (Bilzen), bĭĕkəneetsjə (Kermt), bo:keneutje (Roermond), bo:kənø:sjəs (Maastricht), bu-ekeneutje (Oostham), buekeneutje (Wellen), bukeneetje (Kuringen), bukeneutche (Velm), bukeneutje (Heers, ... ), bukkəneutekə (Sint-Truiden), buukneutje (Buvingen), būkenutje (Castenray, ... ), by(3)̄i̯kənøͅkə (Loksbergen), by(3)̄kənø͂ͅtšə (Sint-Truiden), byekənīetjə (Opglabbeek), béj‧kənietjə (Mielen-boven-Aalst), bø.kənø.tjən (Sint-Huibrechts-Lille), bøjkənø̄.tsjə (Bommershoven), bøkənø.t⁄ə (Hamont), bøkənø^t⁄ə (Molenbeersel), bø̄kənøt⁄ə (Hamont), bø͂ͅkĕny(3)̄tšĕ (s-Gravenvoeren), -  beuk-ne-eutjes (Baarlo), beuke neutjes (Hunsel, ... ), beuke nötses (Gulpen), beuke(nutje) (Meijel), beuke-neuëtjes (Klimmen), beuke-nutsjes (Mheer), beuke-nötjes (Helden/Everlo), beukeneutje (Ell, ... ), beukeneutjes (Arcen, ... ), beukeneutsjes (Maastricht, ... ), beukennötjes (Bergen), beukenootje (Noorbeek), beukenootjes (Blerick), beukenutjes (Beringe, ... ), beukenuutjes (Ospel), beukenuutsjes (Gronsveld), beukenèùtjes (Haelen), beukenötjes (Heijen, ... ), beukenöötjes (Blerick), beukenùtjes (Siebengewald), beukəneutjəs (Horst, ... ), beukəneutsjəs (Berg-en-Terblijt), beukənutjəs (Meterik), beukənuuətjəs (Eys), bokeneutsjes (Maastricht), bu:kənuuətjəs (Amstenrade), bueke nuu-ëtjes (Hoensbroek), buike-neutjes (Limbricht), buuke nutjes (Meijel), buukenötjes (Middelaar), 2e eu als Franse neuf  beukeneutjes (Baexem), de euu is geen uu en ook geen eu  beukeneuutjes (Oirsbeek), ook: ZND 5, vr. 67  bukenĕŭtje (Oostham), beukje: bûke (Grathem), bükë (Tongeren), -  beuke (Haelen), bruinnoot: brənø:t (Tessenderlo), eikennootje: -  eijkenöstjes (Ulestraten), hasselnootje: -  hasseneutjes (Boekend), hazelnoot: -  hazelneuat (Wahlwiller), varkensnootje: veͅrkəsnøtšə (Maastricht) beuk (Fagus) [DC 39 (1965)] || beukennoot || beukennoot(je) || beukennootje [DC 39 (1965)] || beukenoot || beukenootje [ZND 01u (1924)] III-4-3
beukmolen bookmolen: bōk[molen] (Diepenbeek, ... ), bők[molen] (Donk) Molen waarin vlas of hennep onder stampers tot linnen wordt gebeukt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1b; Vds 15] II-3