e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bijl waarmee men het slachtvee verdooft aks: aks (Ottersum), akš (Eys), bijl: bajl (Mal), bijl (Oud-Waterschei), bil (Opitter), bējǝlǝ (Eys), bęjl (Heesveld-Eik, ... ), bęjǝl (Diepenbeek, ... ), bīl (Leunen, ... ), bīǝl (Opitter), bɛ̄l (Vliermaal), ijzeren bijl: ijzeren bijl (Susteren), slachtbijl: slaxbēl (Riemst), slāxbīl (Neeritter), šlāxbīl (Mechelen) Om het slachtdier te verdoven geeft de slachter het dier een klap op de kop met de achterkant van de bijl. [N 28, 5a; N 28, 5b; N 28, 10c] II-1
bijl waarmee men het vlees in kleine stukjes hakt bijl: bajl (Mal), bijl (Alken), bil (Berg / Terblijt, ... ), bęjl (Mal, ... ), bęjǝlǝ (Kerkrade), bęl (Sint-Truiden), bīl (Geulle, ... ), bɛ̄l (Riksingen), bijltje: bilkǝ (Mesch), bęjlkǝ (Bilzen), bīlkǝ (Panningen), bīlǝkǝ (Leunen), hakbijl: hakbil (Heugem), hakbēǝjǝlǝ (Heerlen), hakbīl (Blerick), hakbijltje: hakbęjlkǝ (Eijsden), hakmachien: hakmǝšīǝn (Hoensbroek), hakmes: hakmɛs (Meijel, ... ), hakmɛts (Bleijerheide, ... ), heep: hī.p (Herten), hīǝp (Boekend, ... ), herstel: hęrstęl (Linkhout), hǝrštɛl (Helchteren), hɛrstǝl (Kaulille), hɛrstɛl (Diepenbeek), kørstɛl (Zepperen), ǝrstęl (Vliermaal), kapbijl: kapbęǝl (Borgloon), kapbijltje: kabęjlkǝ (Berverlo, ... ), kapmes: kabmɛ̄s (Neerpelt), kapmes (Alken), kapmęs (Herk-de-Stad), kapmęts (Rothem), kapmɛs (Grazen, ... ), kapmɛts (Ell, ... ), kāpmɛs (Neerpelt), kapmesje: kapmɛskǝ (Beringen, ... ), kapstel: kapstɛl (Kaulille), klein bijl: klęj bęjl (Sint-Truiden), kotelettenbijl: kortǝlētǝbējǝl (Wellen), mes: mēs (Diepenbeek), męs (Waasmont), mɛts (Berg / Terblijt), snijplank: snē̜plaŋk (Sint-Truiden), tekje: tɛkskǝ (Kuringen), vleesbijltje: vlēsbīlkǝ (Opglabbeek), vleesbikkel: vlēšbekǝl (Schinveld), vleesheep: vlēshēǝp (Weert), vleeswapen: vlɛjswǭpǝ (Maaseik), wiegemes: %%meervoud%%  wīgǝmɛtsǝr (Panningen), wiegmes: wikmɛts (Kerkrade), zessel: zɛsǝl (Eijsden) Bedoeld zijn de kleine stukjes die in de worst worden verwerkt etc. De mes-opgaven binnen dit lemma duiden op een soort hakmes. [N 28, 115; N 28, 49] II-1
bijldrager van de schutterij bijlenman: bieleman (Sittard, ... ), De bijleman gaat voor de schutten op met ee(n) bijl op zijne schouder.  biləma.n (Meeswijk), Ss. sub biel.  bieleman (Echt/Gebroek), bijlman: De bielmannen gingen veurop in de stoes, es de börgemeister ingehaold woor: folkloristische groep die op ludieke wijze de weg moesten banen, versperringen opruimen.  bielman (Uikhoven) [Bijlman] (bij de schutterij). || Bijldrager (lid van de schutterij met een speciaal kostuum en voorzien van een bijl om eventuele hindernissen op de weg van de voortmarcherende schutterij uit de weg te ruimen). || Bijldrager bij de schutterij. || Bijldrager die de schutterij voorafgaat. || Bijldrager. Lid van de schutterij die een namaakbijl als wapen over zijn schouder draagt. || Bijleman: Bijldrager die de schutterij voorafgaat. || Bijlman. III-3-2
bijleggen <omschr.> zand erover: zanjd treuver (Thorn), aanvullen: oanvelle (Genk), bij inleggen: bieein legge (Wijlre), bīeͅinleͅGə (Stein), bij inzetten: bij inzette (As), bijdoen: biejdoon (Bocholt), bijdoen (Wellen), bijdoewn (Jeuk), bijdraaien: bi-jdrejje (Bree), bijeenleggen: bie ein liggə (Roermond), bijgeven: bi-j gaeve (Weert), biegaive (Maasniel), biegève (Ittervoort), biejgaive (Roermond), biejgèèvə (Heel), bijlappen: (biej)lappe (Tungelroy), beejlappe (Blerick, ... ), beejlàppe (Venray), bejlappe (Oirlo), bēlapə (Venlo), beͅilapə (Maastricht), beͅjlappe (Venlo), beͅjlapə (Maastricht, ... ), biejlappe (Kapel-in-t-Zand, ... ), bielappe (Echt/Gebroek, ... ), bielappen (Brunssum, ... ), bilapə (Urmond), bījlapə (Kelpen), bīlapə (Beesel, ... ), d`r bie lappe (s-Gravenvoeren), Es ver der neet aan oetkómme, mótte-ver eder zoväöl bielappe.  bīē(j)lappe (Roermond), Hei is jeld tse kót, vier kómme an t -.  bijlappe (Kerkrade), bijlatsen: Hei is jeld tse kót, vier kómme an t -.  bijlatse (Kerkrade), bijleggen: (ruzie) beejlegge (Meerlo), beejlegge (Blerick, ... ), beejligge (Venlo), beilegge (Schaesberg), beilegke (Waubach, ... ), beilekke (Eys), beilékkə (Maastricht), bejlegge (Oirlo), bejlekke (Eys), bejleͅgkə (Bree), bejleͅGə (Nieuwenhagen), bēējliggə (Venlo), beͅilɛGə (Eys), beͅjleͅGə (Maastricht, ... ), bi-j legge (Venray), bi-j leggen (Ospel), bi-jleGGen (As), bi-jlegke (As), bie-lĕkge (Schimmert), bie.léəggə (Kelpen), bie:jlègge (Kaulille), biegelagdj (Montfort), biegelugt (Stein), biejlegge (Tungelroy), biejlegken (Geistingen), biejligke (Haelen), bieleGe (Born, ... ), bielegge (Gulpen, ... ), bielegke (Ingber), bielekke (Ten-Esschen/Weustenrade, ... ), bieligge (Posterholt), bieliGGe (Swalmen), bieligke (Roermond), bielikke (Montfort), bielègge (Geulle, ... ), bieléke (Susteren), bielékge (Tungelroy), bijjlègke (Maastricht), bijlegge (Hoepertingen, ... ), bijleggen (Achel, ... ), bijlegke (Kerkrade), bijlēͅgə (Hulsberg), bijlègge (Bilzen, ... ), bijlèGGə (Nieuwenhagen), bileͅGə (Geleen, ... ), biélegke (Gronsveld), biêlègge (Kanne), bī leͅi̯gə (Meeuwen), bīēligkə (Reuver), bīlegə (Roermond), bīlēͅGə (Epen, ... ), bīleͅGə (Susteren), bīleͅgə (Thorn), bĭĕjléGGə (Susteren), bèè.lègge (Gors-Opleeuw), bèèlègge (Sint-Truiden), béjléggə (Meijel), béèlègge (Alken), béélégə (Loksbergen), ruuzie bieligge (Montfort), ruzie bèj ligge (Venlo), ⁄t bijlegge (Venray), (gk-klank).  biej likke (Herten (bij Roermond)), [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  bijleggen (Heers), Antwoord onderlijnd bij de suggesties.  bijleggen (Diepenbeek), bijsteken: bijsteken (Koersel), bijzetten: bajzètte (Tongeren), beejzette (Amby), bie:jzètte (Kaulille), biezette (Doenrade), biezitte (Gronsveld), bijzette (Eigenbilzen, ... ), bijzetten (Heusden, ... ), bijzètte (Bilzen, ... ), bijzèttë (Hoeselt), bèzette (Stal), bèè.zètte (Zolder), bɛ.izɛttə (Eksel), de koppen bijeensteken: de kép bjèjnstééke (As), de koppen leggen: de kép leGGe (As), dokken: doͅkə (Loksbergen), een kleine pot maken: kleine pot make (As), een pot maken: pot maken (Lommel), effen maken: effen maken (Meeuwen), gedaan maken: gedoon make (Maastricht), goedmaken: good maake (Geulle), good maakə (Epen), good make (Gulpen, ... ), goodmaken (Born), goot maake (Thorn), goot maakə (Roermond), goot make (Maastricht), gootmakən (Urmond), gōēd maakə (Gennep), weer good mààke (Geleen), ət good maakə (Maastricht), ⁄t good make (Herten (bij Roermond)), inzetten: inzetten (Meeuwen), inzètte (Kinrooi), klare kanten maken: klaor kânte make (Venray), lappen: (biej)lappe (Tungelroy), lappe (Blerick, ... ), lappen (Heerlerbaan/Kaumer, ... ), lapə (Gennep, ... ), lāpə (Venray), l}appe (Reuver), Var. beejláppe.  láppe (Venray), lappen leggen: lap leggen (Eksel), middelaren: middeleere (Maastricht), nageven: noa jeve (Vaals), opleggen: oplègge (Bilzen), oplossen: òplòsse (As), regelen: régĕle (Hoeselt), schavelen: [beïnvloeding door suggestie in vraagstelling?, rk]  schavelen (Stein), slechten: sjlichte (Klimmen), spekken: sjpekke (Merkelbeek), stippen: sjtipə (Nieuwenhagen), sussen: susse (Amby, ... ), sussə (Kapel-in-t-Zand), tegoedmaken: tegooi make (Weert), teruk tegoei maoke (Jeuk), toegeven: tsouwjeëve (Kerkrade), uitmaken: ruzing oetmake (Reuver), uitscheiden: utjsjeien (Meijel), uûtscheie mitruzie-make (Oirlo), verzoenen: verseune (Geleen), vrede sluiten: vrei slete (Maastricht), vriendschap sluiten: vrindschap sloete (Venlo), weer vrienden zijn: w‧ɛr vrø.nt˃ zi.ə (Eys), zich leggen: hat zich gelach (Schaesberg), ⁄t haet zich gelààgd (Sevenum), zich verdragen: zich vərdrāāgə (Nieuwenhagen), zich verstaan: sich verstaon (Wijlre), verstao (Voerendaal), ze.x w‧ɛr vərštoͅ.a (Eys), zeech weer verstoon (Caberg), zich versjtao (Merkelbeek), zich versjtaon (Nunhem), zich versjtooë (Mheer), ziech verstoon (Maastricht), zich weer leggen: zich weer lèkkə (Schinnen) 1. Bijleggen, bijpassen (in geld). || 1. Geld bijeen leggen, in een pot bij leggen. || Bie(j)lappe*: bijbetalen. || Bijbetalen. || Bijpassen, bijbetalen. || Bijzetten; extra geld in de pot doen bi het spel. || een ruzie, een onenigheid bijleggen of oplossen [schavelen] [N 85 (1981)] || extra geld in de pot doen [lappen, bijleggen] [N 112 (2006)] || Extra geld in de pot doen [lappen, bijleggen]. [N 88 (1982)] || Geld bijzetten bij het kaarten, lappen. III-3-1, III-3-2
bijleggen add. een pot uitzetten: ne pót óó.ëtzètte (Zonhoven), enkel of dubbel: ènkel of dobbel (Bilzen) extra geld in de pot doen [lappen, bijleggen] [N 112 (2006)] || Uitzetten: *3. (Kaartsp., kegelen e.d.) Naast de gebruikelijke inzet, spelen voor een extra pot. III-3-2
bijmaken bijmaken: bējmākǝ (Sevenum), bē̜mǭʔǝ (Tessenderlo) Een nieuwe klomp maken voor een paar waarvan er één mislukt is. De goede klomp staat daarbij op de pasbank. [N 97, 63] II-12
bijnaam bijnaam: beejnaam (Altweert, ... ), bi-jnaâm (Nederweert), bīēnaam (Meeuwen), bénàm (Lommel), nanaam: nôônaoəm (Niel-bij-St.-Truiden), nǭnām (Kelmis) Al heel snel kreeg de mijnwerker een bijnaam op grond van een woord dat hij telkens gebruikte of een lichaams- of een karaktereigenschap. [monogr.] || bijnaam II-4, III-2-2
bijsnijden afsnijden: afsnijden (Lommel), besnijden: bǝsniǝn (Dilsen), bijsnijden: bisnięǝ (Geulle), bišni-jǝ (Ransdaal), bējsniǝ (Venlo), bēšnījǝ (Tegelen, ... ), bęjsnęjǝ (Meijel, ... ), bęjšniǝ (Bleijerheide), bę̄jšniǝ (Montzen), bijsnoeien: bīšnujǝ (Roggel), binnenvulling snijden: benǝvø̜leŋ snejǝ (Eisden), binnenwerk maken: benǝwɛ̄rǝk mākǝ (Meijel), binnenwerk snijden: benǝwęrk šniǝ (Bleijerheide), benǝwɛrǝk šni-jǝ (Meerssen), bęnǝwęrk sni-jǝ (Stein), bęnǝwęrk šni-jǝ (Doenrade), bęnǝwɛrk snājǝ (Bilzen), een model snijden: ǝn modɛl sni-jǝ (Maasbree), het lijnen snijden: het lijnen snijden (Genk), ǝt linǝ šni-jǝ (Reuver), linnens snijden: lenǝs snęjǝ (Horst), op maat snijden: op mut snājǝ (Bilzen), paardshaar snijden: pē̜rshǭr snęjǝ (Lanaken), snijden: sni-jǝ (Echt, ... ), snijden (Opglabbeek), snijden van het binnenste: snijden van het binnenste (Hopmaal), stijve doek snijden: stīf dōk sni-jǝ (Neeroeteren), voerdoek snijden: vōrdōk šni-jǝ (Noorbeek), voering snijden: vø̜̄jǝreŋ snęǝ (Schulen), vōreŋ snęjǝ (Maastricht), vūreŋ snęjǝ (Zolder) Het bijsnijden van de loopzool, het model eraan geven. [N 60, 103] || Het op maat snijden van de binnenvulling van een colbert. [N 59, 110] II-10, II-7
bijspannen bijspannen: bęǝspanǝ (Wellen), bijwerken: bęǝwęrǝkǝ (Sint-Lambrechts-Herk), callen: kalǝ (As), spannen: spanǝ (Haren, ... ) De bus van het staakijzer met behulp van spieën bijspannen. [Jan 133; Grof 137] II-3
bijten bijten: biejssə (Vaals), biete (Asselt, ... ), bieten (Beek, ... ), bietə (Berg-en-Terblijt, ... ), bieëte (Waubach), bīēte (Baexem, ... ), bīēten (Baarlo, ... ), bīētə (Eys, ... ), bĭĕte (Broekhuizenvorst, ... ), bĭĕtte (Meerlo), 1a-m  baaite (Genoelselderen), baaite(n) (s-Herenelderen), baaiten (Mal), baite (Hasselt, ... ), baiten (Hechtel, ... ), baiəte (Nieuwerkerken), bajtə (Genoelselderen), be-jeten (Heers), be:tə (Martenslinde), beete (Grote-Spouwen), beeten (Kleine-Spouwen), beite (Sint-Truiden), beiten (Beverst, ... ), beiəte (Stevoort), bei̯tə (Halen), bejtə (Kermt), bete (Heers), beten (Mopertingen), beyten (Beverlo), beətə (Guigoven, ... ), bē.tə (Borgloon, ... ), bēīten (Bilzen, ... ), bētə (Martenslinde), bēͅi̯tə (Hasselt), bēͅten (Diepenbeek), bēͅtə (Hasselt, ... ), bēͅtən (Diepenbeek, ... ), bēͅətə (Loksbergen), bēͅʔn (Tessenderlo), be⁄ten (Kuringen), bi.tə (Opgrimbie), bi:tə (Maastricht, ... ), bie-te (Weert), bie:ten (Mheer), biete (Gruitrode, ... ), biete(n) (As, ... ), bieten (Amby, ... ), bietten (Meeuwen), bietë (Lanklaar), bietə (Ophoven, ... ), bieəten (Opoeteren), biēte (Kessenich), biĕte (Rekem), bijete (Sint-Truiden), bijeten (Beverlo), bijta (Koninksem), bijte (Herk-de-Stad, ... ), bijte(n) (Bilzen, ... ), bijten (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), bijtte (Riksingen), bijtə (Maaseik), bijəten (Piringen), bijətə (Sint-Truiden), bite (Lontzen), bitə (Rekem), bièten (Eisden), bī:tə (Montzen), bīēte (Veldwezelt), bīēten (Hamont, ... ), bīte (Welkenraedt), bītə (Boorsem, ... ), bītən (Bocholt, ... ), bī~tə (Eupen), bī~tə(n) (Montzen), bīətə (Neerglabbeek), byetə (Herk-de-Stad), byte (Maaseik), byten (Gelieren/Bret, ... ), bytən (Hoeselt), byëte (Sint-Lambrechts-Herk), byəte (Hoepertingen), byətə (Beringen), bätə (Kortessem), bè.ten (Paal), bèiten (Kortessem), bèjete (Kozen), bète (Halen, ... ), bèten (Hechtel, ... ), béiten (Elen), bête (Hasselt), bêten (Diepenbeek, ... ), bìjēten (Heppen), bî.tə (Montzen), bîte (Rekem), bɛ:tə (Aalst-bij-St.-Truiden), bɛ:ətə (Beringen), bɛi̯jete (Zepperen), bɛj(ə)tə (Hoepertingen), bɛjətən (Zonhoven), bɛëten (Diepenbeek), bɛ̄te (Beringen), 1a-m lang \\ tussen  bɛjtə (Halen), 1a-m ai als fr. aide  baite (Stevoort), 1a-m als la bête  bêjten (Ulbeek), 1a-m d. spät  bäten (Halen), 1a-m eng hat  bätə (Zepperen), 1a-m fra. accent  bèten (Vliermaalroot), 1a-m fra. tête  bêten (Vliermaalroot), 1a-m i = dof  bīten (Elen), 1a-m ij lang  bijten (Sint-Truiden), 1a-m met een v-tje op de \\  beətə (Gutshoven), bēətn (Zonhoven), 1a-m met v-tje op de y  byte (Maaseik), 1a-m niet duidelijk of het twee i-s zijn  bii.ten (Bree), 1a-m ongeveer als franse bête  bijtə (Kuringen) bijten [DC 37 (1964)], [ZND 21 (1936)] III-2-3