e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bingelkruid schijtkruid: in tuin mercuriale = schijtkruid  schijtkruid (Vlijtingen, ... ), mercurialis  schietkroed (Valkenburg), mercurialis annua  sjietkroed (Echt), pugeermiddel [Mercuialis annua]  sjaitkraud (Tongeren) bingelkruid || schijtkruid [N 92 (1982)] III-4-3
binnenbeer binnenbeer: benǝbei̯r (Bommershoven), benǝbei̯ǝr (Gelinden, ... ), benǝbeǝr (Tongeren, ... ), benǝbir (Bree), benǝbiǝr (Baarlo, ... ), benǝbi̯ēr (Boekt Heikant), benǝbēr (Berg, ... ), benǝbēǝr (Buchten, ... ), benǝbē̜i̯r (Wellen), benǝbē̜r (Gennep, ... ), benǝbęi̯r (Maaseik), benǝbęr (Achel), benǝbīr (Beringen, ... ), benǝbīǝr (Baexem, ... ), benǝbɛ̄r (Lommel), benǝnbiǝr (Kuringen), benǝnbīr (Heusden, ... ), binnenbeer (Halen, ... ), binǝbiǝr (Zelem), binǝbēr (Sluizen, ... ), binǝbē̜r (Paal), bønǝbīr (Gronsveld), bø̜nǝbēr (Swalmen), bø̜nǝbɛ̄r (Boukoul, ... ), bē̜nǝbēi̯ǝr (Hasselt), bē̜nǝbēr (Hoeselt), bęnǝbei̯r (Borgloon), bęnǝbei̯ǝr (Alken, ... ), bęnǝbii̯r (Wijer), bęnǝbięr (Uikhoven), bęnǝbiǝr (Achel, ... ), bęnǝbē.r (Zutendaal), bęnǝbēi̯ǝr (Opheers), bęnǝbēr (Broekom, ... ), bęnǝbēǝr (Guigoven), bęnǝbē̜r (Aldeneik, ... ), bęnǝbē̜ǝr (Zonhoven), bęnǝbęi̯ǝr (Berlingen, ... ), bęnǝbęǝr (Maasmechelen), bęnǝbī.r (Diepenbeek, ... ), bęnǝbīr (Dilsen, ... ), bęnǝbīęr (Maasmechelen, ... ), bęnǝbīǝr (Aalst, ... ), bęnǝbīɛr (Boorsem, ... ), bęnǝnbīr (Niel-bij-As), bęnɛbiǝr (Ophoven), bɛnǝbīr (Baexem), bɛ̄nǝbiǝr (Susteren), b˙enǝb˙ēr (Nerem), piet: pet (Rotem), pit (Ell, ... ) Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.] I-12
binnenborst binnenborst: benǝbǫrst (Kaulille, ... ), benǝnbast (Lummen), benǝnbōrst (Meijel), binnenborst (Neeritter, ... ), bęnǝbǫrst (Maxet, ... ), binnenroede: benǝruj (Gennep, ... ), binnenste borst: benǝstǝ bast (Lummen), borst: borst (Paal, ... ) De binnenste van de twee korte, zware balken die in de askop zijn bevestigd. [N O, 1e] II-3
binnendeksel binnendeksel: benǝdęksǝl (Diepenbeek, ... ), bę ̝nǝndę ̝ksǝl (Stokkem), horretje: hǭrǝtjǝ (Maastricht) Tenen traliewerk onder het buitendeksel. Dat voorkomt dat de duiven ontsnappen, als de mand geopend wordt. Zie ook afb. 283. [N 40, 89] II-12
binnendeksel van een duivenmand binnendek: binnendek (Weert), binnendeksel: bennendeksel (Jeuk), benədeͅksəl (Meijel), binne diksel (Vlodrop), binne-deksel (Sevenum), binnedeksel (Eys), bènne deksel (As), d’r binne-dèksel (Klimmen), Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!  binnendeksel (Gruitrode), Opm. v.d. invuller: de woorden "binne"en "deksel"worden verschillend uitgesproken.  binne deksel (Doenrade), binnenklep: binnenklep (Tongeren), deksel: dèksəl (Beesel), dekseltje: deksəlkə (As), deurtje: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  et deurke (Zolder), eerste deksel: 1e deksel (Jesseren), klep: klɛp (Meijel), open deksel: aope dèksel (Geleen), roostertje: reestərkə (As) Hoe heet verder in Uw dialect: binnendeksel? [N 93 (1983)] III-3-2
binnendekseldeurtje beschutdeur: bǝsxøt˱dø̜jǝr (Tessenderlo), deur: dø̜jr (Sint-Truiden), deurtje: dørkǝ (Loksbergen, ... ), dø̄rkǝns (Zonhoven), dø̜jrkǝ (Sint-Truiden), %%de volgende opgaven zijn meervoud%%  dø̄rkǝs (Diepenbeek, ... ), klapdeur: klap˱dø̄r (Stokkem), klep: klęp (Maastricht), separatiedeurtje: sepǝrātsidø̄rkǝ (Stokkem) Het deurtje in het binnendeksel waar men de duiven één voor één door naar buiten kan halen of in de mand kan plaatsen. Zie ook afb. 283. [N 40, 91; N 40, 92] II-12
binnendeur tussen stal en schuur achterdeur: axtǝrdȳǝr (Klimmen), binnendeur: benǝdø̄r (Leopoldsburg, ... ), bęnǝdir (Opitter), binnenschuurdeur: binǝsxyi̯ǝrdø̄r (Zelem), dendeur: dęndø̄r (Buchten, ... ), dɛndø̄r (Holtum), dendeurtje: dendø̄rkǝ (Leuken), dęndīrkǝ (Opglabbeek), dīrkǝ (Bree), deur: dør (Hoeselt), dø̜̄r (Teuven), koestaldeur: kōstaldø̄r (Lanaken), kǫstaldør (Diepenbeek), poortje: pø̄rtšǝ (Rothem), schuurdeur: [schuur]diǝr (Gelieren Bret, ... ), [schuur]di̯ø̜r (Val-Meer), [schuur]di̯ɛr (Grote-Spouwen), [schuur]dȳr (Bocholtz, ... ), [schuur]dør (Linkhout, ... ), [schuur]døǝr (Zepperen), [schuur]dø̄r (Baarlo, ... ), [schuur]dø̜i̯r (Halen), [schuur]dø̜u̯r (Borgloon), [schuur]dø̜̄r (Mechelen, ... ), [schuur]dēr (Hasselt, ... ), [schuur]dēǝr (Kermt), [schuur]dęi̯ǝr (Beverst), [schuur]dę̄r (Eigenbilzen), [schuur]dīr (Bree), [schuur]dűr (Rotem), [schuur]dű̄r (Stevensweert), sxyrdø̄r (Middelaar), sxyrdø̜r (Velm), sxyrdēr (Kiewit), širdē̜ ̞r (Eigenbilzen), šyrdi̯ø̜r (Val-Meer), šyrdø̄r (Zichen-Zussen-Bolder), schuurdeurtje: [schuur]dørkǝ (Beringen, ... ), [schuur]dø̄rkǝ (Eind, ... ), [schuur]dø̜rkǝ(n) (Lommel, ... ), sxødørʔjǝ (Kwaadmechelen), staldeur: [stal]døi̯ǝ̜r (Tessenderlo), [stal]dør (Vliermaal), [stal]dø̄r (Gennep, ... ), [stal]dø̜r (Hamont), [stal]dø̜u̯r (Borlo), [stal]dø̜̄r (Beegden, ... ), [stal]dęi̯ǝr (Spalbeek), [stal]dīr (Bree), [stal]dű̄r (Gronsveld, ... ), strodeur: štrø̄ǝdø̄r (Montfort), tussendeur: tøsǝdø̄r (Meldert, ... ), tø̜sǝ(n)dø̄r (Tegelen), tussenschuurdeur: tø̜sǝsxȳrdø̄r (Beringen), voederdeurtje: voi̯ǝrdørkǝ (Lummen), vōi̯ǝrdørkǝ (Hechtel), voederstaldeur: vui̯ǝrstaldø̄r (Halen), voerijdeur: vrii̯dø̜̄r (Teuven) De binnendeur tussen de stal en de schuur als die aan elkaar grenzen. De benamingen geven soms aan in welk deel van stal of schuur deze deur zich bevindt. Door deze deur wordt wel voer van de schuur naar de stal gebracht; ook kan men via deze deur binnenshuis tot in de schuur komen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen de lemmata "stal" (2.1.2) en "schuur" (3.1.1). [N 5A, 41c] I-6
binnendeur tussen woonhuis en stal achterdeur: axtǝrdø̄r (Stokkem, ... ), achteruit: ātǝrǫu̯t (Hoeselt), binnendeur: bø̜nǝdø̄r (Swalmen, ... ), binnenstaldeur: benǝsta.ldø̄r (Hechtel), deeldeur: dē̜ ̞ldø̄r (Gennep, ... ), deur: døi̯ǝr (Opheers), gangdeur: gaŋdei̯ǝr (Beverst), gaŋdø̄r (Middelaar), gaŋk˱`dø̄r (Guttecoven), gaŋk˱dyǝr (Rotem), gaŋk˱dȳǝr (Klimmen), gaŋk˱døu̯ǝr (Brustem), gaŋk˱dø̄r (Einighausen, ... ), gaŋk˱dø̜̄r (Heythuysen), gaŋk˱dē̜ ̞r (Bunde), gaŋk˱dīr (Bree, ... ), gáŋdør (Herk-de-Stad), gáŋdø̄r (Vliermaal), gáŋdø̜r (Mal), gáŋdīǝr (Gelieren Bret), gáŋk˱døu̯r (Borgloon), gáŋk˱dø̜̄r (Riksingen), gáŋk˱dēǝr (Kiewit), gāŋk˱dø̄r (Neerpelt, ... ), gāŋk˱dø̄ǝr (Neerpelt), gāŋk˱dø̜̄r (Val-Meer, ... ), gāŋk˱dēi̯ǝr (Spalbeek), huisdeur: hau̯s˱dø̄r (Tongeren  [(van de stal uit gezien)]  ), koestaldeur: kuštaldø̄r (Herten), middeldeur: medǝldør (Lummen), medǝldø̄r (Egchel, ... ), medǝldø̜̄r (Maasmechelen, ... ), medǝldēǝr (Kermt), mø̜dǝldø̄r (Halen), middelstaldeur: mi ̞dǝlstaldø̄r (Zelem), middendeur: medǝdø̄ ̞r (Neerharen), staldeur: [stal]dyǝr (Rotem, ... ), [stal]dȳr (Bocholt, ... ), [stal]dȳǝr (Klimmen), [stal]døi̯ǝr (Tessenderlo), [stal]dø̄ ̞r (Hamont), [stal]dø̄r (Baarlo, ... ), [stal]dø̄ǝr (Weert), [stal]dø̞̄r (Eisden, ... ), [stal]dø̞̄u̯r (Sint-Truiden), [stal]dø̜i̯ǝr (Kwaadmechelen), [stal]dø̜r (Herk-de-Stad, ... ), [stal]dø̜u̯r (Borlo), [stal]dēr (Hasselt), [stal]dīr (Bree, ... ), [stal]dīǝr (Genk), staldeurtje: staldø̜rʔjǝ (Kwaadmechelen), stookhuisdeur: stu̯ǫkǝsdi̯ęr (Grote-Spouwen), stortdeur: stǫrt˱dø̄r (Maasbracht), tussendeur: tø̜.sǝdø̄ ̞r (Eisden), tussenstaldeur: tø̜sǝstaldø̄r (Beringen), voederdeur: vōi̯ǝrdø̄r (Hechtel), voederijdeur: vui̯ǝrē̜ ̞dø̄r (Opheers), voederstaldeur: vui̯ǝrstaldø̄r (Halen), voerijdeur: vrii̯dø̄r (Haelen), vręi̯dø̄r (Oud-Caberg), vrīdø̄r (Montfort), voerikdeur: vurek˱dø̄r (Overpelt), voeringsdeur: vureŋs˱dø̄ ̞r (Achel) De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b] I-6
binnenkant binnenkant: benǝkant (Hamont, ... ), benǝkaŋt (Sevenum), benǝkãnt (Tessenderlo) De binnenkant van een paar klompen, d.w.z. de rechterkant van de linkse en de linkerkant van de rechtse klomp. [N 97, 29] II-12
binnenlui licht: licht (Lummen, ... ), lier: lir (Weert), luiwerk: lø̜jwęrǝk (Weert) Het gedeelte van het luiwerk dat zich binnen in de molen bevindt. [N O, 25t] II-3