e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bladknop ang: ang (Dilsen), binnenoog: binne-ouge (Munstergeleen), binnenoog (Leopoldsburg), binnenoug (Dilsen), binnənòwch (Maastricht), binnənôêch (Meijel), bladknop: bladknop (Heusden, ... ), blatknòp (Maastricht), bot: bot (Dilsen, ... ), buitenoog: boete-ouge (Munstergeleen), boeten oeëg (Lottum), boetenoug (Dilsen), bōētənòwch (Maastricht), buitenoog (Leopoldsburg), böṭjənôêch (Meijel), eindoog: eindoug (Maasniel), éjnt òwch (Maastricht), knop: knóp (As), kopoog: kop oeëg (Lottum), kòbôêch (Meijel), oog: oeëge (Lottum), oog (Leopoldsburg), oug (Dilsen), oug(e) (Munstergeleen), ōēch (Meijel), ôêch (Meijel), (bij zonen). ??  òwch (Maastricht), (mv.: ouge).  oug (Maasniel), slapend oog: slaopənt ōēch (Meijel), slaopənt òwch (Maastricht), slaopənt ôêch (Meijel), slapend oog (Leopoldsburg), slapend oug (Dilsen), sloapend oeëg (Lottum), Dit is niet echt (komt tot ontwikkeling ling als andere ogen worden weggesnoeid.  slaopend oug (Maasniel) bot, knop [ZND 34 (1940)] || Hoe noemt u: de bladknoppen waaruit de scheuten of loten tevoorschijn komen (oog) [N 74 (1975)] || Hoe noemt u: de bladknoppen waaruit de scheuten of loten tevoorschijn komen (oog, bot, kop?) [N 75 (1975)] || Hoe noemt u: de verschillende ogensoorten (buitenoog, binnenoog, slapend oog, eindoog = eindbot?) [N 75 (1975)] || Hoe noemt u: de verschillende soorten ogen (buitenoog, binnenoog, slapend oog, eindoog) [N 74 (1975)] || knop [ZND 34 (1940)] III-4-3
bladkool, snijkool bastaard: basterd (Neer), bladerkool: blājərkūl (Rotem), bladkool: blaadkaol (Velden), blaadkoel (Helden/Everlo), blaadkoeəl (Blerick, ... ), blaadkoəl (Tegelen), bladkoel (Blitterswijck), bladkoewl (Venray), bladkol (Middelaar), bladkool (Afferden, ... ), bladkoəl (Leunen), "nieuw soort voedsel  bladkool (Meijel), trek bron na!  bladkol (Mook), bladmoes: bladmoos (Blerick), bol hoofd: boal höt (Montfort), bolle kool: boeale koel (Diepenbeek), bolle, een -: bōlə, ennen - (Panningen), buəl (Vliermaal), bolmoes: bōlmōs (Tungelroy), boorder: boarder (Hout-Blerick), doof hoofd: doͅf øtš (Uikhoven), doof hoofdje: dauf hötje (Herten (bij Roermond)), doorschieter: doorsjeeter (Haelen), døͅrsxitər (Lommel), dubbelhartige kool: dobbelhertige kool (Maasniel), durchgnger (du.): durchgänger (Kerkrade), eeuwig moes: ièwig moos (Heythuysen), splijtkool  eeuwig moos (Posterholt), ieëwig moos (Weert), floes: flous (Heesveld-Eik), gebarsten hoofdje: gebosten hedje (Bilzen), geschoten kool: geschoate keul (Sittard), geschote kool (Gennep), geschoten moes: gechōətə moos (Gulpen), geschoten plant: geschoate plant (Heerlen), gesloten, een -: geslo͂ͅu̯tə, ne - (Herk-de-Stad), holle kool: hoeële kyl (Bilzen), holmoes: hoolmoos (Tungelroy), kool: koël (Wanssum), kuël (Broekhuizen), koolplant: koëlplant (Blerick), kop los moes: ko moes los (Meijel), kroezelkool: krūzəlkul (Hoepertingen), kroeskool? JK  krūzəlky(3)̄əl (Paal), los hart: losse harte (Oost-Maarland), los hoofd: los heit (Gruitrode), los heujt (Mheer), los heut (Bleijerheide, ... ), los hoët (Echt/Gebroek), los huid (Guttecoven), los huijt (Klimmen), los hût (Montfort), los hoofdje: loos hutje (Weert), los heutje (Herten (bij Roermond)), los hötje (Horn, ... ), los hütje (Susteren), los hüttje (Ospel), los moes: los moos (Herten (bij Roermond), ... ), losch moos (Buchten), lotsj moos (Geulle), losse kappes: losse kappes (Ottersum), losse kappus (Middelaar), losse knop: losəknob (Kaulille), losse kool: loesjkool (Oirsbeek), losse koel (Baarlo), losse koeël (Boekend, ... ), losse kool (Maasniel), losse koël (Blerick, ... ), loͅsə ky(3)̄l (Beringen), loͅzə koͅl (Zepperen), losse krop: losse krop (Sint-Truiden), losse moes: loesjemooës (Banholt, ... ), losse, een -: loesche (Wolder/Oud-Vroenhoven), loesj (Brunssum, ... ), loesj, inne - (Hoensbroek), loesje (Ubachsberg), loosj (Itteren), loosje (Houthem), los (Thorn), losse, een - (Leunen), luzə, ne - (Bevingen), miswas: miswas (Ell, ... ), open, een -: oipe (Mal), opgeschoten kool: ongeschoute keul (Sint-Truiden), oͅpgəsxōͅtə kyəl (Nieuwerkerken), opgeschoten moes: opgesjaoete moos (Noorbeek, ... ), opgeschoten stronk: oopjeschouse jrungs (Vaals), opgeschoten, een -: opgesjaote (Klimmen), opgešōtə, nən - (Riksingen), opgəšotə (Neerharen), opschieter: opsxitər (Stokrooie), schaapsmuil: schopsmōͅu̯l (Borgloon), schelk: sjalk (Neeritter), sjalke (Ittervoort), sjèllek (Einighausen), groene bladkool die gegeten wordt  sjélek (Gronsveld), schelk, vD: Limb ben.voor groene bladkool  sjellik (Wijlre), schieter: scheeter (Neer), slechte kappes: slechte kappus (Middelaar), sloesje: sloessche (Wolder/Oud-Vroenhoven), sloor: sloor (Blitterswijck, ... ), splijtmoes: sjpiltmoos (Montzen), splijtkool  sjpliëtmoos (Wijlre), stijfnek: stīfnak (Veldwezelt), storkel: sjturkel (Susteren), vals hart: vals hart (Borgharen), valse harte (Dieteren, ... ), valsj hart (Gulpen, ... ), vals hoofd: vaals hut (Oost-Maarland), vals heyt (Wolder/Oud-Vroenhoven), valsch hats (Kerkrade), valsje hatser (Eys), valse kool: valse kuəl (Venlo), valse, een -: valsche (Nuth/Aalbeek), valsje (Sittard), valshartige, een -: valsjhertig (Ulestraten), verkruppelde, een -: verkröppelt (Sittard), wilde moes: wildj moos (Helden/Everlo), wilde, een -: wilə (Alken) [N 12A (1965)] [N Q (1966)]bladkool [N 12A (1965)] I-7
bladoksel bladoksel: WLD Additie bij Onderdelen van het blad 11 (bladoksel)  blad oksel (Montfort, ... ) bladoksel [N 92 (1982)] || bladvorm [N 92 (1982)] III-4-3
bladrozet van de paardebloem aardgal: mv.  aertgalle (Altweert, ... ), paardebloem  aerdgalle (Weert), papekroet  erdgalle (Nederweert), Voor de bloeiende plant  ertgal (Meijel), cichorei: chicorei (Hasselt, ... ), chicorĕi (Piringen), -  chicorée (Hasselt, ... ), Voor de plant.  chicoreiaaj (Leopoldsburg), doedistel: -  doedistel (Geulle, ... ), ook wel (als voedsel voor konijnen). Of: paesbloum  doedistele (Nieuwstadt), Ook zeikblom  doedistel (Amby), Ook: zoermelk, piesbloem  doedistel (Schinnen), doordissel: doͅu̯rdesəl (Niel-bij-St.-Truiden), ganstong: ganstoengen (Rotem), ganstoong (Grevenbicht/Papenhoven), gaustông (Stokkem), gauwstommen (Overpelt), gau̯stōu̯ŋə (Rotem), gau̯wstoŋ ?? (Sint-Huibrechts-Lille), goarsjtom (Beegden), goastem (Heel), gouwstommen (Neerpelt), -  gaostem (Heel), gauwstommen (Achel, ... ), De plant. De bloem heet gaostom-blome  gaostom (Beegden), De plant. Of: pe`e`rsbloom  goadston (Maasbracht), Of: paersbloom  gaosteme (Heel), ook in L 286, Hamont  goauwstam (Achel), ook: paardestek  gaosteme (Heel), paardebloemstruikje. Uitstervend woord.  gaassjtômp (Herten (bij Roermond)), pe`rdsbloom  goastom (Maasbracht), Veldeke ganzetong (= onkruid in klaver)  gòhstong (Waubach), Voor de plant.  cawstoemmen (Overpelt), gaasstommen (Overpelt), gouwestommen (Neerpelt), ganzentong: gaazetang (Wijchmaal), ganzetange (Neerharen), ganzetoengen (Eksel), ganzetong (Mechelen-aan-de-Maas), ganzetongen (Zonhoven), gau̯zətoŋ (Meeswijk), gazetong (Vucht, ... ), ga‧wzətuŋ (Mechelen-aan-de-Maas), (Taraxacum officinale): vermoedelijk naar de vorm van het blad en tegelijk omdat de ganzen de plant lusten: z. L.J. p. 73  gaazetòng (Zonhoven), -  ganzetong (Boorsem, ... ), 2x  ganzetong (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), plant  ganzetong (Eisden), Voor de plant.  ganzetong (Lanklaar, ... ), goudstang: goudstangen (Hamont), -  goudstangen (Hamont), kettingpol: bladeren,wortels voor konijnen. Of:pe`rde/perdebloem  kettingpol (Mook), kettingsalade: Voor de plant.  kettingsalaad (Rosmeer), konijnsblader: paardebloem  kniensblaar (Echt/Gebroek), konijnsvoer: -  knynsvoor (Gronsveld, ... ), krampkruid: Veldeke ganzerik  krampkroed (Klimmen), kruidkoek: kroetkoek (Eksel), -  kruidkoek (Eksel), molsalade: molslaad (Wijer), mòlsloat (Hasselt), paardebloem  molschlaat (Sittard), molsla: ’moͅlslāj (Meeswijk), Voor de plant.  mol(le)sala(de) (Horst, ... ), panstong: panstommen (Achel), plat: #NAME?  plàtte (Venray), -  platte (Oostrum), platten (Venray), konijnevoer  platte (Castenray, ... ), Of: booterbloem  plat (Venray), scheve: scheve (Bree), sjeven (Niel-bij-As), sjèèf (As, ... ), sxäven (Peer), -  chèv (Bocholt), schève (Bree), sjèven (Niel-bij-As), paardebloem  chève (Bree), Voor de plant.  zjèven (Bree), WBD/WLD = blad van de paardebloem  sjéévə (As), stob: stoeb (Arcen, ... ), stoep (Beesel), Of: persbloom  stoep (Maasbree), paardenbloem  stoeb (Tegelen), rozet van de paardebloem  stoeb (Blitterswijck, ... ), stobbe: stoebbe (Blitterswijck), eigen spellinsysteem paardebloem  stoebbe (Meijel), konijnenvoer. Of: perdsbloem  stoeben (Wanssum), ook: stoebe  stoepe (Geysteren), ook: stoepe  stoebe (Geysteren), paardebloemen, konijnevoer  stoeben (Venlo), voor konijnen  stoebe (Arcen, ... ), Zeggen de buitenlui, konijnenvoer.  stoebbe (Venlo), suikerij: senherè (Halen), siekoreij (Maastricht), sikərɛ: (Aalst-bij-St.-Truiden), soekeraai (Vliermaal), soekerij (Beverst), soekkerè (Wellen), sokery(3)̄ (Maaseik), sokkerij (Overpelt), sokkery(3)̄ (Sint-Truiden), soukery(3)̄ (Kortessem), soͅukry(3)̄ (Mielen-boven-Aalst), suikery(3)̄ (Leopoldsburg, ... ), sukərêj (Gelinden), sòkkeri-j (As, ... ), sókkerej (Maaseik), sôkke’rej (Gronsveld), səkrɛ: (Aalst-bij-St.-Truiden), səkrɛ‧j (Zonhoven), səkərɛ̄ə (Niel-bij-St.-Truiden), šīkorēj (Zonhoven), -  soekkeréj (Tongeren), suikerij (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), sôkkerej (Gronsveld, ... ), 2x  suikerij (Overpelt, ... ), 3x  suikerij (Sint-Truiden), [Taraxanum off.]  soekkërèi (Tongeren), paardebloem  soekerij (Jeuk), suikerij (Boekhout), Voor de plant.  suikerij (Hoeselt, ... ), suikerijsalade: sjikoreislaast (Kuringen), soekreislout (Rijkhoven), sokerslaaj (Mechelen-aan-de-Maas), sokkery(3)̄slat (Diepenbeek), sokərēͅjslāj (Opgrimbie), sôekkërijslôot (Hoeselt), -  suikerijsla(ad) (s-Herenelderen), Voor de plant.  suikerijsla(ad) (Opgrimbie, ... ), suikersalade (Mechelen-aan-de-Maas), wilde suikerij: wille soekkerij (Val-Meer), -  wilde suikerij (Val-Meer, ... ), wilde suikerijsalade: wildžə sukerijsla:t (Hasselt), Voor de plant.  wilde suikerijsalaad (Hasselt) ganzerik [N 92 (1982)] || ganzetong [N 92 (1982)] || paardebloem [DC 13 (1945)], [N 92 (1982)], [SGV (1914)], [ZND 05 (1924)], [ZND 15 (1930)] || paardebloem (Taraxum officinale) || paardebloem blad [N 92 (1982)] || paardebloem, bladrozet van [DC 13 (1945)], [DC 60a (1985)], [SGV (1914)] || paardebloemblad || paardebloemen || paardebloemplant || paardenbloem || rozet ve paardenbloem || suikerei || suikerij || suikerij, koffiesurrogat || suikerij, wilde III-4-3
bladvet buikvet: (o)  bōēkvèt (Schinveld), darmenvet: därmevet (Belfeld) reuzel [SGV (1914)] III-2-3
bladvorm drietal: WLD Additie bij Bladrand 9 (drietallig)  drietal (Montfort), eirond: WLD Additie bij Bladvormen 1 (eirond)  eirond (Montfort), elliptisch: WLD Additie bij Bladvormen 2 (elleiptisch)  eleptisch (Montfort), gelobd: WLD Additie bij Bladrand 7 (gelobd)  gelobt (Montfort), geveerd: WLD Additie bij Bladrand 10 (geveerd)  geveerdj (Montfort), gewinperd: WLD Additie bij Bladrand 8 (gewimperd)  gewimperd (Montfort), hartvorm: WLD Additie bij Bladvormen 3 (hartvormig)  hartvorm (Montfort), klokje: WLD Additie bij Onderdelen van het blad 13 (oortjes)  klukske (Montfort), lancet: WLD Additie bij Bladvormen 4 (lancetvormig)  lancet (Montfort), lijnvorm: WLD Additie bij Bladvormen 5 (lijnvormig)  lijn vorm (Montfort), lis: lès (Zonhoven), met blaren bijeen?: samen gesteld blad  mieje blaar bijje nee (Vijlen), nnervig: ieënnaerveg (Castenray, ... ), pijlvorm: WLD Additie bij Bladvormen 6 (pijlvormig)  pijlvorm (Montfort), steunblad: WLD Additie bij Onderdelen van het blad 12 (steunblad)  steun blad (Montfort) drietallige bladvorm [N 92 (1982)] || eironde bladvorm [N 92 (1982)] || elliptische bladvorm [N 92 (1982)] || gelobde bladrand [N 92 (1982)] || geveerde bladrand [N 92 (1982)] || gewimperde bladrand [N 92 (1982)] || hartvormige bladvorm [N 92 (1982)] || hoofdnerf ve blad || lancetvormige bladvorm [N 92 (1982)] || lijnvormige bladvorm [N 92 (1982)] || oortjes bladvorm [N 92 (1982)] || pijlvormige bladvorm [N 92 (1982)] || samengesteld blad [N 92 (1982)] || steunblad [N 92 (1982)] || zwaardvormig blad III-4-3
bladzijde blad: bla (Meijel), blaa.t (Kelpen), blaad (As, ... ), blaad van ein book (Hoensbroek), blaat (Doenrade, ... ), blad (Kerkrade, ... ), blaod (Vlijtingen), blat (Venray), blāād (Swalmen), blāāt (Reuver), blouwd (Jeuk), blōāt (Hoeselt), blàt (Nieuwenhagen), bláád (Guttecoven, ... ), bláát (Maastricht, ... ), links of rechs blaad (Herten (bij Roermond)), twie kante blaajer (Maastricht), o.  bla.t (Eys), bladzijde: a bijts zieje (Wijlre), bladsijj (Maastricht), bladzei (Geleen, ... ), bladzeij (Itteren, ... ), bladzi-j (Meerlo), bladzie (Beek, ... ), bladziede (Ten-Esschen/Weustenrade), bladziej (Gulpen, ... ), bladziejn (Brunssum), bladzij (Caberg, ... ), bladzij-j-e (Eksel), bladzijde (Blerick, ... ), bladzijdes (Venray), bladzééj (Meijel), blatsei (Oirsbeek), blatzei.j (Hulsberg), blatzijde (Hoeselt), blàdzei (Urmond), blàt-zie (Sevenum), blàtzei (Venlo), blàtziĕ (Nieuwenhagen), blàtzijj (Maastricht), blàtzĭĕ (Heerlen), bládzi-j (Gennep), bládzĭĕj (Epen), blátzèj (Susteren), bəlàtzei (Maastricht), (vroegere benaming).  bladziej (Tienray), ps. boven de j staat nog een ?; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!  blàdzĭ-j (As), ps. invuller schrijft: blz.  bladzijde (Wolder/Oud-Vroenhoven), kant: kant (Gulpen), kānt (Caberg), kàntj (Oirsbeek), pagina: en pagin mit veur en achterkânt (Oirlo), pagina (Caberg, ... ), páágináá (Venlo) ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)] III-3-1
bladzilver bladzilver: blat˲zelvǝr (Heerlen, ... ), blat˲zelǝvǝr (Gulpen), blāt˲zelvǝr (Herten, ... ), blāt˲zelǝvǝr (Klimmen), blǭt˲zelvǝr (Diepenbeek), zilverblad: zelvǝrblāt (Klimmen) Tot zeer dunne bladen geperst zilver. [N 67, 11d] II-9
blaffen aanslaan: aonsjloën (Grondvelds Wb), bassen: ba.sə (Berbroek, ... ), ba.sən (Achel, ... ), basde (Peer), basse (Beverlo, ... ), basse(n) (Tessenderlo), bassen (Bocholt, ... ), basə (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), basən (Beringen, ... ), bā.sə (Schulen), bā.sən (Neerpelt), bēlə (Godschei), beͅi̯lə (Zepperen), bàsse (Sint-Truiden), bàssə (Loksbergen), bâsse (Val-Meer), b‧asən (Kaulille, ... ), IPA  basə (Kwaadmechelen), bellen: beele (Buchten, ... ), beelen (Obbicht), beelə (Sittard), beile (Jeuk), bei̯lə (Gutshoven), bele (Urmond), belen (Stein), belle (Rimburg), beule (Altweert, ... ), beulle (Ospel), beūle (Nederweert), beïlen (Diepenbeek), beəln (Zonhoven), bēlə (Hees, ... ), bēə.lə (Mechelen-aan-de-Maas), bēələ (Bilzen), bēͅlə (Boorsem, ... ), beͅi̯ljə (Wellen), beͅi̯ln (Kerkom), beͅi̯lə (Berlingen, ... ), beͅi̯lən (Vliermaalroot), beͅljə (Ulbeek), beͅlə (Romershoven), beͅəln (Zonhoven), bieële (Heerlen, ... ), biēīlen (Bilzen), bie͂ͅlə (Henis), bii̯lə (Heers, ... ), bii̯lɛ (Rukkelingen-Loon), bili (Gelinden), biljə (Hasselt, ... ), bilə (Alken, ... ), biɛlə (\'s-Herenelderen, ... ), bīɛlə (Grote-Spouwen, ... ), bi̞lə (Groot-Gelmen), bjelle (Hoeselt), bjeͅlə (Membruggen), bjèllen (Mal), bjølə (Nerem), bjøͅlə (Martenslinde, ... ), bjɛlə (Hoeselt), byjølə (Rijkhoven), bèlen (Eigenbilzen), bêle (Borgloon), bêlen (Genk), bø͂ͅlə (Bocholt), bøͅi̯lə (Broekom), bɛi̯lə (Heks, ... ), 3 ev  bele (Beek), \'de e lang\'  bele (Schimmert), eigen spellingsysteem  bèle (Merkelbeek), grote hond  bēlə (Beek), oud  beùlen (Bocholt), WBD  bēūÒlə (Meijel), WLD  bééle (Itteren), WLD \' - is een heel oud woord\'  bele (Born), zwaar blaffen: basse  biële (Bilzen), blaffen: blaffe (Altweert, ... ), blaffen (As, ... ), blaFFə (Maastricht), blaffə (Swalmen, ... ), blaftə (Tongeren), blafə (Beek (bij Bree), ... ), blāffe (Maaseik), bleffe (Maastricht, ... ), bleffen (Maastricht), bloefe (Montfort), bloeffe (Montfort), bloĕfə (Montfort), blofə (Meeswijk, ... ), blŏĕffen (Posterholt), blŏffen (Heijen), blŏŏffe (Afferden), blóffe (Gennep, ... ), [ ö boven de a ]  blakken (Heijen), \'bleffe - blefde - geblef\'  bleffe (Maastricht), \'hij blafte = hij blooft [verkortingsboogje boven oo , voor beide opgaven]  blŏŏffe (Gennep), \'naar o ..... [rest onleesbaar]\'  bloffe (Stevensweert), \'oude\' spelling  blaffe (Meijel), Bree Wb.  blaffe (Bree), cassettebandje  blaffen (Meijel, ... ), eigen spellingsysteem  blaffe (Meerlo, ... ), Endepols  blaffe (Maastricht, ... ), blagge (Maastricht), bleffe (Heer, ... ), ideosyncr.  blaffe (Maastricht, ... ), blaffen (Velden), Veldeke  blaffe (Echt / Gebroek, ... ), Veldeke 1979 nr. 1  blaffen (Venray), Veldeke (aangepast)  blaffe (Tienray), WBD  blaffə (Meijel), WBD/WLD  blaffe (As, ... ), blaffen (Ophoven, ... ), blaffə (Beesel, ... ), blàffə (Maastricht, ... ), blóffən (Urmond), blaken: blööke (Gennep, ... ), blassen: bla.sə (Vroenhoven), blasə (Riemst), blatsen: blatse (Hasselt), blatsə (Hasselt), bletsen: blebsje (Sittard), bledsje (Heerlerheide), blepsje (Sittard), bletjse (Klimmen), bletsche (Epen, ... ), bletschen (Heerlerbaan / Kaumer / Bauts / Rukker), bletsen (Ubachsberg), bletshe (Moelingen), bletsje (Amby, ... ), bletsjen (Geleen, ... ), blĕtsche (Heer), blĕtsje (Berg en Terblijt, ... ), bleͅ.tšə (\'s-Gravenvoeren, ... ), blätsje (Schinveld), blätsjen (Schinveld), blèdsje (Ten Esschen / Weustenrade / Retersbeek), blètsche (Mheer), blètsje (Eys, ... ), blètsjen (Geleen), blètsjə (Epen, ... ), blétsche (Gulpen), blét’sjə (Sittard), blɛtšə (Boorsem, ... ), \'sch wordt op z\'n duits uitgesproken\'  bletsche (Amby), \'sj\'  bledsche (Rimburg), eigen spellingsysteem  blatsje (Geleen), Gronsveld Wb  bletsje (Gronsveld), ideosyncr.  bledsje (Kerkrade), bletschen (Noorbeek), bletsen (Doenrade), bletsje (Vlodrop), Veldeke  bletsje (Klimmen, ... ), Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones  bletsje (Gulpen), WBD/WLD  blètsje (Lutterade), blètsjə (Amstenrade, ... ), blétsjə (Simpelveld), ± WLD  bletsjə (Wijnandsrade), builen: bui-le (Eijsden), kaffen: kaffe (Asenray / Maalbroek, ... ), kaffe(n) (Grathem), kaffen (Haler, ... ), kaffə (Montfort), kafə (Kinrooi, ... ), koafe (Helden / Everlo), koaffe (Panningen), eigen spellingsysteem  kaffe (Ell), keffen: keffe (Venlo, ... ), keffen (Bocholt, ... ), keͅfə (Kanne), kefferen: (? - moelijk leesbaar)  keffere (Sittard) aanslaan, beginnen te blaffen || blaffen [Goossens 1b (1960)], [Goossens 1c (1955b)], [Goossens 2c (1963)], [N 02 (1960)], [SGV (1914)], [Willems (1885)] || blaffen, huilend — || blaffen, zwaar en hees — || Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een hond (blaffen, bassen, bletsen, basten) [N 83 (1981)] III-2-1
blaker blaffertje: blafərkə (Hasselt), bleͅfərkə (Zolder), blaker: blaaker (Neeroeteren, ... ), blaeker (Klimmen), blaker (Beringen, ... ), blakər (Rosmeer), blaoker (Castenray, ... ), blaokər (Meijel), blaôker (Guttecoven), blāāker (Maastricht), blākər (Hasselt, ... ), blākərt (Maastricht), bleuker (Blerick, ... ), bloaker (Meijel, ... ), bloakər (Arcen), blōōker (Schimmert), blōͅkər (Altweert, ... ), blōͅkər(t) (Gennep, ... ), blōͅəkər (Tongeren), bloͅu̯kər (Lanklaar), blááker (Klimmen, ... ), bläöker (Herten (bij Roermond)), blèker (Buchten), blööker (Mheer), blø͂ͅkər (Tegelen), dômper  blaöker (Venlo), kaarsenstandaard  bloaker (Roermond), kaarslicht  blaaker (Rothem), kandelaar voor de nachttafel  blaker (Thorn), oude raapolie lamp  blaoker (Maasniel), ouder dan lichter  blōkər (Herk-de-Stad), Toen góng me nog mèt ¯ne blaker nao bèd  blaker (Maastricht), Verklw. bläökerke  bläöker (Venlo), blakertje: blaokerke (Opglabbeek), bloͅkərkən (Diepenbeek), blèkerke (Noorbeek, ... ), bløͅi̯kərkə (Tessenderlo), kaarsendrager: karsəndrāgər (Gruitrode, ... ), kasəndrāgər (Bocholt), kasəndroͅu̯əgər (Montenaken), kaarsenhouder: ki̯asəhātər (Zichen-Zussen-Bolder), kaarsenketeltje: karsəkītəlkə (Opoeteren), kaarsenluchter: kaertseluchter (Klimmen), kaiseluchter (Ell), karsəlextər (Bree, ... ), karsəløxtər (Bocholt, ... ), kāsəløxtər (Riksingen), keetselugter (Schaesberg), kerzelugter (Vlodrop), kēͅsəløxtər (Montfort), keͅrsəløxtər (Hamont), kiərsənløxtər (Lommel), kiəsəløxtər (Rotem), blaker staande lamp draaglantaarn/ luchter (zoals in de processie wordt gedragen)  kaertseluchter (Klimmen), kaarsenluchtertje: kerseleuchterke (Helden/Everlo), keͅrsəløͅxtərkən (Hamont), kaarsenpan: kaassepan (Hoeselt), kaesepan (Ophoven), karsənpan (Meeuwen), karsəpan (Bree, ... ), kasəpan (Nieuwerkerken, ... ), keͅrsəpan (Hamont), keͅsəpan (Beverlo), ki̯asəpan (Rutten), kaarsenpannetje: kaarsepenneke (Meeuwen), karsəpanəkən (Hechtel), karsəpeͅnkə (Bocholt), karsəpeͅnəkə (Hechtel), kasəpɛnəkə (Gutshoven, ... ), kāsəpɛnəkə (Diepenbeek), kāzəpanəkə (Schulen, ... ), kērsəpɛnkə (Stokkem), kērsəpɛnəkə (Overpelt), keͅrsənpeͅnəkə (Achel), keͅrsəpeͅnkə (Bocholt), keͅrsəpeͅnəkə (Hamont), keͅsəpeͅnəkə (Lommel, ... ), ki̯eͅrsəpɛnəkə (Moelingen), ki̯eͅsənpeͅnəʔən (Lommel), koͅasəpɛnəkə (Diepenbeek), kaarsenplaatje: karsəplēͅtjə (Opglabbeek), kēͅsəplēͅtjə (Bocholt), kaarsenpotje: kɛrsəpoͅtjə (Genk), kaarsenschotel: kāsəsxoͅtəl (Heers), kāsəšø&#x0304təl (Herstappe), kaarsenschoteltje: kasənsxoͅtəltjə (Kuringen), kāsəsxeͅtəlkə (Sint-Lambrechts-Herk), keͅrsənsxøtəlkə (Kaulille), keͅrsəsxø&#x0304təlkə (Beringen), keͅsənsxø&#x0304təlkə (Beverlo), kaarsenstanerik: karsənstōͅnərek (Gruitrode), kaarsenstanertje: kērsəstøͅi̯nərtjə (Vucht), kaarsentrechter: kōͅərsəntrēktər (Stokrooie), kaarsenvaasje: keͅrsəvoͅaskə (Kaulille), kaarsenvoet: kasəvut (Rijkhoven), kaarsluchter: karslextər (Bree), kaarspan: kaspan (Sint-Truiden), kāspan (Beverst, ... ), kaarspannetje: karspɛnəkən (Helchteren), kaspɛnəkə (Sint-Truiden), kāspɛnəkə (Kuringen), kāəspɛnəkə (Sint-Lambrechts-Herk), kēspɛnkə (Lanklaar), kēͅrspanəkə (Zolder), ki̯eͅspɛnəʔə (Lommel), kaarspootje: karspø&#x0304kə (Zutendaal), kaarsschoteltje: ki̯āsšeͅtəlkə (Val-Meer), kaarsvoetje: kās˃vitjə (Bilzen), kandelaar: kandelaar (Schaesberg), kandəlēr (Maaseik), kēͅnjəlēr (Voort), ke͂ͅnjəlēͅr (Mettekoven), kɛnəlēr (Lummen), kandelaartje: kandelèèrke (Bree), kàndəléérkə (Rekem), kandelaber: kandelaber (Maastricht), kelderrat: kalderrat (Hasselt), lampje: lémpke (As), lichtpannetje: lextpɛnəkə (Houthalen), lichtpenneke (Jeuk, ... ), lichtpènneke (Sint-Martens-Voeren), lichtpitje: lēxtpižə (Eksel), luchter: lixtər (Herk-de-Stad), luchter (Klimmen, ... ), løxtər (Eisden, ... ), l‧øxtər (Kinrooi), luchtertje: luchterke (Gulpen), nachtkaars: nachtkers (Weert), naxtkeͅs (Kwaadmechelen), nachtpitje: naachtpitje (Helden/Everlo), pannetje voor de kaars: pɛnəkə vø&#x0304r də kaəs (Hoepertingen), pennetje: pɛnəkə (Vlijtingen), schoteltje: sxotəlkə (Heers), sxøͅi̯təlkə (Sint-Truiden), šeͅtəlkə (Eigenbilzen) blaker || het pannetje, van een oor voorzien, waarop de kaars wordt gezet [ZND 36 (1941)] || Hoe noemt u een kandelaar? (kandelaber) [N 104 (2000)] || kaarshouder || kandelaar met handvat || Kapje met een steel om een kaarsvlam te doven (dover, domper, domphoorn) [N 79 (1979)] || kleine kandelaar met brede platte voet waarin vroeger een kaars werd geplaatst || Lage kandelaar met brede, platte voet en een handvat (blaker, lichtpannetje, flakkertje) [N 79 (1979)] || lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || luchter || opgerolde wasrol, of: blaker en kaars || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)] III-2-1