e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blauwe en bruine schimmel (een) blauwe: blø̄ǝn (Hasselt), (een) blauwgrijze: blu̯grīzǝ (Sevenum), (een) bruine: brø̜̄ǝnǝ (Hasselt), (een) bruingrijze: (een) bruingrijze (Hulsberg), brūǝngrīzǝ (Sevenum), blauw gespikkeld: blu̯ gespekǝlt (Smeermaas), blauwe moorkop: blu̯ǝ murkǫp (Meijel), blauwe schimmel: blau̯ǝ sxemǝl (Lommel), blau̯ǝ sxømǝl (Nederweert, ... ), blau̯ǝ šemǝl (Bree, ... ), blau̯ǝ šømǝl (Baexem, ... ), blāu̯ǝ šømǝl (Kanne), blāvǝ sxømǝl (Kwaadmechelen), blāǝ šymǝl (Tongeren), blōǝ šemǝl (Bilzen), blǫu̯ǝ sxemǝl (Achel), blǫu̯ǝ šømǝl (Maaseik, ... ), blǭu̯ǝ sxȳmǝl (Ottersum), blauwe voes: blau̯ǝ vus (Venlo), blauwschimmel: blauwschimmel (Eigenbilzen, ... ), blau̯šømǝl (Baarlo, ... ), blǭšømǝl (Gemmenich, ... ), bruin gespikkeld: brūn gǝspekǝlt (Smeermaas), bruine schimmel: brau̯nǝ šȳmǝl (Tongeren), brunǝ sxømǝl (Nederweert), brunǝ šømǝl (Haelen, ... ), brynǝ šemǝl (Opglabbeek), brø̄i̯nǝ šemǝl (Bree), brāu̯nǝ šømǝl (Kanne), brūnǝ šømǝl (Baexem), brǫu̯nǝ šemǝl (Bilzen), brǭnǝ sxømǝl (Kwaadmechelen), bruine voes: brunǝ vus (Venlo), bruinschimmel: brunšømǝl (Baarlo, ... ), brø̜i̯nšemǝl (Meijel), brūnšømǝl (Mechelen), grijze schimmel: grijze schimmel (Maasmechelen), gręi̯zǝ šęmǝl (Genk), grɛ̄i̯zǝ šemǝl (Bree), muisschimmel: mau̯sšømǝl (Klimmen), rode schimmel: rue šømǝl (Moresnet), roodschimmel: rōǝtšømǝl (Heel), zwarte schimmel: zwartǝ šemǝl (Bree) De blauwe schimmel is overwegend blauw of grijsblauw, met zwarte manen. Bij de bruine schimmels zijn allerlei schakeringen mogelijk: lichtbruin, donkerbruin, goudbruin, kastanjebruin, roodbruin, zwartbruin of geappeld bruin. Sommige gelijken in kleur sterk op de vossen, maar onderscheiden zich van deze door hun zwarte manen, staart en poten. In principe worden alle paarden die bruine of rode dekharen, zwarte manen en staart hebben, beschreven als bruin. [N 8, 63b] I-9
blauwe kiel blauwkiel: blǭkēl (Kelmis) Een blauwe kiel die men over het hemd droeg. [monogr.] II-4
blauwe klei blauwe: blǫwǝ (Maastricht), blauwe aarde: blǫw jāt (Kermt), blauwe klei: blauwe klei (Tegelen), blǫu̯wǝ klęi̯ (Eisden, ... ), bǝlǭwǝ kǝlāj (Boorsem), blauwe leem: blōǝ lēm (Bilzen), blǫu̯wǝ lęi̯m (Blerick, ... ), blǫǝ lii̯ǝm (Hechtel), blǭwǝ lęm (Meijel), blauwe potaarde: blǫu̯wǝ potjaǝt (Borgloon), deeg: dęx (Donk), deluwaarde: dęi̯lięt (Tongeren), douwaarde: dou̯wǝt (Beringen), dǫu̯wē̜rt (Heerlerheide, ... ), dǫu̯wē̜t (Mechelen, ... ), dǫu̯węrt (Neerharen), drift: dreft (Beringen), drijf: dręf (Opheers), drijfzand: drē̜vzant (Beringen), duinlaag: dø̜u̯nlǭx (Neerpelt), gelleem: žɛliǝm (Halen), grijze klei: grīzǝ klęi̯ (Einighausen, ... ), huivenklei: hȳvǝklęi̯ (Bocholtz), kattenklei: katǝklęi̯ (Hout-Blerick), klei: klai̯ (Tessenderlo), klęi̯ (Baarlo, ... ), klevenaarde: klēvǝnērt (Hoensbroek), leem: liǝm (Beringen, ... ), lęi̯m (Blerick, ... ), lęm (Meijel), leemlaag: liǝmlǭx (Neerpelt), magere klei: māgǝrǝ klęi̯ (Eisden), pannengrond: panǝgrōǝnt (Rekem), pannenklei: panǝklęi̯ (Maasniel, ... ), pannenleem: panǝlē̜i̯m (Geistingen), panǝlęi̯m (Maaseik), plakgrond: plɛkgront (Zelem), potaarde: potiēt (Riksingen), pǫtięt (Hoeselt), pǫtjāt (Borgloon, ... ), pǫtē̜rt (Tegelen), pǫtęrt (Neerharen), potjesleem: pø̜tjǝslēm (Milsbeek, ... ), potleem: potlēm (Heijen, ... ), pottenaarde: pǫdǝjāt (Tongeren), pǫtǝjǝt (Beverst), sleep: slēp (Meijel), šlē.p (Panningen), spade: spāj (Montfort), wilde leem: weldjǝ lęi̯m (Tungelroy), zure grond: zūrǝ xront (Gingelom), zwarte grond: zwatǝ grǫnt (Rummen, ... ), zwɛtǝ gront (Meldert) De blauwe klei in het algemeen en de klei die onder het veen zit in het bijzonder. [N 27, 19b; N 27, 44] || De onderste klei van de kleilaag. De blauwe leem werd in Q 83 gebruikt om de bakoven te dichten. [N 98, 21] I-8, II-8
blauwe reiger, reiger blauwe reiger: blauwe reiger (Neerpelt, ... ), blowe regel (Zonhoven), blauwreiger: blauwreigel (Diepenbeek), kroenekraan: kroenekroān (Waltwilder), kruunekraan (Meeuwen), krūnəkrāw (Lanaken), langpoot: langpoot (Gennep), lepelaar: lepelair (Mechelen-aan-de-Maas), ooievaar: oiewar (Guigoven), regel: platalea laucorodai  r‧ēgəl (Zonhoven), reigelouten: règeloûten (Sint-Lambrechts-Herk), reiger: r(ei)gər (Gutshoven), raaiger (Groot-Gelmen), raaijer (Tessenderlo), raaiər (Tessenderlo), raajer (Tessenderlo), raaër (Tessenderlo), raiger (Eigenbilzen, ... ), rāigər (Mettekoven), re-gel (Vijlen), reegel (Brunssum, ... ), reeger (Bilzen, ... ), regel (Eys, ... ), reger (Bilzen, ... ), regəl (Alken, ... ), regər (Genk), rei-ger (Blitterswijck), rei.ger (Boukoul, ... ), reier (Gemmenich, ... ), reigel (Beegden, ... ), reiger (Achel, ... ), reigəl (Borgloon), reigər (Opglabbeek, ... ), reijer (Kerkrade), reĭgəl (Gutshoven), rei̯gər (Kinrooi), rejger (Zichen-Zussen-Bolder), reëiger (Heusden), reígel (Sittard), reíger (Reuver), rēger (Hechtel, ... ), rēgəl (Hasselt), rēgər (Hasselt, ... ), rēigel (Diepenbeek), rēiger (Maastricht), rēīgel (Urmond), rēͅgəl (Meeswijk), rēͅgər (Herk-de-Stad, ... ), rēͅigər (Hamont), rēͅi̯gər (Overpelt), rēͅəgər (Loksbergen), rĕger (Grote-Spouwen), re͂ͅjgər (Sint-Truiden), reͅgər (Bree), reͅigər (Achel, ... ), reͅi̯gəl (Lommel), reͅi̯gər (Beringe, ... ), reͅjgər (Neerpelt), rieger (Blerick, ... ), riegər (Brunssum), rijgel (Oost-Maarland), rijgər (Lanaken, ... ), rèeger (Herk-de-Stad, ... ), règel (Rimburg), règer (Heusden, ... ), règəl (Zonhoven), rèiegl (Diepenbeek), rèiger (Gronsveld), rèigër (Tongeren), rènger (èn als in vaincre) (Beringen), rèèger (Gulpen, ... ), réejger (Rosmeer), réger (Oost-Maarland), régër (Hoeselt), réégel (Brunssum), rêger (Beverlo, ... ), rêger (fr. bête) (Helchteren), rêiger (Merselo), rìeger (Mheer), røͅygər (Maaseik), rɛgər/reͅigər (Lommel), rɛigəl (Stokkem), rɛigər (Dilsen, ... ), rɛi̯gər (Kaulille, ... ), [? - moeilijk leesbaar]  raigel (Borgharen), doorgaans Frings, soms eigen spelling  rāi̯ər (Kwaadmechelen), ei naar de aai toe  reîgel (Hoepertingen), eigen spelling; omgespeld  reͅi̯gər (Roosteren), Frings  rēgər (Gelieren/Bret, ... ), rēi̯gər (Beverst), reͅi̯gəl (Borgloon, ... ), reͅi̯gər (Borgloon), Frings, omgesp.  rɛ̄gər (Lommel), Frings; half lang als lang omgespeld  rēi̯gər (Lanklaar), IPA, omgesp.  rēi̯gər (Beverst), rēi̯əgər (Rekem), vdBerg; omgesp.  rēgəl (Stokrooie), rēi̯gər (Wellen), rɛ̄gər (Sint-Truiden, ... ), zeldzaam: reegel  reiger (Sittard), zelfde uitsperaak asl regel "liniaal  regel (Ulbeek), zôô [lank (zôô sjmaal) es eine reigel  reigel (Beegden), reigerd: reigerd (Broeksittard), stootkop: reiger, kiekendief (sic)  stoeatkop (Heythuysen), visreiger: ve.šre‧j.ər (Moresnet), wilde gans: wille gaas (Montenaken) reiger [SGV (1914)], [ZND 41 (1943)], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)] || reiger (obs.) || reiger, blauwe III-4-1
blauwe steen berookte steen: bǝrø̜ktǝ stijǝn (Tessenderlo), blauwe baksteen: blawǝ bakstęjn (Boorsem), blauwe brik: blǫwǝ brek (Klimmen), blauwe steen: blǫw stęjn (Tungelroy), blǫwǝ stęjn (Maaseik), gedempte steen: gǝdɛmp˱dǝ štęj.n (Tegelen), genker brik: geŋkǝr brek (Houthalen  [(schist: as van de koolmijn)]  ), genuanceerde steen: gǝnyǝnsērdǝ stęjn (Neeritter), gerookt: gǝrøkt (Waubach), gesintelde steen: gǝsentǝldǝ stęjn (Ulestraten), gesmoorde steen: gǝsmōrdǝ stiǝn (Meijel), gǝšmōrdǝ štęjn (Susteren), gevlamde: gǝvlamdǝ (Sittard), gevlamde brik: gǝvlamdǝ brek (Rothem), helgebakken: hɛlgǝbakǝ (Eys), hɛlgǝbakǝn (Genk), helle steen: hɛlǝ štęjn (Munstergeleen), machinesteen: mašinstī̄jǝn (Achel), plintbrik: plent˱brek (Heugem), plintsteen: plentstęjn (Ell, ... ), plentštē (Eys  [(meervoud: plentšteŋ)]  ), plentštęj.n (Tegelen), plentštęjn (Dieteren, ... ), plentštɛj.n (Panningen), pleŋtštęjn (Eijsden), pleǝntstī̄ǝn (Kleine-Brogel), plējnstęjn (Bree), plēntstēn (Ottersum), rooksteen: rø̜̜̄̄kštē (Jabeek), sintelsteen: zentjǝlštɛj.n (Panningen), trasraambrik: trasrāmbrek (Klimmen), trasraamsteen: trasrāmštęjn (Klimmen), trassteen: trassteen (Rumpen) Baksteen die tijdens het bakken gerookt werd en dientengevolge een blauwe tint heeft. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛblauwstokenɛ in de paragraaf over de vervaardiging van dakpannen. Schuddinck (pag. 84) merkt over dit soort stenen op dat ze in een zgn. ɛblauwe ovenɛ worden gebakken. Men steekt daarbij groen elzehout in de stookgaten v√≥√≥r de oven afgekoeld is. De stenen blijven enkele dagen in de rook van het elzenhout en worden daardoor in- en uitwendig blauw. De invuller uit L 210 vermeldt dat rook niet van invloed is op de kleur steen, maar de kwaliteit of soort klei: rivierklei (kalkhoudend) bakt geel; bergklei (ijzerhoudend) bakt rood; bergklei waaronder vette klei (l√∂ss) is gemengd, bakt blauw.' [N 30, 52c] II-8
blauwe vleesvlieg, bromvlieg aasvlieg: aosvliēg (Castenray, ... ), blauwe vlieg: blauw vleeg (Blerick), brommer: brommer (Heythuysen), broͅmərs (Kaulille), bromvlieg: broemvleeg (Oirsbeek), brom vleeg (Schimmert, ... ), bromvleeg (Borgharen, ... ), bromvlegen (Venlo), bromvlei (Kerkrade), bromvleig (Nieuwstadt, ... ), bromvlēēg (Hushoven), bromvlieg (Arcen, ... ), broomvleeg (Melderslo), brōmvleeg (Heerlen), brŏmvleeg (Arcen), broͅmvlīg (Kessel), bró:mvlee:g (Roermond), brômvleeg (Blerick, ... ), brômvlieg (Wellerlooi), cassettebandje  bromvlieg (Meijel, ... ), grote soort  brômvleeg (Venlo), ideosyncr.  bromvleeg (Thorn), bromvlieg (Doenrade), broomvleeg (Velden), Veldeke 1979 nr. 1  de bròmvlieg (Venray), Veldeke (aangepast)  bromvlieg (Tienray), WBD/WLD  bromvleeg (Urmond), WBD/WLD ?  bromvleeg (Caberg), WBD/WLD ó even gesloten als oo)  brómvleeg (As), WLD  bromvleeg (Beesel, ... ), bromvlieg (Maasbree), brőmvleech (Haelen, ... ), bròmvlēēg (Sevenum), bróm vlīēg (Venray), brôm vleeg (Schimmert), br‧oͅmvl‧ēx (v.) (Ingber), dikke bromvlieg: dikke brŏmvleeg (Lutterade), dikke vlieg: dekə vligə (Voort), dieke vleeg (Baarlo, ... ), dieke vlegen (Steyl, ... ), dieke vlīg (Sint-Geertruid), diekke vleeg (Wijlre), dikke vleech (Berg-en-Terblijt, ... ), dikke vleeg (Amby, ... ), dikke vlege (Ospel), dikke vlei (Kerkrade), dikke vleig (Einighausen, ... ), dikke vlēēg (Hushoven), dikke vlieg (Eigenbilzen), dikke vliēg (Bilzen), dikke vliž (Vaals), dikkə vleex (Wessem), dīke vleeg (Gulpen), dĭĕkə vleeg (Epen), (? vleeg - moeilijk leesbaar)  dikke vleig (Ittervoort), eigen spellingsysteem  dikke vlege (Ell), dikke vlīēg (Meerlo), Endepols  dikke vleeg (Maastricht), Gronsveld Wb  dikke vleeg (Gronsveld), ideosyncr.  dieke vleeg (Vlodrop), diekevleeg (Melick), dikke vleeg (Susteren), dikkevlei (Kerkrade), Veldeke  dieke vleeg (Nunhem), Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones ie = lang uitgesproken (?)  dieke vleeg (Gulpen), WBD/WLD  dikkə vleech (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), dĭĕkkə vleech (Amstenrade), WLD  diekə vleeg (Montfort), dikke vleeg (Doenrade), dikke vlege (Tungelroy), dikke vlēēg (Geleen, ... ), díkke vleeg (Weert), ’n dikke vleeg (Geverik/Kelmond), ± WLD  diekə vleeg (Wijnandsrade), dikke, een: dikke (Hoeselt), dol: doͅl (Zonhoven), doͅlə (Zelem), dòl (Loksbergen), WBD/WLD  dal (Stein), dolvlieg: dolvlieeəg (Houthalen), hommelskop: hooməlskøͅp (Putbroek), hor: hoer (Blerick), hoor (Maasbree), hor (Helden/Everlo, ... ), WLD  hor (Sevenum, ... ), lol: lol (Beverlo), IPA  loͅl (Kwaadmechelen), lolpiet: WLD  lolpiet ([loͅlpet) (Eksel), madenschijter: maaie-scheeter (Arcen), maaienschieter (Blitterswijck, ... ), maaieschieter (Wanssum), maajeschieter (Castenray, ... ), maieschieter (Montfort), maijəsgīētər (America), maje schīeter (Blerick), majeschieter (Heythuysen, ... ), majəsxi:tər (Meterik), mājəsjītər (Pey), blauwe of grijze vleesvlieg  ma’jesjieter (Tegelen), ideosyncr. dikke bromvlieg  maajesjieter (Sittard, ... ), Veldeke 1979 nr. 1  de maaie-schietter (Venray), Veldeke (aangepast) ook -  maaieschieter (Tienray), madenschijterd: maaie schietert (Montfort), maaiesjietert (Uikhoven), madenschijtster: maaiəšiestər (Putbroek), madenvlieg: maaievleeg (Stein), maaivlig (Spekholzerheide), majevleeg (Roermond), WLD  maaiju vleeg (Itteren), maajevleeg (Thorn), mààjevleeg (Swalmen), mestvlieg: mèstvleeg (Heythuysen), mispel: WLD  mìspəl (Reuver), molvlieg: molvliehg (Genk), mug: möG (Beegden), paardsvlieg: peerdsvleeg (Maastricht), pēatsvlij (Vaals), pēatsvliž (Vaals), spekvlieg: sjpekvleeg (Vlodrop), spekvleeg (Heel, ... ), oude spelling  spek vlieg (Meijel), WBD/WLD  spekvleeg (Opglabbeek), strontsvlieg: schtroonsvleeg (Amby), WBD/WLD  strònksvleeg (Nieuwenhagen), strontvlieg: schtrontjvleeg (Limbricht), sjtrondvleeg (Bunde), sjtrontjvleeg (Roermond), sjtrónjtvleich (Sittard), sjtróntj’vleech (Sittard), strondvleeg (Venlo), strontvleeg (Velden, ... ), stroontvleeg (Blerick, ... ), stroôndvlīēg (Oirlo), stroͅntflīx (Venlo), stròŋtvlei (Kerkrade), stróntvleeg (Maastricht), strôntvleeg (Blerick, ... ), ströndjvleeg (Maasniel), ströntvléég (Pey), eigen spellingsysteem  sjtroentjvleeg (Merkelbeek), sjtrônjdvleeg (Geleen), Endepols  strontvleeg (Heer, ... ), stroont vleeg (Maastricht), stròntvleeg (Maastricht), stróntvleeg (Maastricht), ideosyncr.  sjtróntjvleich (Sittard), strontjvleeg (Roermond), strontvleeg (Maastricht), omdat ze altijd rond de mesthoop zit  strontvlieg (Jeuk), Veldeke  stròndjvleeg (Haelen), WBD/WLD  sjtrontvleeg (Lutterade), sjtrónjtvleeg (Susteren), strontvleeg (Ophoven), stroontvleeg (Caberg, ... ), strōōntvleech (Maastricht), WBD/WLD (bedoelt waarschijnlijk: sjtr?onjtvleeg)  sjtrôonjtvleeg (Roermond), WLD  sjtroontjvleeg (Posterholt), sjtròòntvlēēg (Sweikhuizen), strontj vleeg (Born), strontjvleeg (Kelpen), stroont-vlīēg (Gennep), stroontvleeg (Maastricht, ... ), strōōntvəleech (Maastricht), stròntvlēēg (Venlo), strôntvleeg (Venlo), tor: tor (Blitterswijck, ... ), tos: WBD  tós (Meijel), vleeshorzel: oude spelling  vléshorsel (Meijel), vleesvlieg: vleesj’vlei (Bleijerheide, ... ), vleešvleeg (Oirsbeek), vleisjvleeg (Geleen, ... ), vleisvleeg (Dieteren, ... ), vleišvleeg (Buchten, ... ), vlēēsvleeg (Noorbeek, ... ), vlèisvleeg (Gronsveld), ?  vleìsjvleeg (Valkenburg), eigen spellingsysteem  vleisjvleeg (Schinnen), Veldeke  vleisvleeg (Echt/Gebroek, ... ), WBD/WLD  vleisvleech (Beesel, ... ), vlejsvleeg (As), WLD  vleesvlieg (Vlijtingen), vleisjvleeg (Klimmen), vleisvleeg (Tungelroy), vlieg: Veldeke  vleeg (Waubach) aasvlieg || bromvlieg [N 83 (1981)] || bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)] || Hoe noemt u de grote vlieg waarvan verschillende soorten in ons land voorkomen. De wijfjes zuigen bloed bij grote zoogdieren en mensen. De grote soorten steken pijnlijk en achtervolgen mensen en dieren met grote hardnekkigheid (daas, dazerik, dol) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)] || insect II [Goossens 1b (1960)] || insect III [Goossens 1b (1960)] || vleesvlieg || vleesvlieg, dikke aasvlieg || vleesvlieg, dikke bromvlieg || vlieg, soort III-4-2
blauweregen blauwe regen: blawərēŋər (Meeswijk), blówë rèngër (Hoeselt), glissinne: glissinne (Sint-Truiden) blauwe regen || blauweregen III-2-1
blauwsel blauwsel: blauwsel (Klimmen, ... ), blau̯səl (Altweert, ... ), bleidsel (Amby, ... ), bleuetsel (Hasselt), bleͅi̯tsəl (Stokkem), blotsǝl (Genk), blotsəl (Genk), blou:(t)sel (Roermond), blōtsəl (Bilzen), bloͅu̯tsəl (Borgloon), blàatsël (Tongeren), blèjsel (Valkenburg), bléjsel (Echt/Gebroek), bléjtsel (Echt/Gebroek), bløtsǝl (Diepenbeek), blø̜jsǝl (Gulpen, ... ), blø̜wsǝl (Buchten), blø͂ͅtsəl (Hasselt), bløͅi̯səl (Simpelveld), blātsǝl (Tessenderlo), blǫwsǝl (Meijel, ... ), blǫwtsǝl (Herten, ... ), blɛi̯tsəl (Meeswijk, ... ), blɛj(t)sǝl (Klimmen), E zékske blòòëtsel vur ènne waa.s: een zakje blauw voor de was  blòòëtsel (Zonhoven), Note v.d. invuller: (pupke blejsel = popje blauwsel).  blejsel (Echt/Gebroek), oorspronkelijk in de vorm van poeder en klontjes, later ook kleine zakjes  blèitsel (Sittard), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  blaatsel (Beverlo), blatsel (Beverlo), blauwselpop: blèitselpóp (Sittard), ¯n duuske broune wiks en e bloutselpupke (of e pupke bloutsel) ezzebleef  bloutselpóp (Maastricht), blauwselpopje: bloûselpupke (Gronsveld), blèue (d.): blø͂ͅ (Eupen), bløͅi̯ (Bleijerheide, ... ), bl‧ø͂ͅ (Montzen), kalkblauw: kalǝk˱blǫw (Klimmen), kalǝk˱blǭw (Ottersum), popje blauw: pupke blauw (Venlo, ... ), popje blauwsel: pøpkǝ blɛjtsǝl (Klimmen), zakje blauw: zekske blauw (Nuth/Aalbeek), zɛkskǝ blǫw (Heel, ... ), zɛkškǝ blǫw (Waubach), zakje blauwsel: zɛkskǝ blǫwsǝl (Jeuk) blauwsel [ZND 08 (1925)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || blauwsel, blauw poeder waarmee men linnengoed blauwt || blauwsel, soort blauw poeder || blauwseldotje || blauwselpop || Bläue || een zakje blauwsel || popvormige hoeveelheid blauwsel || Soort blauw poeder dat men aan witkalk toevoegt om deze witter te doen lijken. Het toevoegen van blauwsel noemde men in Q 3 'blauwselen' ('blotsǝlǝ'), in Q 121 'blauwen' ('blø̜jǝ'). [N 67, 66f] || Soort van blauw poeder dat men in het spoelwater doet om de muts van geel worden te vrijwaren. [N 61, 15b] || soort van blauw poeder waarmee men het linnen blauwt, opdat het niet geel wordt; blauwsel || Wat is bij u de uitdrukking voor \'de was blauwen\'? (blauwen, blauwselen) [N 104 (2000)] || zakje blauw, werd door de vrouwen gebruikt in de was. Deze kleurstof was verpakt in blauw-wit gestreepte pakjes. Na het spoelen van de was volgde het bleken met zuiver water, waaraan men blauwsel als bleekmiddel toevoegde || zakje blauw, werd door de vrouwen gebruikt in de was. Deze kleurstof was verpakt in blauw-wit gestreepte pakjes. Na het spoelen van de was vplgde het bleken met zuiver water, waaraan men blauwsel als bleekmiddel toevoegde || zakje blauwsel II-7, II-9, III-2-1
blauwstoken afsmoren met elzehout: afsmōrǝ met ęlsǝnhǭlt (Ottersum), blauw maken: blǫw mākǝ (Tegelen), blauw stoken: blǫw stǭkǝ (Thorn), blǫw štōǝkǝ (Echt), blǫw štǭkǝ (Reuver, ... ), dempen: dɛmpǝ (Tegelen) De pannen blauw stoken door middel van demphout. Gaargestookte pannen hadden nog niet de zilverblauwe kleur. Als de oven gaar was en de hoogst vereiste hittegraad bereikt was, gooide men demphout op het vuur en sloot daarbij tegelijkertijd de luchttoevoer af. Door de inwerking van gassen die zich op deze wijze vormen wordt een reducerende werking uitgeoefend op het ijzergehalte van de gloeiende pannen, waardoor de rode kleur in een blauwe verandert. Tegelijkertijd zet zich uitgescheiden grafiet als zilverglans op de oppervlakte van de pannen af, alsook in de poriën van de nog niet gesinterde scherven, hetgeen een verhoging van de waterdichtheid ten gevolge heeft. Tegenwoordig wordt dit chemisch proces in een moderne oven door een eenvoudige reductie automatisch bereikt (Donkers, pag. 18). Als houtsoorten voor het blauwstoken noemt Donkers (pag. 17) elzehout, Tegels Dialek (pag. 81) daarentegen dennehout. De rook van het demphout noemde men in L 381 zwadem (zwām). Rode pannen werden enkel gaar gestookt (Hermans, pag. 18). [N 49, 68a; monogr.] II-8
blauwveen of blauwe turf blauwe turf: blauwe turf (Ospel) Zware, zwarte turf. Blauwe turf is het meest vergane oligotrofe veen. [I, 2c] II-4