e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blad -mes- van de zeis [zeis]: [zeig] (Herkenbosch, ... ), [zeigsel] (Bunde, ... ), [zeis] (America, ... ), [zeisse] (Diepenbeek, ... ), [zeissel] (Buchten, ... ), [zeissem] (Aalst, ... ), [zeissen] (Eisden, ... ), [zeissie] (Achel, ... ), [zeissing] (Dilsen, ... ), zēǝns (Eygelshoven), zē̜ǝs (Wellen), zɛ̄i̯s (Mechelen-Bovelingen), [zeis]blad: zēǝxsǝlblāt (Hoensbroek), zęi̯sǝblat (Mechelen), zɛgǝblāt (Herten), zɛsǝlblat (Noorbeek, ... ), zɛsǝlǝblāt (Ulestraten, ... ), blad: bla (Meijel), blat (Beringen, ... ), blā.t (Boukoul, ... ), blā.ǝt (Wijchmaal), blāt (Bocholt, ... ), blǫǝt (Zepperen), blǭ.t (Beverst, ... ), blǭ.ǝt (Eksel, ... ), blǭǝt (Hamont), bladzeissel: blat˲zęi̯sǝl (Holtum), mej: [mej] (Gellik, ... ), mes/mets: męs (As, ... ), męts (Nieuwenhagen, ... ), snijblad: snīblāt (Rumpen) Onder het blad (of mes) van de zeis wordt het gehele metalen gedeelte van het gereedschap verstaan, dat door middel van de zeisring aan de steel wordt bevestigd; zie de toelichtingen bij de voorgaande lemma''s. Zie afbeelding 5. Er zijn zeisbladen in verschillende formaten; voor de grasoogst wordt een smal blad gebruikt; de lengte kan variëren van wel 90 cm. voor het grotere werk op het hooiland tot een ongeveer 50 cm. voor het kleinere werk rondom de boerderij. Het staal van het blad moet van goede kwaliteit zijn, maar niet te hard; dan zou het blad gemakkelijk breken. Het zachte blad kan echter niet rechtstreeks geslepen worden; er moet eerst een harde baan langs de snede in worden gedreven: het haarpad (afbeelding 5, nummer 6); deze handeling, het haren, zal hieronder ter sprake komen. Tijdens het maaien wordt de snede (afbeelding 5, nummer 4) scherp gehouden met de strekel en/of de wetsteen. De buitenzijde van het blad heeft een min of meer opstaande rand, de rug (afbeelding 5, nummer 5), die het mes stevigheid verschaft en tevens dient om het afgemaaide gras mee te voeren naar het gezwad. Het scherp uiteinde van het blad is de punt (afbeelding 5, nummer 3), het andere einde loopt breed uit in de hak (afbeelding 5, nummer 2), met daarnaast het uitsteeksel dat het eigenlijke bevestigingspunt aan de steel vormt: de arend (afbeelding 5, nummer 1). Al deze onderdelen komen in de volgende lemma''s ter sprake. In dit lemma vinden we, naast de algemenere benamingen (blad, mes), een opvallend groot aantal zeis- (en ook mej-)benamingen. Het "werkende deel" van het gereedschap, d.w.z. het belangrijkste onderdeel dat het essentiële van de handeling verricht waarvoor het stuk gereedschap is gemaakt, krijgt hier de naam van het gereedschap als geheel. Een dergelijk verschijnsel doet zich ook voor bij andere gereedschappen die uit een steel en een "werkend deel" bestaan, zoals de dorsvlegel, waar de vlegelkop kortweg vlegel wordt genoemd, of bij de zicht waar het blad zicht of pik heet; zie de aflevering over de Akkerbouw. Voor de fonetische documentatie van het woordtype zeis wordt verwezen naar het lemma ''zeis''.' [N 18, 68; JG 1a, 1b] I-3
blad van de aanaardhandploeg aanhoger: ānhø̄gǝr (Haelen), ǫi̯nhui̯gǝr (Gelinden, ... ), blad: blat (Halen), blāt (Boekt Heikant, ... ), cultivatortje: kølvatǝrkǝ (Achel), grondijzer: grǫntižǝr (Meijel), hak: hak (Bocholt, ... ), hart: hart (Ulestraten), hoogschaar: hȳxšār (Oud-Caberg), ijzeren blad: izǝrǝ blat (Gennep, ... ), kaploep: kaplup (Banholt, ... ), plaai: plāi̯ (Maasmechelen), ploeg: plox (Maaseik, ... ), plǫu̯x (Herkenbosch), ploegje: pluxskǝ (Lommel), plø̄xskǝ (Neeritter, ... ), ploegschalm: ploxšɛlǝm (Gelieren Bret), ploegschulp: ploxsxølǝp (Lummen), riester: rystǝr (Neerharen), røstǝr (Kwaadmechelen), rēstǝr (Baexem), rīstǝr (Zichen-Zussen-Bolder), schaar: sxār (Leuken), sxǭr (Milsbeek, ... ), šār (Holtum, ... ), šǭr (Klimmen), schaard: sxārt (Sevenum, ... ), šārt (Helden, ... ), schalm: sxalǝm (Kiewit), šalǝm (Bocholt, ... ), schoffel: šofǝl (Bocholt), šufǝl (Herkenbosch), schulp: skø̜lǝp (Opheers), sxølǝp (Halen, ... ), sxɛlǝp (Hasselt), šęlǝp (Rosmeer), wroeter: vryi̯ǝtǝr (Lommel) Het werkende deel van de aanaardhandploeg. [N 18, 46a; monogr.] I-5
blad van de haag blad: blat (Milsbeek, ... ), blā.t (Sittard), blāt (Elsloo  [(mv blā!jǝr)]  , ... ), blǭt (Bilzen  [(mv blē̜r)]  ), slag: (mv)  slēx (Sint-Truiden), verbindingssteen: vǝrbendeŋstijǝn (Loksbergen) Verticale laag van één steenlengte. [N 98, 102; monogr.] II-8
blad van de heizeis en heizicht blad: blat (Gennep, ... ), blāt (Bocholt, ... ), blǭt (Boekt Heikant), hak: hǫk (Neerharen), heidezicht: hęjtsēx (America), heikoens: heikoens (Middelaar), heizeisen: hęzęsǝ (Gelieren Bret), heizicht: heizicht (Kinrooi, ... ), hęjzex (Melick), heizichtesnade: hęjzextǝšnǭt (Melick), mes: mē̜ǝs (Kermt), męs (Paal), metalen blad: mǝtālǝ blāt (Lanklaar), schotel: šotǝl (Baarlo), zeis: zeis (Maaseik, ... ), zē̜s (Beringen), zęjs (Opglabbeek), zeisen: zē̜sǝ (Oud-Waterschei, ... ), zeissie: zēsi (Peer), zęjsi (Bree, ... ), zicht: zex (Swalmen), zext (Haelen, ... ), zēxt (Helden, ... ) Het blad van de heizicht is kleiner en vooral korter dan het blad van de heizeis. [I, 26e; N 18, 77a] II-4
blad van de korenhalm blad: blā.t (Elen, ... ), blē̜.t (Millen), blǭu̯ǝ.t (Kortessem), limmen: lømǝn (Kwaadmechelen), limmer: lømǝr (Oostham), limmeren: lømǝrǝ (Heppen), limmers: lømǝrs (Eksel), lis: le.s (Diets-Heur, ... ), les (Beverst, ... ), lets (Val-Meer), lis (Berverlo), lø̜š (Boorsem, ... ), lē̜s (Margraten), lē̜ǝ.s (Boekhout, ... ), lęi̯.s (Berlingen, ... ), lęi̯s (Kortessem, ... ), lęs (Aalst, ... ), lęš (Dilsen, ... ), (mv)  lesǝ (Baexem, ... ), lisǝn (Lommel), lę.sǝ (Martenslinde, ... ), lęi̯.sǝ (Rutten), lęsǝ (Berg, ... ), vlies: vlēs (Kerkhoven) Het smalle blad van de korenhalm. Zie afbeelding 2, b. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
blad van de ratelpopulier blader: WBD/WLD  blajər (Urmond), espenblad: espeblaoəd (Eksel), lange blader: eigen spellingsysteem  laang bleer (Meijel), eigen spellingsysteem = lange bladeren  laang bleer (Meijel), vrouwentongen: Veldeke 1979, nr. 1  vrowwetònge (Venray), WBD/WLD  vrouwətòngə (Maastricht), WLD  vrouwetongə (Montfort) de bladeren van de ratelpopulier (vrouwentongen). [N 82 (1981)] || De ratelpopulier; heeft bijna ronde bladeren met een gegolfde rand die aan lange platte stelen zitten; bij een beetje wind bewegen ze schuin langs elkaar, wat een ritselend geluid geeft (drilboom, vuilboom, klater, fledderaar, klaterteer, klatelleer). [N 82 (1981)] III-4-3
blad van de troffel (het) staal: stōl (Bevingen), stǭl (Maasbree), ǝt stǫwǝl (Lommel), ang: (Koersel  [(het deel dat in het houten handvat zit)]  ), blad: blat (Eys, ... ), blowǝt (Hoeselt), blā.t (Tegelen), blāt (Beek, ... ), blāǝt (Heugem, ... ), blǭt (Rijckholt  [(van staal)]  , ... ), blǭǝt (Eijsden), hals: hals (Kerkrade, ... ), lemmer: lemmer (Opglabbeek), mes: mɛts (Kerkrade), metselblad: mɛtsǝlblāt (Maastricht), plaat: plǭt (Kuringen, ... ), plat stuk: plat styk (Sint-Truiden), schup: šøp (Waubach), spaan: spǫwǝn (Lommel), troffel: trufǝl (Bilzen), troffelblad: [troffel]bla (Meijel), [troffel]blat (Heerlen, ... ), [troffel]blāt (Jabeek, ... ), truweelblad: trywīlblǭt (Kleine-Brogel), zwanehals: zwǭnǝnals (Sint-Truiden), šwānǝhals (Kerkrade) Het driehoekige metalen blad van de troffel, dat dient om de specie op de steen aan te brengen en uit te strijken. De afmeting van het blad kan, afhankelijk van de aard van de werkzaamheden, verschillen. Het blad van een troffel heeft een gebogen en een rechte zijde. De rechte kant wordt gebruikt voor het opvangen van uitpuilende specie, de gebogen kant voor het hakken van stenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(troffel-)' het lemma 'troffel'. [N 30, 7b; monogr.] II-9
blad van de zicht blad: blat (Bocholt, ... ), blau̯ǝt (Kermt), blāt (Baarlo, ... ), blǫǝi̯t (Borgloon), blǫǝt (Achel), blǭ.t (Beverst, ... ), blǭt (Gronsveld, ... ), blǭǝt (Hamont, ... ), mes: męs (As, ... ), pik: pek (Beringen, ... ), zicht: [zicht] (America, ... ), zichtblad: zex˱blat (Holtum), zixt˱blāt (Kiewit), zichteblad: zextǝblāt (Herten, ... ), zitǝblat (Bocholtz), zīǝtǝblāt (Mechelen), zichtewerk: zixtǝwęrǝk (Zichen-Zussen-Bolder) Het gebogen ijzeren deel van de zicht dat aan de onderkant van de steel bevestigd is. Met de scherpe, holle kant wordt het koren, graan, enzovoorts gemaaid. Vergelijk de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 met name voor wat betreft de gelijkenis van het blad van de zicht met dat van de zeis, en ook de toelichting bij het lemma ''blad van de zeis'' (3.2.11) in aflevering I.3 en de daarbij horende kaart. Zoals bij de zeis vindt men ook hier, bij het "werkende deel" van het gereedschap, de benamingen van het gereedschap als geheel: zicht en pik. Zie afbeelding 5. Voor de fonetische documentatie van het woord [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70c; JG 1a; monogr.] I-4
blad van een boom blad: bload (Genk) I-7
blad van een kolenschop blad: blad (Zie mijnen  [(Beringen / Winterslag)]  [Zolder]), schop: schop (Zie mijnen  [(Zwartberg)]  [Houthalen, Waterschei, Eisden]), schup: schup (Zie mijnen  [(Houthalen / Waterschei / Eisden)]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), troffel: troffel (Zie mijnen  [(Zolder)]  [Zwartberg]) Het brede blad van de kolenschop. [monogr.] II-5