e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bleken bleken: blęjkǝ (Stramproy) Ontkleuren van weefsels. Volgens de informant van L 318 doet men dit door de weefsels aan lussen te hangen in aparte bleekkuilen. [N 39, 146] II-7
blekijzer blekijzer: blękē̜zǝr (Tessenderlo), blɛk˱ɛ̄zdǝr (Sint-Truiden), blɛk˱ɛ̄zǝr (Sint-Truiden), blekker: blękǝr (Tessenderlo), kniep: knīp (Neeritter), mesje: mɛskǝ (Zonhoven), ontschorser: ǫntsxørsǝr (Loksbergen), pinnetje: penǝkǝ (Meijel), schillentang: sxęlǝtaŋ (Ottersum), snoeimes: snujmɛs (Helden), strippaal: streppōl (Diepenbeek), stroop: strøjp (Helden, ... ), strø̜jp (Altweert, ... ), stroopijzers: strø̜̄pīzǝrs (Stokkem), wissenschiller: wesǝsxęlǝr (Loksbergen), wissenstroop: wesǝstrø̜jp (Weert), wesǝstrø̜p (Weert), wissenstroper: węsǝstrø̜jpǝr (Stramproy) Gereedschap waarmee men de wissen blekt. Meestal is dit een ijzeren klem die op een zwaar stuk hout bevestigd is. Zie ook afb. 263. Soms wordt ook een gespleten stok gebruikt die in de grond gestoken wordt. Dit laatste is het geval in Stramproy (L 318). In Zonhoven (Q 1) gebruikt men een dikke eiken stok als kliever en in Diepenbeek (Q 71) heeft men daarvoor twee ijzers in een V-vorm. [N 40, 24; N 40, 27; N 40, 30; monogr.] II-12
blekmachine blekmachine: blękmašīn (Tessenderlo), ontschorser: ǫntsxøsǝr (Loksbergen), schilmachine: šɛlmašin (Maastricht), stroopmachine: strø̜jpmǝšeŋ (Stokkem), strǫjpmašīn (Helden) Machine waarmee de wissen ontschorst worden. Zie ook afb. 264. [N 40, 30] II-12
blende blende: blęndǝ (Kelmis) Zinkerts, sfaleriet. "Verbinding van een metaal (m.n. zink) met zwavel, zoals het als materiaal voorkomt" (Van Dale, 11de druk, pag. 368). [monogr.] II-4
blende-ader blende-ader: blęndǝǭr (Kelmis) Een blende-ader. "Blende is een verbinding van een metaal (m.n. zink) met zwavel, zoals het als mineraal voor-komt" (Van Dale, 11de druk, pag. 368.) [monogr.] II-4
bles baan: bǭn (Neerpelt), blaar: blē̜r (Roermond), bles: bles (Meijel), bløs (Bocholt, ... ), blēs (Hoeselt), blē̜s (Beverst), blęs (Beringen, ... ), blę̃s (Kermt), blɛs (Baarlo, ... ), blesje: blęskǝ (Zichen-Zussen-Bolder), bliksemslinger: bleksǝmsleŋǝr (Opglabbeek), kopstreep: kopstrɛi̯p (Mal), lange bles: laŋǝ blɛs (Mechelen), plek: plɛk (Haelen), scheistreep: šɛi̯strēp (Eisden), snep: snɛp (Ell), ster: stē̜r (Diepenbeek), streep: striǝp (Halen), strēp (Achel), strīp (Meeswijk), štrēp (Einighausen), witte bles: wetǝ blęs (Hasselt), witte streep: wetǝ strēp (Hamont), wetǝ stręi̯p (Opheers) Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b] I-11
blesjes blesjes: blɛšǝs (Sevenum) De twee platte strengetjes van donker hoofdhaar, eventueel kunsthaar, die als versiering uit de muts te voorschijn komen. In Meijel kende men die niet. [N 61, 11a] II-7
blij blij: blaai (Bilzen, ... ), blai (Borgloon, ... ), bleej (Meeswijk), blei (Amby, ... ), blej (Amby, ... ), blē (Hasselt, ... ), blēj (Opgrimbie), blētste (Hasselt), blēə (Loksbergen), blēͅ (Sint-Truiden), blĕĕj (Afferden), blĕi (Weert), bleͅj (Rekem), bli-j (Altweert, ... ), blie (Arcen, ... ), blie:j (Roermond), bliej (Banholt, ... ), bliej zien (Oirlo), bliej zin (Schimmert, ... ), bliej zièn (Sevenum), bliej(e) (Heel), bliĕ (Schimmert), bliĕj (Meerssen), blij (Bocholt, ... ), blij zien (Maastricht, ... ), blijj (Maastricht), blī (Lanklaar, ... ), blīē (Buggenum), blīēj (Susteren), bläe (Halen), blèij (Maastricht), blèj (Maaseik), blèè (Sint-Truiden), bléi (Kortessem), bléi-j (Hamont), bléj (Lommel), blééə (Niel-bij-St.-Truiden), blêj (Lanklaar, ... ), blɛj (Hoepertingen, ... ), blɛ̄ (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), o.  beejele (Heerlen), Opm. bijv. zôô bliej es eine g´k.  bliej (Beegden), Opm. de ie is kort.  blie (Schimmert), ps. of blie; staat wat door elkaar geschreven.  blij (Limmel), sup. Zoe blèè anne gek: zo blij als een gek  blèè (Hasselt), ze woare zuu bli-j es körmesvugels bli-jer (comaratief), bli-jdste (superlatief)  bli-j (As, ... ), froh (du.): vrū (Eupen), gelukkig: gelökkig (Wijlre), jeluklieg (Kerkrade), opgeruimd: opgereumt (Maastricht), vro: froeë (Gulpen), vroe-e (Vijlen), vroew (Mechelen), vroeë (Bleijerheide, ... ), vroĕ (Heerlerbaan/Kaumer), vroo (Rimburg), vroëhe (Epen), vrōēw (Eys), vruə (Gemmenich), vrūə (Eupen, ... ), vròè (Noorbeek, ... ) blij [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || blij(de) || blij, verheugd || blij, vrolijk, opgewekt, verheugd || de persoon die altijd zorgt voor vrolijkheid en pret [pallieter, kadul] [N 85 (1981)] || een gevoel van blijdschap in het algemeen [plezier, lol, vreugd] [N 85 (1981)] || een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)] || opgewekt || vrolijk III-1-4
blijven hangen, blijven plakken blijven: blieve (Maastricht, ... ), blievə (Maastricht), blīēve (Tienray), blijven hangen: bli-jve hànge (As), blieve haange (Maastricht), blieve hange (Klimmen, ... ), blijven hokken: blieve hokke (Reuver), blijven plakken: bli-jve plèkke (As), blieve plakke (Maastricht), blieve plekke (Hoensbroek, ... ), blieven plekke(n) (Velden), blievə plekkə (Kapel-in-t-Zand), bliēvə plekkə (Hulsberg), blīēvə plekkə (Opglabbeek), blīēvə plàkkə (Maastricht), blijven zitten: bli-jve zitte (As), hangen blijven: hange blieve (Maastricht, ... ), hokken: hŏĕkkə (Heerlen), hungelen: hungele (Neer), kleven: kleave (Eys), kleevu (Brunssum), kleven (Montfort, ... ), kléévə (Venlo), klééëvə (Nieuwenhagen), klêven (Hoensbroek), klêêvə (Heerlen), kleven blijven: kl‧eͅavə blī.və (Eys), niet weg te slaan: nie weg te slaon! (Oirlo), plakken: plakke (Amby, ... ), plakken (Jeuk), plakkə (Maastricht, ... ), plakkən (Diepenbeek), plakə (Houthalen), plākkə (Maastricht), plekke (Blerick, ... ), plekken (Beesel, ... ), plekkə (Beesel, ... ), plekə (Meeuwen), plenken (Stein), plĕkke (Gulpen), plèkkə (Epen, ... ), plèkkən (Urmond), plèkə (Heel, ... ), plènkə (Guttecoven), plékke (Swalmen), plêkke (Schimmert), pləkke (Maastricht), iemand die dit doet: plekploasten.  plekken (Lutterade), plakken blijven: plakke blieve (Geleen), plakkə blievə (Maastricht), plekke blieve (Kerkrade, ... ), plààkkə blĭĕvə (Maastricht), pleisteren: pleastere (Lutterade), pleisten (Schinnen), pleistere (Ten-Esschen/Weustenrade, ... ), pleisteren (Ophoven), pleistərə (Montfort), plieèstere (Doenrade), plieëstərə (Schimmert), ploastere (Pey), plostere (Mheer), plîestərə (Heerlen), sajelen: saajele (Susteren), vastgeplakt zijn: vasgeplekt (Gulpen, ... ), vlekken: vlekke (Tungelroy) ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)] III-4-4
blijven wachten afwachten: aofwagtə (Maastricht), beiden: bei-je (Klimmen), beije (Klimmen), bi-jjə (Epen), béye (Maastricht, ... ), blijven: (dor) blieve (Venray), (d‧oͅa) blī.və (Eys), (heij) blievə (Maastricht), (hīē) blīevə (Reuver), (staon) blieve (Hoensbroek, ... ), blaaive (Genoelselderen, ... ), blai.ve (Tongeren), blaiven (Hechtel), blaivə (Berg), blāēve (Beringen), blāēven (Diepenbeek), ble:və (Martenslinde), bleejve (Borgloon), bleeve (Riemst), bleeven (Eigenbilzen, ... ), bleive (Bilzen, ... ), bleiven (Koninksem, ... ), bleivən (Diepenbeek), bleiəve (Bevingen), bleve (Mettekoven, ... ), bleven (Eigenbilzen, ... ), bleëve (Groot-Gelmen), bleïve (Koninksem), blē.və (Borgloon), blēīve(n) (Tessenderlo), blēve (Halen), blēvə (Zichen-Zussen-Bolder), blēəvə (Zepperen), blēͅvə (Herk-de-Stad, ... ), blēͅvən (Diepenbeek), bleͅivə (Bilzen), bli-jve (As), blie-ve (Baarlo, ... ), blieeve (Weert), bliefve (Velden), bliehve (Herten (bij Roermond), ... ), bliejve (Vaals), blieve (Asselt, ... ), blieve (schtoon) (Amby), blieve (steke) (Maastricht), blieven (As, ... ), blievu (Brunssum), blievə (Berg-en-Terblijt, ... ), blievən (Urmond), bliēve (Maastricht, ... ), bliēvə (Hulsberg), bliēëvə (Nieuwenhagen), blie⁄ve (Bleijerheide, ... ), bliiven (Rotem), blijeven (Oostham, ... ), blijve (Beverst, ... ), blijve(n) (Genk, ... ), blijven (Bilzen, ... ), blijvhe (Hoeselt), blijvə (Sint-Truiden), blijəve (Spalbeek), blijəven (Herten, ... ), blijəvə (Hoepertingen), blive (Lontzen), bliven (Vlijtingen), blivə (Meeuwen, ... ), bliève (Schimmert), bliêve (Blerick), bliëve (Sevenum), bliəvən (Molenbeersel), blī.və (Eys), blī:və (Montzen), blīēve (Baexem, ... ), blīēven (Hamont, ... ), blīēvə (Beesel, ... ), blīve (Kelmis), blīvə (Eisden, ... ), blīvən (Hamont, ... ), blĭĕvə (Maastricht), blĭjvə (Maaseik), blèeve (Berbroek), blèiven (Helchteren), blève (Heers, ... ), blèven (Hechtel, ... ), blèəve (Ulbeek), blèəvə (Beverlo), bléeven (Paal), bléjəvə (Gelinden), bléve (Zichen-Zussen-Bolder), bléven (Mopertingen), blêve (Val-Meer), blêven (Koersel), blêvə (Halen), blêvən (Zonhoven), blíeve (Ittervoort, ... ), blîêvə (Schimmert, ... ), (ie is lang).  blieve (Meerlo), (lang).  blieven (Neerpelt), (langgerekte ie).  bliève (Venlo), ps. boven de È staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  blīvə (Mechelen-aan-de-Maas), ps. omgespeld volgens Frings.  blɛ̄və (Kortessem, ... ), ps. omgespeld volgens IPA.  blɛvə (Beringen), ps. onder de â staat nog een staartje; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  blâve (s-Herenelderen), ps. onder de ë staat nog een „; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  blèëve (Heppen), ps. onder de ‰ staat nog een trema; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  blējəvə (Hasselt), ps. tussen de € en de v staat nog iets; is niet duidelijk wat daarmee bedoeld wordt.  blēͅvə (Alt-Hoeselt), halt houden: halt haauwe (Meijel), letten: lette (Tungelroy), paalhouden: poal hoaje (Melick), pòəlhaotə (Heerlen), planken: plenken (Stein), posten: poste (Wijlre), schilderen: sjèldere (Maastricht), sjéldərə (Maastricht), stilhouden: sjtilhawte (Klimmen), stoppen: sjtoppe (Klimmen), stoop (Meijel), stoppe (Maastricht), trekken: trekke (Weert), tukken: tukke (Meijel, ... ), tukken (Ospel), verblijven: verblieve (Maastricht), verwijlen: verwi-jle (As), verwiéle (Doenrade), wachten: waachte (Hoeselt, ... ), waachtə (Gennep, ... ), waachtən (Diepenbeek), waade (Eys, ... ), waag te (Venray), waajte (Mheer), wachte (Amby, ... ), wachten (Beesel, ... ), wachtu (Brunssum), wachtə (Beesel, ... ), wachtən (Urmond), wade (Kerkrade), wagte (Geulle, ... ), wagtə (Guttecoven, ... ), waxtə (Meeuwen), wāādə (Nieuwenhagen), wāchte (Meerlo, ... ), wochten (Eksel), woͅxtə (Houthalen), wàchte (As, ... ), wàchtə (Maastricht, ... ), wàgtə (Venlo), wààchte (Sevenum, ... ), wààgtə (Heel, ... ), wáchtə (Heerlen), wágtə (Opglabbeek), wâchte (Schimmert), w‧ādə (Eys, ... ), wachtend heen en weer lopen = sjèldere: loupe sjèldere, of iemes laote sjèldere.  wəchte (Maastricht), wijlen: wielen (Schinnen), wīēlə (Venlo), wèjlə (Heerlen), zitten wachten: zitte wachtte (Hoensbroek) blijven [DC 37 (1964)], [ZND 25 (1937)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)] III-4-4