18461 |
blokhak [wld ii.10, p. 37] |
blokabsatz (<du.):
blok-absats (Q121c Bleijerheide),
blokhak:
blokhak (K278p Lommel),
blòkhak (L293p Roggel),
blòkhák (L163a Milsbeek),
Maar kwam niet voor, althans niet in leer.
blòkhak (L293p Roggel),
vrouwluivers:
(vrooloojvaas) (Q083p Bilzen)
|
Een bijzonder model hak, halfhoog d.w.z. ongeveer 7 cm, zo breed als een gulden en sierlijk van lijn? (franse hak? [N 60 (1973)] || Een halve franse hak, ter hoogte van 3 cm, voor damesschoenen? (blokhak?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
26512 |
blokje |
blok:
blǫk (P120p Alken, ...
P187p Berlingen,
Q160p Bommershoven,
P188p Hoepertingen,
Q077p Hoeselt,
P119p Sint-Lambrechts-Herk),
blokje:
blø̜kskǝ (Q188p Kanne, ...
Q240p Lauw,
Q162p Tongeren),
blokje hout:
blø̜kskǝ hǭt (Q160a Haren),
kleppertje:
klɛpǝrkǝ (Q240p Lauw, ...
Q241p Rutten),
klompje hout:
klømkǝ hǫwt (Q240p Lauw)
|
Het blokje hout dat tegen de speelman slaat en via een koord de bel in beweging brengt. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbelɛ.' [Coe 146; Grof 171]
II-3
|
30210 |
blokkeel |
blokkeel:
blǫkkēl (L330p Herten, ...
L387p Posterholt,
L385p Sint Odilienberg,
Q015p Stein),
blǫkkēlts (L163p Ottersum),
keelblok:
kēlblǫk (Q121c Bleijerheide)
|
Doorgaans dubbel uitgevoerd balkje dat de kreupele stijl en het spantbeen, respectievelijk de borstwering met elkaar verbindt. Zie ook afb. 49g. [N 54, 153]
II-9
|
26034 |
blokketten |
console-balkjes:
kǫnsōlbɛlǝkskǝs (L289p Weert),
neuzelbalkjes:
nø̄zǝlbalǝkskǝs (P051p Lummen),
neuzelblokjes:
nø̄zǝlblǫkskǝs (K357p Paal)
|
De houten blokken of balkjes ter ondersteuning van de euziestaart. Zie ook afb. 18. [N O, 44k]
II-3
|
30634 |
blokkwast |
blokkwast:
blǫkkwas (L426p Buchten, ...
L328p Heel,
Q113p Heerlen,
L330p Herten,
Q032p Schinnen),
blǫkkwast (L265p Meijel),
blokwitter:
blǫkwetǝr (Q113p Heerlen, ...
L267p Maasbree),
grote rondel:
gruǝtǝ rǫndǝl (Q203p Gulpen),
platte borstel:
platǝ bǫsǝl (Q071p Diepenbeek, ...
P219p Jeuk),
platte kwast:
platǝ kwas (Q203p Gulpen, ...
Q111p Klimmen),
platte pinsel:
platǝ pinzǝl (Q121p Kerkrade),
rondel:
rǫndǝl (Q203p Gulpen),
sauskwast:
sǫwskwast (L265p Meijel),
verdrijver:
vǝrdrīvǝr (L163p Ottersum),
witkwast:
wetkwas (Q111p Klimmen)
|
Kwast waarvan het haar in bosjes en op rijen geplaatst is in een houten of zinken voetplaat. Uit woordtypen als 'blokwitter', 'witkwast' en 'sauskwast' blijkt dat de blokkwast wordt gebruikt voor het witten van zolderingen en muren. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Witkwast'. Met de term 'verdrijver' wordt doorgaans een kwast aangeduid waarmee kwaststrepen in natte verf weggewerkt kunnen worden. Zie ook afb. 91. [N 67, 30d]
II-9
|
31824 |
blokschaaf |
blokschaaf:
blokschaaf (Q001p Zonhoven),
blǫksxāf (L163p Ottersum, ...
L271p Venlo,
L289p Weert),
blǫksxǭf (K317p Leopoldsburg, ...
K353p Tessenderlo),
blǫkš ̇āf (L329p Roermond),
blǫkšā.f (Q020p Sittard),
blǫkšāf (L426p Buchten, ...
Q071p Diepenbeek,
L421p Dilsen,
Q119p Eygelshoven,
Q018p Geulle,
L328p Heel,
L330p Herten,
Q204a Mechelen,
L294p Neer,
L387p Posterholt,
L299p Reuver,
L385p Sint Odilienberg,
Q015p Stein,
L270p Tegelen,
L318b Tungelroy),
blǫkšē̜f (L294p Neer),
blǫkšǭf (Q083p Bilzen, ...
Q193p Gronsveld),
gerfschaaf:
gęrfšā.f (Q020p Sittard),
gɛrǝfsxāf (L271p Venlo),
gɛrǝfšāf (L382p Montfort, ...
L329p Roermond,
L270p Tegelen),
handschaaf:
hantšǭf (Q095p Maastricht),
schaaf:
šāf (L381p Echt),
vuistschaaf:
vūstšāf (L421p Dilsen),
vūsšāf (Q019b Groot Genhout, ...
Q111p Klimmen),
vǫwsšāf (Q071p Diepenbeek),
zool:
zuǝl (Q083p Bilzen),
zǫal (Q121c Bleijerheide)
|
In het algemeen een korte schaaf, met of zonder keerbeitel, die bestaat uit een rechthoekig schaafblok met een rechte zool. Zie ook afb. 32. Houtbewerkers gebruiken twee soorten blokschaven: de ruwe blokschaaf en de fijne blokschaaf. Zie ook deze twee lemmata. [N 53, 54; N G, 35a; monogr.]
II-12
|
31829 |
blokschaaf met hoorn |
blokschaaf:
[blokschaaf] (L270p Tegelen),
duitse blokschaaf:
døtsǝ blǫksxǭf (K353p Tessenderlo),
duitse schaaf:
dø̜̄tsǝ sxǭf (K317p Leopoldsburg),
gerfschaaf:
gɛrǝfš ̇āf (L329p Roermond),
hobel:
hūbǝl (Q204a Mechelen),
hobelschaaf:
hūbǝlšāf (L330p Herten),
hoorn:
hÉn (L163p Ottersum),
hoornschaaf:
hōrnšāf (L328p Heel),
hōrǝnšāf (L421p Dilsen),
kortschaaf:
kǫtsxǭǝf (P213p Niel-Bij-Sint-Truiden),
kǫtšǭf (Q083p Bilzen),
meubelmakersschaaf:
mø̜jbǝlmē̜kǝrsšāf (L330p Herten),
poetshobel:
putshubǝl (Q121c Bleijerheide),
putshōbǝl (L421p Dilsen),
poetsschaaf:
putssxāf (L271p Venlo),
vuistschaaf:
[vuistschaaf] (Q071p Diepenbeek)
|
Houten blokschaaf, waarbij vooraan op het schaafblok een hoorn bevestigd is. Zie ook afb. 33. [N 53, 58; monogr.]
II-12
|
30396 |
bloktrede |
begintrede:
bǝgentrē (K353p Tessenderlo),
bloktrede:
blǫktret (Q121c Bleijerheide),
blǫktrē̜ (L387p Posterholt),
blǫktrē̜j (L163p Ottersum, ...
Q015p Stein),
blǫktrē̜t (L385p Sint Odilienberg),
blǫktrē̜ǝ (Q018p Geulle),
ecktrede:
ɛktret (Q121c Bleijerheide),
onderste trede:
ǫndǝrstǝ trē̜t (Q083p Bilzen)
|
De eerste trede van een trap, doorgaans vervaardigd uit een massief houten blok. [N 55, 108]
II-9
|
26253 |
blokvang |
blokprang:
blǫkpraŋ (P051p Lummen),
blokvang:
blokvang (L289p Weert
[(vier delen)]
),
praam:
prām (L432p Susteren),
steuntjespraam:
steuntjespraam (L292a Maxet),
steuntjesvang:
steuntjesvang (L289p Weert
[(zonder sleepstuk)]
)
|
Reminrichting aan het aswiel van een windmolen. De blokvang is in het algemeen opgebouwd uit vier tot zes stukken, de blokken, die met metalen beslagstukken, de maanijzers, aaneen zijn gekoppeld en een rondgaand, al dan niet scharnierend, geheel vormen. De beide eindblokken van de vang, het onderste (sleep- of buikstuk) en het bovenste (sabelstuk), zijn respectievelijk verbonden met het rechter voeghout of de rechterdaklijst en de vangbalk. Het sabelstuk en de vangbalk zijn door middel van het lange sabelijzer aan elkaar bevestigd. Als de vangbalk vrij hangt, komt het hele gewicht ervan via het lange sabelijzer aan het sabelstuk te hangen waardoor de gehele blokkenring, de vang, om het aswiel geklemd wordt. De as met het gevlucht kan op deze wijze afgeremd worden. Zie ook het lemma ɛvangɛ en afb. 52.' [N O, 12v]
II-3
|
31099 |
blokwerk |
blokwerk:
blǫkwęrk (L267p Maasbree),
blǫkwɛrk (Q121c Bleijerheide)
|
Het schoenwerk dat door de blokwerker gemaakt wordt. [N 60, 159b]
II-10
|