e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blokhak [wld ii.10, p. 37] blokabsatz (<du.): blok-absats (Bleijerheide), blokhak: blokhak (Lommel), blòkhak (Roggel), blòkhák (Milsbeek), Maar kwam niet voor, althans niet in leer.  blòkhak (Roggel), vrouwluivers: (vrooloojvaas) (Bilzen) Een bijzonder model hak, halfhoog d.w.z. ongeveer 7 cm, zo breed als een gulden en sierlijk van lijn? (franse hak? [N 60 (1973)] || Een halve franse hak, ter hoogte van 3 cm, voor damesschoenen? (blokhak?) [N 60 (1973)] III-1-3
blokje blok: blǫk (Alken, ... ), blokje: blø̜kskǝ (Kanne, ... ), blokje hout: blø̜kskǝ hǭt (Haren), kleppertje: klɛpǝrkǝ (Lauw, ... ), klompje hout: klømkǝ hǫwt (Lauw) Het blokje hout dat tegen de speelman slaat en via een koord de bel in beweging brengt. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbelɛ.' [Coe 146; Grof 171] II-3
blokkeel blokkeel: blǫkkēl (Herten, ... ), blǫkkēlts (Ottersum), keelblok: kēlblǫk (Bleijerheide) Doorgaans dubbel uitgevoerd balkje dat de kreupele stijl en het spantbeen, respectievelijk de borstwering met elkaar verbindt. Zie ook afb. 49g. [N 54, 153] II-9
blokketten console-balkjes: kǫnsōlbɛlǝkskǝs (Weert), neuzelbalkjes: nø̄zǝlbalǝkskǝs (Lummen), neuzelblokjes: nø̄zǝlblǫkskǝs (Paal) De houten blokken of balkjes ter ondersteuning van de euziestaart. Zie ook afb. 18. [N O, 44k] II-3
blokkwast blokkwast: blǫkkwas (Buchten, ... ), blǫkkwast (Meijel), blokwitter: blǫkwetǝr (Heerlen, ... ), grote rondel: gruǝtǝ rǫndǝl (Gulpen), platte borstel: platǝ bǫsǝl (Diepenbeek, ... ), platte kwast: platǝ kwas (Gulpen, ... ), platte pinsel: platǝ pinzǝl (Kerkrade), rondel: rǫndǝl (Gulpen), sauskwast: sǫwskwast (Meijel), verdrijver: vǝrdrīvǝr (Ottersum), witkwast: wetkwas (Klimmen) Kwast waarvan het haar in bosjes en op rijen geplaatst is in een houten of zinken voetplaat. Uit woordtypen als 'blokwitter', 'witkwast' en 'sauskwast' blijkt dat de blokkwast wordt gebruikt voor het witten van zolderingen en muren. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Witkwast'. Met de term 'verdrijver' wordt doorgaans een kwast aangeduid waarmee kwaststrepen in natte verf weggewerkt kunnen worden. Zie ook afb. 91. [N 67, 30d] II-9
blokschaaf blokschaaf: blokschaaf (Zonhoven), blǫksxāf (Ottersum, ... ), blǫksxǭf (Leopoldsburg, ... ), blǫkš ̇āf (Roermond), blǫkšā.f (Sittard), blǫkšāf (Buchten, ... ), blǫkšē̜f (Neer), blǫkšǭf (Bilzen, ... ), gerfschaaf: gęrfšā.f (Sittard), gɛrǝfsxāf (Venlo), gɛrǝfšāf (Montfort, ... ), handschaaf: hantšǭf (Maastricht), schaaf: šāf (Echt), vuistschaaf: vūstšāf (Dilsen), vūsšāf (Groot Genhout, ... ), vǫwsšāf (Diepenbeek), zool: zuǝl (Bilzen), zǫal (Bleijerheide) In het algemeen een korte schaaf, met of zonder keerbeitel, die bestaat uit een rechthoekig schaafblok met een rechte zool. Zie ook afb. 32. Houtbewerkers gebruiken twee soorten blokschaven: de ruwe blokschaaf en de fijne blokschaaf. Zie ook deze twee lemmata. [N 53, 54; N G, 35a; monogr.] II-12
blokschaaf met hoorn blokschaaf: [blokschaaf] (Tegelen), duitse blokschaaf: døtsǝ blǫksxǭf (Tessenderlo), duitse schaaf: dø̜̄tsǝ sxǭf (Leopoldsburg), gerfschaaf: gɛrǝfš ̇āf (Roermond), hobel: hūbǝl (Mechelen), hobelschaaf: hūbǝlšāf (Herten), hoorn: h√ân (Ottersum), hoornschaaf: hōrnšāf (Heel), hōrǝnšāf (Dilsen), kortschaaf: kǫtsxǭǝf (Niel-Bij-Sint-Truiden), kǫtšǭf (Bilzen), meubelmakersschaaf: mø̜jbǝlmē̜kǝrsšāf (Herten), poetshobel: putshubǝl (Bleijerheide), putshōbǝl (Dilsen), poetsschaaf: putssxāf (Venlo), vuistschaaf: [vuistschaaf] (Diepenbeek) Houten blokschaaf, waarbij vooraan op het schaafblok een hoorn bevestigd is. Zie ook afb. 33. [N 53, 58; monogr.] II-12
bloktrede begintrede: bǝgentrē (Tessenderlo), bloktrede: blǫktret (Bleijerheide), blǫktrē̜ (Posterholt), blǫktrē̜j (Ottersum, ... ), blǫktrē̜t (Sint Odilienberg), blǫktrē̜ǝ (Geulle), ecktrede: ɛktret (Bleijerheide), onderste trede: ǫndǝrstǝ trē̜t (Bilzen) De eerste trede van een trap, doorgaans vervaardigd uit een massief houten blok. [N 55, 108] II-9
blokvang blokprang: blǫkpraŋ (Lummen), blokvang: blokvang (Weert  [(vier delen)]  ), praam: prām (Susteren), steuntjespraam: steuntjespraam (Maxet), steuntjesvang: steuntjesvang (Weert  [(zonder sleepstuk)]  ) Reminrichting aan het aswiel van een windmolen. De blokvang is in het algemeen opgebouwd uit vier tot zes stukken, de blokken, die met metalen beslagstukken, de maanijzers, aaneen zijn gekoppeld en een rondgaand, al dan niet scharnierend, geheel vormen. De beide eindblokken van de vang, het onderste (sleep- of buikstuk) en het bovenste (sabelstuk), zijn respectievelijk verbonden met het rechter voeghout of de rechterdaklijst en de vangbalk. Het sabelstuk en de vangbalk zijn door middel van het lange sabelijzer aan elkaar bevestigd. Als de vangbalk vrij hangt, komt het hele gewicht ervan via het lange sabelijzer aan het sabelstuk te hangen waardoor de gehele blokkenring, de vang, om het aswiel geklemd wordt. De as met het gevlucht kan op deze wijze afgeremd worden. Zie ook het lemma ɛvangɛ en afb. 52.' [N O, 12v] II-3
blokwerk blokwerk: blǫkwęrk (Maasbree), blǫkwɛrk (Bleijerheide) Het schoenwerk dat door de blokwerker gemaakt wordt. [N 60, 159b] II-10