e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boekweithok gang: gang (Meldert), heukel: hyǝ.kǝl (Elen), hø̄.kǝl (Neerharen), yǝ.kǝl (Dilsen, ... ), huik: hū.k (Achel, ... ), hű.k (As, ... ), hǫű.k (Linde, ... ), hǭk (Helchteren), hǭu.k (Hechtel), kegel: kē.gǝl (Boukoul, ... ), mandel: mandel (Heusden, ... ), māndǝl (Berbroek, ... ), opper: ǫpǝr (Kaulille), ɛpǝr (Genk, ... ), rij: rɛi̯ (Koersel, ... ), schraag: sxrāx (Lommel), schrank: sxrāŋk (Kerkhoven, ... ), struik: strø̜̄k (Houthalen, ... ), stuik: stuik (Beringen, ... ), stø̜̄.k (Berbroek, ... ), stū.k (Wilderen), tijl: tē̜l (Lommel) Vaak worden er geen aparte hokken van boekweitschoven gemaakt, maar wordt elke schoof apart gestuikt; dergelijke stuiken plaatst men dan op rijen. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''boekweitschoof'' (4.6.5) en ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [JG 2c, 2d; Goossens, 1963, krt. 39; monogr.] I-4
boekweitpannekoek boekweitenkoek: bokekook (Gronsveld), boekweitskoek: bokeskook (Maasbracht) boekweitekoek || pannenkoek (- van boekweitmeel) III-2-3
boekweitpannenkoek boekkoek: boekweitkoek  bochkok (Koersel), boekweiten koek: boegekoek (Hechtel), boekende koek (Afferden, ... ), boekende kōēk (Meerlo, ... ), boekkende kōēk (Heijen), boekketen koek (Griendtsveen), boezekoek (Hasselt), bongedekoek (Hamont), boogede koek (Sint-Odiliënberg), bookende book (Reuver), bookweite kook (Broeksittard), bōēkintje kōēk (Dieteren), bukəndə kūk (Blitterswijck, ... ), bužəkok (Beringen), Alles op zien tied en boekendeko‰k ien dnherfst: Gezegde wanneer iemand snel iets wil doen  boekendekoēk (Castenray, ... ), boekweitkoek  boəjəkok (Koersel), koek uit boekweitmeel  bugədəkuk (Neerpelt), met boekweit  bugədəkuk (Overpelt), met boekweitmeel  baugedekoek (Hamont), oe van koek lang  boekendekoek (Oirlo), van boekweit gemaakt  bòekendekoek (Lommel), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  boŋətə kuk (Sint-Huibrechts-Lille), bōkĕndĕ kōk (s-Gravenvoeren), boekweiter koek: bōgətər kōk (Lozen), boekweitkoek: bauchekoek (Paal), bochiekoek (Paal), booitkook (Houthalen), boekweit  boegetkoek (Wintershoven), met boekweit gemaakt  boekwaaikoek (Koersel), van boekweit  boekiekook (Kerkhoven), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  boͅkwɛ̄t koͅk (Beringen), brīkweͅi̯tkūk (Vliermaal), bukwə.jkuk (Tessenderlo), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m met een lengtestreep op ie  bukwïë kuk (Halen), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m met een lengteteken  bukwïë kuk (Loksbergen), boekweitse koek: bobəsəkok (Bree), bochische kook (Opitter), boegessekoek (Neerpelt), boegezekoek (Hasselt, ... ), boekesekoek (Groot-Gelmen, ... ), boekessekoek (Tongeren), boekesəkoek (Ulbeek), boekkesekoek (Kerniel), boekkëssëkoek (Tongeren), boeksemekoek (Hoeselt), boesekoek (Hasselt, ... ), bogesekook (Reppel), boggəsəkook (Opitter), bogəzə kuk (Overpelt, ... ), bokkese kook (Weert), bookesekook (Sint-Pieter), bookissekook (Rekem), booëzekòk (Zonhoven), bosekook (Genk), bougezekook (As), boxəsəkōk (Rekem), boəkesekoəkə (Wilderen), bōi̯əzəkoͅk (Houthalen), bōkəsə kōk (Lanklaar), bōkəsəkōk (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), bōu̯kəsəkōu̯k (Kinrooi), boͅkəsə kōək (Bree), boͅkəsəkōk (s-Gravenvoeren, ... ), bugesə kuk (Eksel), bugəsə kuk (Neerpelt), bukəsəkuk (Borgloon, ... ), bukəzəkuk (Kortessem, ... ), būkəsə kuk (Hasselt), būkəsə kūk (Veulen), būkəsəkūk (Heers), bòkkesekook (As, ... ), bôekkëzëkoek (Hoeselt), bùgesekùk (Beverlo), bloem, gist, ei melk - alhoewel men geen of weinig boekweitbloem gebruikt  boͅəkəsəkoͅək (Alken), boekweit  boe-egische koek (Sint-Lambrechts-Herk), boekkesekoek (Hasselt), boesemekoek (Wintershoven), bogersekok (Stokrooie), bogese koek (Kuringen), boggische koek (Hechtel), bohezekook (Opoeteren), bokkesche kook (Bree), bŏĕkesekŏĕk (Millen), boekweitkoek  bochesekok (Peer), boegezekook (Zutendaal), boekəzəkoek (Guigoven), boezekoek (Wimmertingen), bogesekōk (Kuringen), bogessekook (Neeroeteren), bogezekoek (Genk), boggezekook (Meeuwen), bogische kook (Dilsen), boisəkōͅk (Zolder), bokəsəkok (Dilsen), bokəsəkōk (Genk), bookəsəkook (Eisden), boͅkəzəkōk (Opglabbeek), bugəsəkuk (Neerpelt), bògessekook (Bree), boekweitkoek (die men niet meer kent)  bo.kəsə ko.k (Vroenhoven), boekweitkoek de gewone pannekoeken noemt men ook boekweitkoeken  boezekoeək (Sint-Lambrechts-Herk), een andere uitspraak van bògkesekook Eine goje bòkkesekook moot twiê uige (harste) höbbe, kloargemaakt zeen möt butermölk en in smaut gebakke zeen  bòkkesekook (As, ... ), gebakken met boekweitmeel  boegezekoek (Hechtel), geen verschil in betekenis met eierkoek  boekesekoek (Hoepertingen), koek met boekweitbloem  boekzekoek (Koersel), koek uit boekweitbloem  boegesekoek (Genk), koek van boekweit  boegissekook (Neeroeteren), bokeschekook (Lanklaar), koek vervaardigd uit boekweit  boggəssekook (Reppel), koeken met boekweitbloem gebakken  boekesekoek (Sint-Lambrechts-Herk), met boekweitmeel  bokesche kook (Hoeselt), pannekoek van boekweit  bogesche koek (Kaulille), uit boekweitkkoek  buŋəsəkuk (Neerpelt), van boekweit  boekeschekook (Eisden), van boekweit en vroeger; het woord verdwijnt  bōəkəzəkōək (Wellen), van boekweitbloem  boggezekok (Diepenbeek), bogəzəkok (Diepenbeek), van boekweitmeel  bôkkezekook (Neeroeteren), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  boegese koeke (Eksel), boekeze koek (Bilzen), boekkeze koek (s-Herenelderen), bogessə kōk (Opglabbeek), bogiese kou̯k (Wijchmaal), bogəezə koͅk (Peer), bogəsə kuk (Hasselt), bogəzəkok (Genk), bokəsə kōk (Rekem, ... ), bokəsəkokə (Sint-Truiden), boo-keze kŏŏk (Wellen), booakëssë koak (Elen), boogəssə kŏŏk (Kermt), bookesekook (Eisden), bookeze kook (Amby), boŋəsə kuk (Sint-Huibrechts-Lille), boŋəsəkuk (Hamont), bōgēse kook (Neeroeteren), bōkəsə ko:k (Maastricht), bōkəsə kōk (Rekem), bŏĕgese kŏŏk (Hasselt), bo‧kəsə kō:k (Opgrimbie), bo‧kəsə ko‧k (Mechelen-aan-de-Maas), briīkəsə ku:k (Voort), brikkəsəkuk (Bilzen, ... ), brikzekuk (Bommershoven), brikəsə kuk (Riksingen), brikəsəkokə (Gelinden), brikəzəkuk (Martenslinde), bukəsə kuk (Aalst-bij-St.-Truiden), bükkəsə kük (Rosmeer), boekweitskoek: boekeskoëk (Panningen), boēkeskoēk (Blerick), bogkeskook (Tungelroy), bok-öskook (Beesel), bokes kook (Buchten, ... ), bokeskook (Belfeld, ... ), bokeskouk (Montfort), bokkes kook (Epen), bokkeskook (Kessel, ... ), bokkuskook (Baarlo), boogeskòk (Zonhoven), bookes kook (Amby, ... ), bookeskook (Echt/Gebroek, ... ), bookeskouk (Doenrade), bookēskook (Susteren), bookĕskook (Beegden), book⁄s kook (Asenray/Maalbroek), booëskòk (Zonhoven), boŏckeskoŏch (Simpelveld), boukes kouk (Bingelrade, ... ), boukeskouk (Einighausen), boukĕs kouk (Sittard), bōkeskook (Obbicht), bōōkes kōōk (Arcen), bōōkeskōōk (Grevenbicht/Papenhoven), bŏkes kook (Gulpen, ... ), bŏkkes kook (Posterholt), bŏkkeskook (Nederweert), bŏŏkes kook (Horst, ... ), boͅu̯kəskoͅu̯k (Eupen), bugəskuk (Beverlo), būškok (Paal), (bokesschfrüfke).  bokeskook (Heerlen), (ook in de stad)  bokkeskook (Venlo), Alles op zien tied en bokeskook in den herfs  bo:keskoo:k (Roermond), Alles op ziene tiet en boukekouk in den herfs, mer bie Aolevaosj alledaach: alles op zijn tijd "boukouk"werd gebakken van grof gemalen boekweitmeel in varkensvet. Op elke pannekoek werden drie tot vier flinke speklappen mme gebakken. De dikte van zo?n pannekoek was drie tot vier centimeter. Echt een kost voor de koudere dagenen mensen die hard moesten werken  boukeskouk (Sittard), boekweit  bogeskôk (Kermt), boekweitbeslag alleen  bokgeskook (Opoeteren), boekweitkoek  bogəskōk (Genk), booiskoek (Zolder), bôkeskook (Maaseik), boekweitse koek  bōkəskōk (Meeswijk), een pannekoek enkel met meel bereid - vroeger gebruikte men boekweit; door veralgemening nu ook koeken met ander meel  bugərsjkuk (Herk-de-Stad), van boekweit  boeskoek (Koersel), van boekweit = bogget  boͅgəskoͅk (Zonhoven), Verklw. bócheskuchsje  bócheskóch’ (Bleijerheide, ... ), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  boekkieskŏĕk (Oostham), boggeskook (As), bogiskoek (Heusden), bogəskok (Zonhoven), bokeskōk (Montzen), bokəskūk (Welkenraedt), bookeskook (Ophoven), bookeskook bookeskook (Maaseik), boͅskoͅk (Beringen), koekenbak: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  koekkebak (Halen), koekeseboek: koekeseboek (Nieuwerkerken), oekeseboek: ukəsəbukən (Velm), pannenkoek: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  panekuk (Gelinden), pannekok (Genk), pannekook (Eisden, ... ), pannekōk (Opglabbeek), pannekŏĕk (Oostham), pannekök (Montzen), pannəkoͅk (Peer), pannəkuk (Riksingen), pannəkūk (Vliermaal), panəkōk (Maastricht), panəkuk (Bommershoven), pennekōk (s-Gravenvoeren), spekkoek: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  speͅkuk (Hamont), suikerijkoek: søkərai̯kok (Paal) boekweitekoek || boekweiten koek [SGV (1914)], [ZND B2 (1940sq)] || boekweitkoek || boekweitkoek, pannekoek [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] || boekweitmeel-pannekoek || boekweitpannekoek || koek van boekweit || pannekoek van boekweitmeel || pannekoek van boekweitmeel met spek en stroop || Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)] || pannenkoek [ZND 40 (1942)] || pannenkoek van boekweit || pannenkoek van boekweitmeel III-2-3
boekweitpap boekweitenpap: bukəndə pap (Blitterswijck, ... ), Das gén boekendepáp: dat is niet normaal  boekendepáp (Castenray, ... ), boekweitspap: boogespap (Zonhoven), booëspap (Zonhoven) boekweitepap || boekweitpap III-2-3
boekweitschoof bussel: bø̄sǝl (Leuken), bø̜sǝl (Vucht), busseltje: bøsǝlkǝ (Meijel, ... ), geleg: gǝlɛk (Maaseik), heukel: hyǝ.kǝl (Dilsen, ... ), hø̄.kǝl (Neerharen), hoopje: høpkǝ (Zonhoven), hē.pkǝ (Beverst), huik: huk (Sint Huibrechts Lille), hū.k (As, ... ), hű.k (Beek, ... ), hǫű.k (Linde, ... ), hǭ.k (Helchteren), hǭuk (Hechtel, ... ), kap: kap (Molenbeersel), kegel: kē.gǝl (Boukoul, ... ), kęi̯.gǝl (Ittervoort, ... ), leg: lęx (Koersel), opper: ępǝr (Bilzen, ... ), ǫpǝr (Brustem, ... ), schob: šǫp (Helden), schobje: šø̜pkǝ (Tungelroy), schrank: sxrāŋk (Kwaadmechelen, ... ), stroffeltje: stryvǝlkǝ (Grathem), struik: strø̜̄.k (Houthalen, ... ), stuik: stuk (Maasmechelen), styǝk (Wijer), stø̜̄.k (Beringen, ... ), stø̜i̯k (Donk, ... ), stǫu.k (Hasselt), stǭ.k (Diepenbeek, ... ), stǭi̯.k (Berbroek, ... ), stuikje: stø̄kskǝ (Eigenbilzen) Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afwijken van die van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4); zie de toelichting bij dat lemma. Vaak lopen de begrippen "schoof" en "hok" bij de boekweitteelt dooreen, omdat doorgaans geen aparte hokken van boekweit gemaakt werden, maar de schoven als hokken dienst deden; een hok betekent dan zowel de afzonderlijke schoof zoals de binder die maakt alsook te drogen staande losstaande schoof of ook de twee of drie schoven te zamen. Zie ook het lemma ''boekweithok'' (4.6.16). Voor de volgende plaatsen is uitdrukkelijk vermeld dat boekweit er niet gebonden wordt: K 315, 316, 318, 353, 357, 360, 361, L 164, 268, 270, 290, 324 en 325. [N 15, 18e; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2d; monogr.] I-4
boekweitsteen boekweitsteen: bukǝntstiǝn (Leunen) Molensteen of molensteenkoppel waarmee bij voorkeur boekweit gemalen wordt. [N O, 17i] II-3
boenborstel boenborstel: bunbø̄rstǝl (Maastricht), bunbø̜rštǝl (Posterholt), būnbǫrstǝl (As), bǫwnbǫsǝl (Bilzen), schrobborstel: šruǝbbǫsǝl (Bilzen) De smalle borstel waarmee de was bij het opboenen wordt uitgeborsteld. [N 56, 60a] II-12
boendoek boendoek: bundōk (Posterholt), bǫwnduk (Bilzen), boenlap: b ̇ūnlap (Roermond), boenvod: bǫwnvǫt (Bilzen), opwrijfdoek: ǫp˲vrīf˱dōk (Maastricht), wollen doek: wǫlǝn dūk (As) De zachte doek waarmee de was bij het opboenen wordt uitgewreven. [N 56, 60b; monogr.] II-12
boenen boenderen: bundərə (Montzen), boenen: boenen (Broeksittard), bonə (Borgloon), bunə (America, ... ), būnə (Dieteren, ... ), nieuw  bunə (Wellerlooi), bohnern (d.): bōnərə (Bleijerheide, ... ), meubelen boenen: mø͂ͅbələ bunə (Gulpen), wissen: weusje (Waubach) boenen [ZND m], [ZND m], [ZND m] || meubels en vloerzeil met behulp van was en een doek glimmend maken [DC 15 (1947)] III-2-1
boenwas boen: bun (Hunsel, ... ), sleeptoon  boen (Sittard), boensel: boensel (Borgharen, ... ), boĕnsəl (Maastricht), boinsel (Meerssen), bonsǝl (Tongeren), bonsəl (Tongeren), boͅu̯nsəl (Bilzen), bumsǝl (Sint-Truiden), bumsəl (Sint-Truiden), bunsǝl (Maastricht), bunsəl (Maastricht, ... ), buǝnsǝl (Meeswijk), buənsəl (Meeswijk), būnsəl (Mheer), bǫwnsǝl (Bilzen), boenwas: b ̇ūnwas (Roermond), boanwas (Ransdaal, ... ), boenwas (Amby, ... ), boinwas (Houthem, ... ), boͅu̯nwas (Bilzen), bunwas (America, ... ), bunwās (Venray), bunwoͅs (Putbroek), būnwas (As, ... ), būnwas (Herten), būnwás (As), bǫwnwas (Bilzen), bohner-was: bōnərwās (Vaals, ... ), bohnerwachs: bōnǝrwaks (Bleijerheide, ... ), bohnerwachs (d.): bōnərwaks (Bleijerheide, ... ), meubelwas: mëubelwas (Heerlerheide), mø&#x0304bəlwas (Posterholt), mø̄bǝlwas (Posterholt), møͅi̯bəlwas (Beegden), politoerwas: pōōlətoerwas (Berg-en-Terblijt), wachs (d.): waks (Valkenburg), was: was (Venray), wās (Vaals) boenwas [N 56 (1973)] || de was waarmee meubels en vloerzeil glimmend gemaakt worden [DC 15 (1947)] || Met terpentijn vermengde rode of witte was waarmee aan het hout van meubels een glanslaag wordt gegeven. [N 56, 61; monogr.] II-12, III-2-1