e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blokwerker blokwerker: blǫkwerkǝr (Bleijerheide), blǫkwęrkǝr (Maasbree) De man die staande werkt aan een zwikblok. [N 60, 159a] II-10
bluf aanstel: aanstel (Venlo, ... ), allegatie: Van Dale: allegatie, 1. aanhaling; -2. aangevoerde stelling; -3. (gew.) drukte, omslag.  allegasie (Caberg, ... ), ambras: aambras (Noorbeek), ambras (Born, ... ), ambras makend (Merkelbeek), āmbrà‧s (Maastricht), àmbràs (Susteren), ámbrāās (Nieuwenhagen), ámbrás (Venlo), ambras (<fr.): aambras (Noorbeek), ambarras (Maastricht), ambras (Born, ... ), āmbrà‧s (Maastricht), àmbràs (Susteren), àmbəràs (Maastricht), ámbrāās (Nieuwenhagen), ámbrás (Venlo), ambras (<fr.) maken: ambras make (Schimmert), ambras makend (Merkelbeek), behei: behei (Eys), behäi (Geleen), behèj (Caberg), bəhèəj (Amstenrade), blaai: WNT: blaai (I), ophef, wind, drukte.  blaai (Venray), WNT: blaai (I), ophef, wind, drukte. vgl. Meerlo-Wanssum Wb. (pag. 73): blajere, 1. bladeren; 2. kletsen, vooral met voorv. rónd en üt: róndblajere, ütblajere. Vertel dat wief niks, ze blajert alles üt (rónd).  blaai (Venray), blabla: bla bla (Roermond, ... ), bluf: bluf (Bree, ... ), blöf (Maastricht, ... ), bluffen: [=lm. opscheppen?, RK]  bloeffe (Kerkrade), bluffə (Oirsbeek), bohei (rh.): behei (Eys), behèj (Caberg), bəhèəj (Amstenrade), De Limburgse vormen met b en een tweeklank aan het eind sluiten m.i. het meest aan bij de vorm die ook in het Rijnland bekend is: Buhei. In het Rheinisches Wörterbuch deel I kol. 1106 vind je heleboel vormen onder dat trefwoord. Gezien ook de vormen in het WNT zou ik in dit geval voor een trefwoord kiezen dat wat dichter bij het Limburgse (en Rijnlandse) ligt: bohei.  behäi (Geleen), branie: braanie (Roermond, ... ), embarras (fr.): ambarras (Maastricht), àmbəràs (Maastricht), gestoef: gesjtoef (Nunhem, ... ), gəsjtoef (Kapel-in-t-Zand, ... ), gəstŏĕf (Niel-bij-St.-Truiden), gestuit: gesjtuut (Gronsveld, ... ), gestuut (Gulpen, ... ), gestuits: gesjtuuts (Gulpen, ... ), gezwets: gezwets (Tienray, ... ), grootspraak: grootsjpraak (Vlodrop, ... ), grootspraok (Meeuwen, ... ), ikkakkerij: iekakkerèè (Sint-Truiden), ikkakkerèè (Sint-Truiden), ingebeelde gek: ingebilde gek (Sevenum), jannerij: jànnerèè (Sint-Truiden), kak: doe mit diene kaale kak: jij bluffer  kak (Sittard), kal: kaal! (Mheer, ... ), kale kak: kāle kak (Susteren, ... ), opscheppen: [=lm. opscheppen?, RK]  opschöppe (Amby), opschùppe (Sevenum), opsjuppe (Maasniel), opsjöppe (Herten (bij Roermond), ... ), opsjüppe (Stein), ópsjuppə (Epen), ôpschöppe (Oirlo), opschepperij: opschöpperi-j (Weert, ... ), opsjupperie (Gulpen, ... ), opsjöpperie (Doenrade, ... ), opsjöpperiej (Klimmen, ... ), òpsjépperi-j (As, ... ), stoef: stjoef (Neer, ... ), stoef (Bree, ... ), stof (Meeuwen, ... ), stŏĕf (Venlo, ... ), stuf (Eigenbilzen, ... ), stóef (Sint-Truiden), stóf (As, ... ), stoefen: [=lm. opscheppen?, RK]  schtoeve (Schimmert), sjtoefe (Herten (bij Roermond)), sjtoeffe (Posterholt), sjtoefə (Heel), stoefe (Montfort), stof: stóf (As), strof: stroef (Schinnen), strōf (Tungelroy, ... ), stroffen: stroffen (Haler), strôffe (Ell), strôoffə (Kelpen), strontserij: sjtrŏnksərijj (Nieuwenhagen), struntz: RhWb VIII kol 885: struntzen: prahlerisch übertreiben, aufschneiden, stolz zur Schau tragen  sjtrŏngs (Waubach), strunzerij: RhWb VIII kol 885: struntzen: prahlerisch übertreiben, aufschneiden, stolz zur Schau tragen  sjtrŏnksərijj (Nieuwenhagen), stuit: sjtuut (Sittard, ... ), stuut (Stokkem), m.  šty(3)̄.t (Eys, ... ), stuiten: Van Dale: III. stuiten, (gew.) pochen, bluffen, snoeven, opsnijden.  sjtutte (Vaals), sjtūūtə (Heerlen), sjtüte (Geleen), stuute (Noorbeek, ... ), stuitkal: stuutkal (Stokkem), wind: wiend (Venray, ... ), windj (Weert, ... ) bluf || gebluf, bluf || grootspraak || opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)] || snoeverij, bluf || zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
blusbak bak: bak (Waubach, ... ), blusbak: bløs˱bak (Lommel, ... ), bluskuip: bløskōp (Wellen), ijzeren kuip: ęjzǝrǝ kāp (Sint-Truiden), kalkbak: kalǝk˱bak (Berverlo, ... ), kalǝk˱bák (Stokrooie), kálǝk˱bák (Bree), kalkkuip: kalǝkkȳp (Tungelroy), kalǝkkø̜jp (Maastricht), kalǝkkūǝp (Belfeld), kalkmolen: kalǝkmø̜̄lǝ (Kaulille), kalkpan: kalǝkpan (Bleijerheide, ... ), kālkpan (Mesch), kālǝkpan (Heugem), kalktijn: kalǝktsiŋ (Kerkrade), kalkton: kalǝktǫn (Munstergeleen), kalktrog: kalǝktrōx (Dieteren), kuip: kuǝp (Rijckholt), kūp (Noorbeek, ... ), lesbak: les˱bak (Eijsden, ... ), løš˱bak (Posterholt, ... ), lø̜s˱bak (Ottersum, ... ), lø̜š˱bak (Waubach), lēs˱bak (Panningen), lęjs˱bak (Blerick), lęs˱bak (Bilzen, ... ), lęš˱bak (Geulle, ... ), lɛ ̝s˱bak (Achel), lɛs˱bak (Genk, ... ), lɛš˱bak (Beek, ... ), lɛ̄s˱bak (Helden, ... ), lɛ̄šbak (Kerkrade), lespan: lɛšpan (Beek, ... ), lɛ̄šp ̇an (Vaals), ligbak: lex˱bak (Gronsveld), pan: pan (Maaseik), plekkersmolen: plɛkǝrsmø̜̄lǝ (Kaulille), spirwî/spèrwi: sperǝwi (Sint-Truiden), tijn: tin (Sittard), tiŋ (Noorbeek, ... ), trog: trǫax (Waubach) De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.] II-9
blussen blussen: blaise (Opglabbeek), blesschen (Neeroeteren, ... ), blesse (Gelieren/Bret, ... ), blessen (Beverst, ... ), blessən (Peer), blesə (Martenslinde), bleuse (Zichen-Zussen-Bolder), bleusschen (Rijkhoven), bleusse (Hoeselt, ... ), bleussen (Jeuk), bleussə (Zichen-Zussen-Bolder), bleûssə (Geistingen), blēssən (Eigenbilzen), blossen (Rotem), blŏsse (Neeroeteren), bluchchen (Mechelen-aan-de-Maas), bluisse (Lanaken), blussche (Lanaken, ... ), blusschen (Alken, ... ), blusse (Kozen, ... ), blussen (Achel, ... ), blŭsse (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), blŭssen (Elen, ... ), blyssən (Oostham), blysə (Borgloon, ... ), blässə (Bilzen), blèsse (Niel-bij-As, ... ), blèssen (Niel-bij-As), bléssə (Rosmeer), blösje (Mheer), blössche (Sittard), blösse (Kessenich), blössə (Maastricht), blösə (Molenbeersel, ... ), blø.ssə (Genoelselderen), bløssə (Herk-de-Stad, ... ), bløsən (Hamont), bløšə (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), blø͂ͅssə (Lanaken), bløͅsə (Sint-Truiden), blüsse (Borgloon), blə:sn (Zonhoven), blə[e}sən (Diepenbeek), bləsschen (Meeswijk), bləsschin (Rekem), bləsse (Kanne, ... ), bləssem (Elen), bləssen (Elen), bləssə (Lanaken), bləsə (Maaseik), blɛsse (Opoeteren), blɛssə (Neerglabbeek, ... ), tblyssə (Herk-de-Stad), ???  blèssen (Mopertingen), lschen (du.): lēūjsche (Welkenraedt), løjšə (Welkenraedt), spuiten: speeten (Bilzen), speiten (Bree), spetə (Kuringen), speute (Heers), speuten (Hoeselt, ... ), speutən (Hoeselt), spēten (Beverst), spuiten (Grote-Brogel, ... ), spyitən (Neerpelt), spøtə (Kortessem), spø͂ͅətə (Gutshoven), uitdoen: vier aut-doen (Peer), vier autdoen (Genk) blussen [ZND 23 (1937)] III-3-1
blusser barst: bɛst (Tessenderlo), blaasje: blǫǝskǝ (Neeritter), heilige dag: hɛlgǝndax (Leunen), kalkoog: kalǝk˱ǫwx (Herten), kalkpit: kalǝkpet (Hoensbroek), kalksteen: kalǝkštē (Kerkrade  [(meervoud: kalǝkštęŋ)]  ), kalǝkštē̜ (Noorbeek, ... ), kalksteentje: kalǝkstęŋkǝ (Meeuwen), kalǝkštentjǝ (Eys), kraaiepoot: krɛjǝpuǝt (Heythuysen), mannetje: mɛnšǝ (Kerkrade  [(meervoud: mɛnšǝrǝ)]  ), ongeblust steentje: ongǝblø̜st stēnkǝ (Genk), opspringer: ǫpspreŋǝr (Montfort), pit: pet (Heerlen), pok: pøk (Tegelen), pǫk (Houthem, ... ), pokje: pø̜kskǝ (Rothem), schilfertje: šelǝvǝrkǝ (Schimmert), schulpje: sxø̜lǝpkǝ (Sint-Truiden), springbrikje: spreŋbrekskǝ (Oud-Caberg) Klein, ongeblust kalksteentje in pleisterwerk. De aanwezigheid van ongebluste deeltjes in pleisterwerk dient zoveel mogelijk worden vermeden, aangezien deze langzaam uitblussen, zich uitzetten en de pleisterspecie vervolgens van de muur afdrukken. Het barsten van een ongeblust kalkdeeltje werd in L 265 'spotten' ('spø̜tjǝ') genoemd. [N 32, 37c; monogr.] II-9
blustoren blustoren: bløstoarǝ (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]), bløsturǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]), bløstuǝrǝ (Chevremont  [(Julia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), bløštūrǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma]), blø̜stoarǝ (Stein  [(Maurits)]   [Maurits]), blø̜štōrǝ (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Julia]), blø̜štǭrǝ (Geleen  [(Maurits)]   [Maurits]), koeltoren: kø̄ltoarǝ (Lutterade  [(Maurits)]   [Laura, Julia]), lestoor: lɛštuǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Eisden]), lestoren: lø̜štuǝrǝ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale]) Torenvormig gebouw waarin de cokes met water wordt afgekoeld. [N 95, 110] II-5
bluswagen bluswagen: bløswāgǝ (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma]  [Maurits]), bløswān (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Domaniale]  [Julia]), bløsw˙ān (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Emma]), bløšwāgǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), blø̜swāgǝ (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]), blø̜šwāgǝ (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Wilhelmina]), leswagen: lø̜šwān (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Maurits]), lɛšwān (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]) Voertuig waarmee de hete cokes van de oven naar de blustoren wordt vervoerd. [N 95, 111] II-5
bluts bluts: blets (As, ... ), bleuts (Hoepertingen, ... ), blits (Meeuwen, ... ), bluts (Alken, ... ), blutsch (Gulpen, ... ), blutsj (Beek, ... ), blūtsj (Schinnen), blŭtsch (Brunssum, ... ), blèts (Bilzen, ... ), blöts (Beesel, ... ), blötsch (Amby), blötsj (Amstenrade, ... ), blø.tš (Eys, ... ), bløtsj (Montzen), blùts (Hoeselt, ... ), blútsj (Nieuwenhagen), blûtsj (Melick, ... ), blüts (Ophoven), blütsj (Wijlre), bləts (Jeuk), blətsj (Gulpen), in veel dingen kunde blutsen sloan, behalve in water (Peer), #NAME?  bluts (Ell, ... ), (=verdikking)  bluts (Tungelroy), (buil)  bluts (Venlo), (naar buiten)  bluts (Weert), (verhoging)  blöts (Venlo), Eig. duidelijker op p. 335: verwijzing nr. syn. blùts bij nùts.  blùts (Kortessem), korte e  blèts (Eigenbilzen), Ook: bluts.  blits (Gruitrode), Zie ook buts.  bluts (Hamont), bult: bult (Heythuysen), bö:lt (Amby), bölt (Maastricht, ... ), (naar buiten)  böltj (Weert), (uitdeuken?)  bult (Tienray), buts: buts (Achel, ... ), buuts (Neer), (uitdeuken)  buts (Tienray), B.v. Dien oauwe bedong stuet vol butsen.  buts (Hamont), deuk: (deuk) (Beek), deouk (Neer), deuk (Ell, ... ), dueök (Stevensweert), däök (Echt/Gebroek), dèuk (Swalmen), dêûk (Nunhem), #NAME?  deuk (Reuver), (in de diepte)  deuk (Tungelroy), dompel: deumpel (Oirlo), dimpel (As, ... ), dompel (Kinrooi), dumpel (Blerick, ... ), dumpə (Montfort), dumpəl (Kapel-in-t-Zand, ... ), dump’l (Bocholt, ... ), dömpəl (Susteren), #NAME?  dûmpel (Blerick), (deuk)  dumpel (Venlo), (holte ontstaat)  dûmpel (Tienray), (naar binnen)  dumpel (Weert), (verlaging)  dömpel (Venlo), M.b.t. auto.  dumpəl (Opglabbeek), Zie ook: blöts.  dumpel (Herten (bij Roermond)), duts: duts (Gennep, ... ), Inwendig  duts (Venray), fok: n fōēk (Geleen), indeuking: indeuking (Maastricht), kuiltje: kulke (Meijel), nol: B.v. Ich ham ne nol ùp mène kop.  nol (Beverlo), nuts: nuts (Houthalen, ... ), nèts (Zutendaal), nöts (Gors-Opleeuw), nùts (Kortessem), B.v. Doo ès ön nuts in-e bus.  nuts (Beverlo), B.v. iech (h)èb `n ~ èn menne kop.  nèts (Hasselt), uts: uuts (Genk), öts (Borgloon, ... ), veeg: vèèg (Schinnen), zonk: WNT: zonk (I), 1) Laagte a) In het alg.: lage plek, verzakking, kuil in wegdek, dak, vloer enz.  zonk (Gruitrode) bluts || bult, deuk, bluts || deuk || deuk, bult || Deuk: een buiging in een effen oppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, duts, bluts, dumpel) [N 108 (2001)] || Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)] III-1-2
blutsen blukken: bluke (Meterik), blutselen: blötselje (Dieteren), blutsen: bl`tse (Heers), blaitsen (Opoeteren), bletse (As, ... ), bletsen (As, ... ), bletsə (Hasselt, ... ), bletzen (Kerkom), bleutse (Heers, ... ), bleutsen (Hoeselt, ... ), bleutsjen (Boorsem), bleuudzə (Geistingen), bleütsen (Borlo), blētsen (Eigenbilzen), blĕtsen (Kerkom), blĕtsĕ (Vroenhoven), blĕŭtse (Riemst), blĕŭtsen (Werm), blitse (Bilzen, ... ), blitsen (Meeuwen, ... ), blitsə (Meeuwen), bloetsə (Maastricht), bloetšə (Rekem), blotš∂ə (Opgrimbie), blōͅtsə (Lanaken), bludze (Geistingen), bluetse (Aalst-bij-St.-Truiden), bluitsjə (Montfort), blusje (Teuven), blusjen (Rekem), bluts (Meijel, ... ), blutsch (Amby), blutsche (Bingelrade, ... ), blutse (Beesel, ... ), blutsen (Baarlo, ... ), blutsj (Schimmert), blutsje (Beek, ... ), blutsjen (Born, ... ), blutsjə (Brunssum, ... ), blutsö (Stevensweert), blutsə (Heel, ... ), blutze (Geistingen), bluuts (Herten (bij Roermond)), bluutse (Beegden), bluutsen (Heythuysen), blūtsen (Elen, ... ), blūtsje (Schinnen), blŭtsche (Schimmert), blŭtschu (Brunssum), blŭtse (Stevensweert), blŭtsje (Gulpen), blytšə (Welkenraedt), blètschen (Rotem), blètse (Hasselt, ... ), blètsen (Eigenbilzen, ... ), blètze (Sint-Lambrechts-Herk), blèutsen (Elen), blétse (Grote-Spouwen), blétsen (Bilzen, ... ), blêtse (Bilzen, ... ), blêtsen (Maaseik, ... ), blêətsen (Bree), blëtse (Rosmeer), blëtzen (Bilzen), blö.tše (Montzen), blö:tsə (Lanaken), blödzə (Opitter), blötsche (Amby, ... ), blötschen (Amby, ... ), blötse (Broeksittard, ... ), blötsen (Steyl), blötsje (Berg-en-Terblijt, ... ), blötsjen (Vucht), blötsjə (Amstenrade, ... ), blötsjən (Urmond), blötsə (Beesel, ... ), blötšə (Mechelen-aan-de-Maas), blötṣe (Montzen), blø.tšə (Ingber), bløtsə (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), bløtsən (Hoeselt, ... ), bløͅtsə (Lanaken), blùts (Stein), blùtse (Maasbracht, ... ), blùtsje (Schimmert), blútsjə (Nieuwenhagen), blûtsen (Echt/Gebroek), blûtsj (Melick), blûtsje (Stein), blütse (Wellen), blütsje (Wijlre), blüətsche (Kelmis), blətchen (Rotem), blətse (Mal, ... ), blətsen (Piringen, ... ), blətsje (Gulpen), blətsə (Gutshoven, ... ), blətšən (Boorsem), blətza (Koninksem), gebluiĕtst (Sint-Truiden), #NAME?  blutse (Blerick), blötse (Echt/Gebroek), (=verdikking in het lichaam)  blutse (Tungelroy), (voor de kop)  bluts (Venlo), Bijv. appels.  blø.tšə (Eys), De informant geeft het subst. mv. op in de zin: geen blutsen in de appels doen (maken)!  blēūtschen (Welkenraedt), i.e. deuken maken  blötsje (Guttecoven), Zelden gebruikt  blötse (Kermt), blutseren: blitsījeren (Beverst), blutsere (Koersel), bult: bult (Meijel, ... ), butsen: bidsen (Linde), bitsen (Peer), boetse (Meerlo), buts (Sevenum), butse (Arcen, ... ), butsen (Beverlo, ... ), buətsə (Guigoven), bŭts (Leunen), bŭtse (Swolgen, ... ), bötse (Grubbenvorst), bøtsən (Sint-Huibrechts-Lille), bùts (Sevenum), bətsə (Zepperen), deuken: deuk (Venlo), deuke (Geulle, ... ), dēūke (Amby), dompelen: dimpele (As), dumpele (Weert), dumpələ (Kapel-in-t-Zand), dutsen: dutsə (Gennep), dytsə (Beringen), dytsən (Oostham), een bluts houwen: eͅŋ blø.tš hoͅuə (Eys), een bluts krijgen in: ein blötsj in kriege (Geleen), een buil slaan: ein buul sloan (Echt/Gebroek), een bult slaan: eine böltj sloan (Stevensweert), einə bujlt slaon (Montfort), een dompel slaan: ən dumpəl slao (Meijel), een uts houwen: n öts houwe (Wolder/Oud-Vroenhoven), indeuken: indèuke (Swalmen), kneuzen: (knozə) (Halen), knotsen: (knotsen) (Eigenbilzen), knautse (Geleen), knitsen (Linde), knotsen (Gruitrode, ... ), knōtsə (Lanaken), knŏtse (Lanaken), knutse (Afferden, ... ), knutsen (Hechtel, ... ), knètsen (Genk), knøtsən (Hamont), kweddelen: (kwedele) (Zichen-Zussen-Bolder), kwetsen: kwètse (Kessenich), m.b.t. vruchten  kwètse (Gennep), nutsen: netse (Genk), netsen (Beverst, ... ), netsə (Schulen), neutsen (Kortessem, ... ), nĕts (Hasselt), notsə (Herk-de-Stad), noͅtsə (Halen), nutse (Linkhout), nutsen (Beverlo, ... ), nutsə (Loksbergen), nytsə (Halen), nètse (Stevoort), nètsə (Kuringen), nëtzen (Bilzen), nötsə (Herk-de-Stad, ... ), nötsən (Hasselt), nø.tsen (Sint-Lambrechts-Herk), nø.tsə (Lummen), nøtsen (Diepenbeek), nətse (Kozen), nətsen (Sint-Huibrechts-Hern, ... ), nətsn (Zonhoven), nətsə (Kuringen), nətsən (Diepenbeek), punniken: punnik(e) (Neer), stuiken: stu.kə (Eupen), tutsen: toͅtsə (Halen), utsen: ötse (Caberg) blutsen [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m] || Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)] || De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)] III-1-2
blutsen, van een appel beurze plekken: ideosyncr.  beurse plekke (Hoensbroek), bletsen: blètsen (Eigenbilzen), WBD/WLD é leunt aan bij ö  blétse (As), WLD  blätsje (Geleen), ± WLD  blitse (Vlijtingen), bluts: bluts (Ittervoort, ... ), blutsch (Eys, ... ), blutsj (Schimmert), bluuts (Herten (bij Roermond)), blöts (Pey), eigen fon. aanduidingen geblutsdje .....  bluts (Ell), ideosyncr.  bluts (Eijsden, ... ), blutsch (Vlodrop), WBD/WLD  blutsch (Lutterade), blùs (Stein), WLD  bleutsch (Vijlen), bluts (Venlo), blutsj (Posterholt, ... ), blöts (Maastricht), blötsj (Guttecoven, ... ), blùtsch (Geverik/Kelmond), blútsj (Born), bəlöts (Maastricht), WLD additie bij vraag 89: ook wel gezegd van een doodgoed mens!  blutsj (Ubachsberg), blutsen: bleutse (Hoeselt), blutsche (Heerlerbaan/Kaumer), blutse (Boekend, ... ), blutsje (Hoensbroek, ... ), blutsjə (Epen), blut’sjə (Sittard), bluutse (Herten (bij Roermond)), blūtsje (Doenrade), blötsche (Amby), blötsde (Maastricht), blötse (Echt/Gebroek, ... ), blötsje (Geulle, ... ), blötsjen (Geleen, ... ), blötsə (Maastricht), blùt-sjen (Neerharen), + WLD  blötsje (Klimmen), Bree Wb.  blutse (Bree), eigen spellingsysteem  blutsen (Meijel, ... ), blutsjen (Maastricht), blötsje (Schinnen), Endepols  blötse (Maastricht), ideosyncr.  blutse (Eijsden), blötsje (Gronsveld), LDB  blutse (Roermond), NCDN  blutsö (Stevensweert), Veldeke  blutsen (Haelen), blutsje (Waubach), blötse (Echt/Gebroek), blötsje (Klimmen), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones U: zoals in wurm, gud (goot), put (put) wordt ongeveer uitgesproken zoals de \\ in t Engelse woord: the.  blutsje (Gulpen), Veldeke 1979, nr. 1  blutse (Venray), Venlo e.o.  blutse (Maasbree), WBD / WLD  blətsə (Beesel), WBD-WLD  blutsə (Roermond), WBD/WLD  blutsen (Ophoven), blutsə (Kapel-in-t-Zand), blŭtsjə (Nieuwenhagen), blötsjə (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), blötsə (Maastricht, ... ), WBD\\WLD  blötsjə (Amstenrade), WLD  (blötsje) (Schinnen), blutsche (Gulpen, ... ), blutschu (Brunssum), blutse (Thorn, ... ), blutsen (Kesseleik, ... ), blutsje (Itteren), blutsjə (Doenrade, ... ), blutsə (Gennep, ... ), blötsje (Itteren, ... ), blötsjə (Hulsberg), blötsə (Maastricht), WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)  blutsə (Haelen), ± WLD  blutse (Weert), butsen: Nijmeegs (WBD)  butsə (Meijel), oude spellingsysteem  butsen (Meijel), Veldeke aangepast  butse (Tienray), Veldens dialekt  butsen (Velden), WLD  butse (Venray), geblutst: gebluts (Maastricht, ... ), gebluts fruit (Blerick), geblutst (Horst, ... ), geblutstj (Haler), geblös (Maastricht), geblötsde (Maastricht), geblùts (Roermond), geblûtjst (Stein), gəblötsj (Schinnen), jeblütscht (Vaals), eigen spellingsysteem  geblutstj (Neer), geblösjt (Merkelbeek), geblötsjt (Geleen), Endepols  geblöts (Maastricht, ... ), geblûts (Maastricht), ideosyncr.  geblutsj (Thorn), geblutst (Oirsbeek), geblötsch (Sittard), geplötsj (Sittard), jebludsjd (Kerkrade), WBD / WLD  gebluts (Reuver), WBD/WLD  geblitst (Opglabbeek), geblöts (Maastricht), geblötsjt (Urmond), WLD  gebluts (Swalmen), geblutst (Maasbree, ... ), geblŭtscht (Schimmert), gebutst: gebutst (Eksel, ... ), gehutst: eigen spellingsysteem hutse  gehutst (Meerlo), gekneusd: Endepols  gekneus (Maastricht, ... ), geknutst: WLD  gəknötsjt (Sweikhuizen), genutst: genutst (Houthalen), kneuzen: oude spellingsysteem  kneuzen (Meijel), WBD/WLD  kneuzə (Nieuwenhagen), knutsen: WBD/WLD  knutsje (Caberg), kwetsen: kweͅ.tšə (Eys, ... ), kwètse (Gennep), ideosyncr. additie bij vraag 89  kwetse (Maastricht), WBD/WLD  kwéjtsjə (Maastricht), nutsen: nutsə (Loksbergen, ... ), tutsen: IPA, omgesp.  tøtsə* (Kwaadmechelen) [SGV (1914)]blutsen [N 82 (1981)] || Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)], [N 82 (1981)] || kneuzen || murw kloppen ve appel I-7