e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloemperk bed: bed (Sittard), bet (Gutshoven, ... ), beͅd (Ellikom, ... ), beͅdə (Alken, ... ), beͅt (Achel, ... ), béd (Noorbeek, ... ), bɛt (Bleijerheide, ... ), Zelden böt E bèt s(e)laöët  bèt (Zonhoven), bedje: betšə (Diets-Heur, ... ), beͅdəkə (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), beͅdəkən (Hechtel), beͅdəkəs (Duras, ... ), beͅdəʔə (Beringen, ... ), beͅdəʔən (Kwaadmechelen), beͅdəʔəs (Oostham), beͅtj (Sint-Lambrechts-Herk), beͅtjšə (Tongerlo), beͅtjə (Beek (bij Bree), ... ), beͅtjən (Hamont), beͅtjəs (Ophoven, ... ), beͅtšə (Boorsem, ... ), beͅtšəs (Zepperen), bøͅtjə (Diepenbeek), bloembed: blômbed (Schaesberg), bloembedje: blombèdsje (Maastricht), bloemenbed: blomebèd (Heel, ... ), bloomebèd (Klimmen), bloemenbedje: blomebèdje (Heel), bloemengaard: blomegaard (Koningsbosch), blommenjaad (Bocholtz), bloomegaard (Puth), blŏmməgāāt (Nieuwenhagen), (d\'r jaad = de tuin).  bloommejaad (Kerkrade), bloemengaardje: blommejeëdsje (Kerkrade), bloemenhof: bloemenhof (Venray), blomehaof (Kessel), blomenhaof (Boukoul), bloomehaof (Vlodrop), bloomehoaf (Posterholt), bloomenhoaf (Blerick), bloumehaof (Nieuwstadt), (bloeme; zonder n).  bloemehof (Venray), bloemenhofje: blomeheufke (Haler), bloomehöfke (Baarlo, ... ), bloumehöfke (Nieuwstadt), bloemenmoesempje: blomemeusemke (Obbicht), bloemenperk: blomeperk (Echt/Gebroek, ... ), blommenperk (Meerssen), blommeperk (Waubach), blommeperrek (Maastricht), bloome-perk (Maasbracht), bloomeperk (Doenrade, ... ), bluməpɛrk (Gutshoven), blòmmeperk (Hoensbroek), koelef = de tuin? ps. invuller heeft dit woord genoteerd, maar ik weet niet waar het bij hoort!  bloomeperk (Doenrade), bloemenperkje: blommeperksje (Haanrade), bloementuin: blommətuin (Maastricht), blōōmetuin (Heel), bloemperk: blomperk (Maastricht), bloompêrk (Weert), gaard: gaat (Waubach), het afgekort: aafgekörtj (Ospel), hofje: hèùfkə (Maastricht), höfke (Nieuwstadt, ... ), koolhof: koaf (Venlo), kōālef (Schimmert), park: fr. parc  pàr’’k (Tongeren), perceel: pərseͅil (Kortessem), perceeltje: pərsēlkə (Elen, ... ), pərseͅilkə (Bommershoven, ... ), pərsiəlkə (Opoeteren), perk: paerk (Castenray), perk (Baarlo, ... ), perrek (Maastricht), pēͅrk (Overpelt), pēͅrək (Eksel, ... ), peͅ.rək (Borgloon, ... ), peͅrk (Beverlo, ... ), peͅrək (Helchteren, ... ), pèrrek (Eijsden, ... ), pérk (Gronsveld), pérrek (Maastricht), pørək (Maaseik), pøͅrək (Herk-de-Stad, ... ), pərək (Maaseik), pɛ.rək (Meeuwen), pɛrk (Beverlo, ... ), pɛrək (Berg, ... ), pɛ̄rk (Gerdingen, ... ), pɛ̄rək (Eksel, ... ), Hë hèt ë pêr¯¯rkë bloemmë gëzattë veurô ¯n én zënë huòf Wai vë kéndër wórë, spéldë vë altèd tüssë de vêr¯¯kësbêk òp t pêr¯¯k  pêr’’k (Tongeren), perk -> bloemperk: pɛrk (Hoensbroek), perkje: perkje (Klimmen), peͅ.rkskə (Diepenbeek), peͅ.rəkskə (Berbroek, ... ), peͅ.rəkskəs (Sint-Lambrechts-Herk), peͅrkskə (Bilzen), pèèrkskə (Maastricht), plekje: pleͅkskə (Diets-Heur), rabat: rabat (Wellen), rabatə (Vorsen), rəbat (Broekom, ... ), rəbatə (Boekhout), stukje: støͅksksə (Kerkom, ... ), støͅkskə (Bommershoven), veldje: veͅltjə (Eupen) [Goossens 1a (1955)] [Goossens 1b (1960)] [ZND A1 (1940sq)] [ZND m] [ZND m] [ZND m] [ZND m] [ZND m] [ZND m] [ZND m]afgeperkte en verhoogde plaats in de tuin || bloembed || bloemenperk || een perk (bloemperk) [ZND A1 (1940sq)] || Hoe noemt u het afgeperkt deel van een tuin met bloemen? [N 104 (2000)] || perk (bloemperk) [ZND A1 (1940sq)] || tuinvak || vak in een tuin I-7, III-2-1
bloempot bloembak: blūmbak (Ottersum), bloemenbak: blōmǝbak (Tegelen), bloemenpot: blōmǝpǫt (Tegelen), bloempot: blumpǫt (Helchteren, ... ), blōmpǫt (Kaulille), blūmpǫt (Gingelom, ... ), cactuspot: kaktøspǫt (Ottersum  [(3 en 4 cm)]  ), drijfschaal: drī̄fsxǭl (Ottersum), negen: nē̜gǝ (Ottersum  [(9 cm: voor geraniums)]  ), stekpot: stɛkpǫt (Ottersum  [(5 tot en met 7 cm)]  ), štɛkpǫt (Tegelen), tulpenbakje: tølǝpǝbɛkskǝ (Ottersum) Aarden pot voor bloemen. [N 49, 113a; N 49, 113b; N 49, 125a; L 32, 15a; monogr.] II-8
bloemton bloemton: bloemton (Sint-Truiden), meelton: mē̜lton (Helden, ... ), mē̜ltōǝn (Blerick), męǝlton (Bleijerheide, ... ), meelvat: mē̜lvāt (Helden, ... ), ton: ton (Heerlen), tōn (Meijel), trom: trom (Rekem) De ton waarin de bloem bewaard wordt. [N 29, 17] II-1
bloemzak zak: zak (Tungelroy), zakken (Eijsden, ... ), %%meervoud%%  zɛk (Leuken, ... ) De zak waarin de bloem bewaard wordt. [N 29, 17] II-1
bloesem appelbloei: appelblui (Sittard), ap’pelblui (Bleijerheide, ... ), appelenbloei: appelebleuij (Dilsen), bloei: bleui (Maastricht, ... ), bleuj (Eijsden, ... ), blui (Sittard), bluij (Kerkrade, ... ), bluj (Hoensbroek, ... ), bluui (Heel), bløj (Klimmen), de blûj van de baum (Munstergeleen), bloeien (mv.): blijen (pl) (Bree), bloem: bloem (Hasselt), bloom (Tegelen), (= bloessem).  blŏĕm (Meijel), = bloesem.  bloom (Lottum), bloesem: bloesem (Roermond, ... ), blŏĕssəm (Meijel), blóósəm (Maastricht), bloesems (mv.): bloesems (Maastricht), fleur: fleur (Sittard), kerstengelbloei: kesstaangelbleuij (Dilsen), knop: = knop.  knŏp (Lottum), miem: bloesem van sommige bomen  miem (Heerlen), mv.; verkl.w.: mieme; miemke  miem (Heerlen) [ZND m]appelbloesem || bloesem || bloesem (van sommige bomen) || Welke dialectbenamingen van bloesem, vruchten etc. van bomen en struiken kent u? [N 74 (1975)] I-7
blok balk: balǝk (Wellen), betonblok: bǝtǫ̃blǫk (Hoepertingen), bǝtǭnblǫk (Hoepertingen), blauwe steen: blő̜wǝ stīǝn (Sint-Truiden), (mv)  blő̜w stejn (Ordingen), blok: blǫk (Alt-Hoeselt, ... ), dwarshout: dwarshǭt (Haren), grote pan: grutǝ pan (Diepenbeek), het pulferen: hǝt pølvǝrǝ (Vliermaalroot), houten koffertje: hǭǝtǝ kǫfǝrkǝ (Bommershoven), kleine stoel: klɛnǝ stuǝl (Kortessem), kogelpan: kōgǝlpan (Diepenbeek), kussen: ke̜jsǝ (Bilzen), kø̜sǝ (Hoeselt), leer: lē̜r (Nunhem), maalstoel: mǭǝlstuǝl (Kortessem), oude molensteen: ā mø̄jlǝstejn (Heks), pan: pan (Lanaken), patte: pat (Neeroeteren), pot: po̜t (Herk-de-Stad, ... ), pulf: pølǝf (Kuringen), stijl: stęǝl (Gutschoven), stoel: stu.l (Tongeren) Het stalen, in P 188 betonnen, blok waarin de pot of pan bevestigd is die in watermolens het lager vormt van de taats van het staakijzer. [Vds 106; Coe 126; Grof 149] || Op de vormtafel bevestigd vierkant stuk leer waarop de bodemloze vormbak werd geplaatst. [monogr.] || Vierkant houten of stenen blok. In het midden ervan bevindt zich een holle stenen of metalen kom waar het uiteinde van de molenboom in rust en ronddraait. Zie ook afb. 75. Vanderspickken maakt een onderscheid tussen het blok buiten naast het molenrad (Vds 75) en het blok binnen in het molenhuis (Vds 88). Gezien het feit dat beide blokken dezelfde functie hebben, zijn de termen uit de twee artikelen in dit lemma bijeengeplaatst. [Vds 88] II-3, II-8
blok voor aambeeld of klein gereedschap aanbeeldblok: [aanbeeld]blǫk (Geulle, ... ), aanbeeldklos: ambeltklǫs (Well), aanbeeldsklos: ambēltsklǫs (Siebengewald), aanbeeldvoet: ōmbęlt˲vut (Loksbergen), aanblok: āmblǫk (Ophoven), aanviltblok: [aanvilt]blǫk (Bevingen, ... ), aanviltsblok: ānvɛ.ltjs˱blǫk (Tungelroy), āvɛljts˱blǫk (Sittard), ambossblok: [amboss]blǫk (Heerlen, ... ), blok: blǫk (Bilzen, ... ), blok van het aanvilt: blǫk ˲van ǝt˱ [aanvilt] (Stokkem  [(meestal het onderste deel van eikeboom)]  , ... ), boomblok: bǫwmblǫk (Wijnandsrade), boomvot: bǫwmvǫt (Wijnandsrade), ezelenblok: ē̜zǝlǝblǫk (Roermond), houten blok: hø̜̄tǝ blǫk (Tessenderlo), klos: klǫs (Heijen, ... ), klots: klǫts (Helden, ... ), knoer: knōr (Swalmen), knūr (Reuver), kont: kōnt (Lanaken), kont van de boom: kǫnt ˲van nǝ bōm (Bilzen), stoel: štōl (Schimmert), voet: vos (Bleijerheide, ... ), vōt (Helden, ... ), vot: vǫt (Stokkem  [(onderste deel van eikeboom)]  ) Het houten blok waarop aambeeld, speerhaken, staken etc. geplaatst worden. Het bestaat doorgaans uit het onderste, dikke gedeelte van de stam van een taaie boomsoort. Zie ook afb. 16. Bij de koperslager uit L 210 vormde het blok de basis voor de ezel, een aambeeldachtig hulpgereedschap dat bestond uit een soort stang waaraan aan één uiteinde een bolle of platte verhoging was aangebracht. In de bovenzijde van het blok waren gaten met verschillende diameters aangebracht die werden gebruikt wanneer in een metalen plaat een bol vlak moest worden geklopt. Vgl. ook de toelichtingen bij de lemmata "ezel" en "matrijs, holblok". Zie voor het woordtype knoer ook RhWb (IV) kol. 1069, s.v. ɛKnurzɛ: "knorriges Stück Holz, Baum-, Aststumpf, Wurzel, schwer spaltbar". De tussen haakjes geplaatste vormen zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma "aambeeld".' [N 33, 41; N 64, 32g; N 66, 13g; N 64, 32d; N 66, 13d; N 66, 5b; monogr.] II-11
blok, klos om het touw aan te spannen blok: blǫk (Boekt Heikant, ... ), drukhout: drukhout (Munstergeleen), haspel: haspel (Achel), hoefklos: hufklǫs (Kiewit), katrol: katrǫl (Beek, ... ), kǝstrǫl (Bilzen), kǝtrǫl (Sint-Truiden, ... ), katrolletje: katrølǝʔǝn (Lommel), klamp: klãmp (Tegelen), klamphout: klamphout (Beegden), klomp: klǫmp (Beringen), klos: klǫs (Hasselt, ... ), klǭǝs (Kermt), klots: klǫts (Hasselt), knevel: knevel (Middelaar, ... ), knęi̯vǝl (Rummen), kram: kram (Obbicht), ratel: ru̯ǫtǝl (Hoeselt), rōtǝl (Hoeselt), rǫu̯tǝl (Borgloon), vregelhaak: vręi̯gǝlhǭk (Herkenbosch), vregelskuil: vrɛgǝlskȳl (Waubach), wartel: wø̜rtǝl (Obbicht) Het hulpmiddel dat dient om het touw waarmee de lading gebonden is nog strakker aan de spannen. Het gaat hier om een los stuk gereedschap, een klos, een katrol of een willekeurig ander stuk hout waaromheen of waardoorheen het touw wordt gehaald en aangetrokken. Voor dit doel kan ook de vregelstok worden gebruikt waaromheen het touw als met een knevel wordt aangedraaid. [N 18, 140; A 34, 10; add. uit N 17, 40; A 34, 9 en 12d; monogr.] I-3
blokbreukwinning blokbreukbouw: blǫkbrø̄kbǭw (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Het blokgewijs winnen van kolen volgens de instortmethode. Vergelijk het lemma Breukwinning. [Vwo 141] II-5
blokhak blokabsatz: blǫkab˱sats (Bleijerheide), blokhak: blokhak (Lommel), blǫkhak (Meijel, ... ), halve vers: hǭvǝ vās (Bilzen), vrouwlievers: vrōlājvās (Bilzen) Een halve Franse hak, ter hoogte van 3 cm, voor damesschoenen. [N 60, 126c; N 60, 126b; N 60, 126d] II-10