e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boertje, kleine boer boer: bōr (Keent), boertje: birkǝ (Bilzen, ... ), burkǝ (Afferden, ... ), buǝrkǝ (Venray), byrkǝ (Blitterswijck, ... ), byrǝkǝ (Eupen, ... ), byǝrkǝ (Wijlre), byǝrxǝ (Simpelveld), bȳrkǝ (Baarlo, ... ), bȳrɛ̄ǝ (Vaals), børkǝ (Diepenbeek, ... ), børǝkǝ (Aubel), bø̄rkǝ (Baexem, ... ), bø̜i̯rkǝ (Maaseik), bø̜ǝrkǝ (Posterholt, ... ), bērkǝ (Bree), būrkǝ (Horst, ... ), brakkelaar: brakǝlē̜ ̞r (Puth), heiboertje: hęi̯bȳrkǝ (Reuver), hęi̯bø̄rkǝ (Helden), heikneuter: heikneuter (Helden), keut: kø̜̄t (Afferden), keutelboer: kø̄tǝlbōr (Stramproy), kø̄tǝlbūr (Baexem), keutelboertje: kø̄tǝlbyǝrkǝ (Venlo), kø̄tǝlbȳrkǝ (Maastricht), kø̄tǝlbø̄rkǝ (Tungelroy), keuter: kou̯tǝr (Herk-de-Stad), kø̄tǝr (Arcen, ... ), kø̜̄tǝr (Afferden, ... ), kø̜tǝr (Blitterswijck, ... ), keuteraar: kø̄tǝrē̜ ̞r (Limbricht), keuterboer: kø̄tǝrbōr (Ospel, ... ), kø̄tǝrbūr (Arcen, ... ), kø̜̄tǝrbūr (Berkelaar, ... ), kø̜i̯tǝrbōr (Sevenum), kø̜tǝrbūr (Blitterswijck, ... ), keuterboertje: kø̄tǝrburkǝ (Heijen, ... ), kø̄tǝrbȳrkǝ (Amby, ... ), kø̄tǝrbørkǝ (Beringe, ... ), kø̄tǝrbø̄rkǝ (Helden), kø̄tǝrbø̜i̯rkǝ (Buchten), kø̄tǝrbø̜rkǝ (Hegelsom, ... ), kø̜̄tǝrburkǝ (Leunen, ... ), kø̜̄tǝrbø̄rkǝ (Heythuysen), kø̜tǝrbȳrkǝ (Maasbracht), klein boertje: klęi̯n bȳrkǝ (Amby, ... ), klęi̯n bø̜rkǝ (Sevenum), kleine boer: kleŋǝn būr (Mechelen, ... ), klęi̯nǝn bōr (Boshoven, ... ), kneuterboer: knø̄tǝrbūr (Heythuysen), knoddelenboer: knoddelenboer (Sint Odilienberg), koeboertje: kōbȳrkǝ (Puth, ... ), koekeuter: koekeuter (Arcen), osseboer: ǫsǝbūr (Heerlen, ... ), osseboertje: ǫsǝburkǝ (Venray), ǫsǝbȳrkǝ (Ulestraten), ossekeuter: ossekeuter (Arcen), pachtertje: pɛxtǝrkǝ (Klimmen), peelboer: piǝlbōr (Tungelroy), peelboertje: piǝlbȳrkǝ (Reuver), ponnieboer: ponnieboer (Neer), schravelaartje: šrāvǝlɛ̄rkǝ (Geleen), strontboer: strontboer (Kuringen, ... ), vatsji: fɛ̄tši (Sint-Lambrechts-Herk) Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2] I-6
boete amende (fr.): ammèn (Hoeselt), boete: boes (Bocholtz), boet (Hoeselt), boete (Achel, ... ), boete gaeve (Blerick), boetn (Brunssum), boette (Heel, ... ), boettə (Hulsberg), boetə (Diepenbeek, ... ), boot (Stokkem), boote (Epen, ... ), booten doun betielen (Kaulille), bootə (Montfort, ... ), bote (Bree, ... ), bōēt (Tongeren), bōēte (Tongeren), bōētə (Loksbergen), bŏĕte (As, ... ), bŏĕtə (Heel, ... ), butə (Meijel), būs (Montzen), de boes (Koningsbosch), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  boetə (Maastricht), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  boete (Meerlo), ps. omgespeld volgens Frings!  butə (Houthalen), ps. omgespeld volgens RND!  bytə (Meeuwen), boete doen: boete doon (Ell, ... ), geldboete: geldboete (Blerick), geldj boete (Montfort), geldstraf: geldsjtraof (Geulle, ... ), geltj-sjtraof (Doenrade), gèltsjtraof (Epen), gèèltsjtròəf (Heerlen), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  (geld)sjtraoëf (Nieuwenhagen), penitentie (<lat.): de penetentie (Gulpen), penətɛnsej (Lommel), penitenz (du.): pinnetens (Nieuwenhagen), politionele boete: politioneel-boete (Gulpen), proces (<lat.): pərsès (Maastricht), straf: sjtraof (Klimmen), straf (Meijel), straof (Baarlo), strauf (Klimmen), (v.).  štr‧oͅaf (Eys) beboeten [ZND 36 (1941)] || Boete [de boes]. [N 96D (1989)] || een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)] || iemand een boete opleggen [kalangeren, kallizeren, noemren, opboeten, schutten, opkalken, beboeten] [N 90 (1982)] III-3-1, III-3-3
boete, straf (een) vijfde: (een) vijfde (Lanklaar  [(Eisden)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), nǝ vejfdǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Zwartberg]), nǝ vē.f˱dǝ (Zolder  [(Zolder)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), nǝ vęjfdǝ (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Eisden]), vifdǝ (Hamont  [(Eisden)]  , ... [Eisden, Zwartberg]  [Eisden]), vē̜fdǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Zwartberg, Waterschei]), vīfdǝ (Eisden  [(Eisden)]   [Zolder]), bestraf voor tweeguldenvunftig: bǝštroǝf vȳr tswajjø̜ǝlǝvoftšix (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), boete: butǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Laura, Julia]), boetebon: butǝbǫŋ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), bon: bǫŋ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Laura, Julia]), b˙oŋ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Laura, Julia]), cinquième: sē̜kjęm (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]), sẽ̜ŋkšięm (Hamont  [(Eisden)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), geldboete: geldboete (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Zolder]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), gɛ.lt˱butǝ (Zolder  [(Zolder)]   [Domaniale]), gɛltbutǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]  , ... [Willem-Sophia]  [Maurits]), gɛltjbutǝ (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), geldstraf: gɛltštrǭf (Eygelshoven  [(Laura / Julia)]   [Domaniale]), pater: pātǝr (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]), schorsing: schorsing (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Eisden]), strafpost: štroǝfpǫs (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]), telegram: tęlǝgram (Zie mijnen  [(Eisden)]  [Domaniale]) Een overtreding kan door de opzichter bestraft worden met een geldboete, een schorsing of een andere dienst. Uit de woordtypen "een vijfde" en "cinquième" blijkt dat men een vijfde van het dagloon kan inhouden. Andere informanten spreken over een geldboete van één tot vijf gulden (Q 35), van een kwartje tot een gulden (Q 111), van 20, 50 of 100 Bfr. (K 361), van ƒ 2,50 (Q 33, Q 117 , Q 121, Q 121c) of van 50 ct., ƒ 1 of ƒ 2 (Q 121a). Volgens de informant van Q 3 is die boete vanaf de jaren ''60 maximaal 20 Bfr. De term "telegram" wordt vooral gebruikt door de vreemdelingen in Eisden (Vanwonterghem pag. 213/227). De opgave "pater" is waarschijnlijk een volksetymologische verbastering van het Wilhelminaalse patar(d), de benaming voor een oude Luikse munt. [N 95, 131; monogr.; Vwo 150; Vwo 242; Vwo 587; Vwo 771; Vwo 832] II-5
boezem balkon: balkon (Genk), Humoristisch.  balkóng (Tongeren), Schertsend.  balkon (Eksel), bazaar: i.e. boezem.  bazaar (Bree), beek tussen de tetten: bjek = beek.  bjek tesse de tette (Eigenbilzen), beurs: beurs (Belfeld), boezem: boezem (Achel, ... ), boeëzem (Koningsbosch), bozem (Ophoven, ... ), bōēzëm (Tongeren), buzǝm (Neeritter, ... ), #NAME?  boezem (Oirlo), Soms.  boezem (Wellen), boezentem: boezentem (Bocholtz), borst: borst (Maasniel), bovenbuik: buevenbuik (Lanklaar), brasem: brǭsǝm (Einighausen), brasemstuk: brǭsǝmstø̜k (Weert), brievenbus: breevebōs (Weert), breevebus (Roermond), breevebös (Maasbree), brood op de plank: dat mins heet broed op de plaank (Maastricht), coeur (fr.): &lt; Fr. coeur.  kêur (Tongeren), diepe schee: n deepe scheij (Maasbree), eer: In Meeuwen (L 364).  haare ieer (Sint-Huibrechts-Lille), front: B.v. ei pront veurfront.  t front (Lutterade), gilet (fr.): ne ferme zjielee (Maastricht), gleuf: gleuf (Maasbree, ... ), gleuf ? (Meijel), gläöf (Maaseik), goed voorzien zijn: De vrouw zelf noemde men tien ton tet.  ze is goed vurzīēn (Eksel), goot: de gūēt (Venlo), gut (Hoensbroek), hart: hat (Wellen), i.e. hart.  hat (Tongeren), hartskeel: hartskael (Gulpen), inkijk: inkiek (Thorn), inktpotje: i.e. ruimte tussen de boezem.  inkpötsje (Bree), kelk: kèlk (Uikhoven), kom-eens-voor: koemensvéé.r (Hasselt), unne kom-ins-veur (Maastricht), kom-eens-voor alstublieft: kóm ns väör ezzebleef (Maastricht), kruis: krúús (Zichen-Zussen-Bolder), kuiltje: koojlke (Bilzen), memmen: memme (Maastricht), memmetjes: memmekes (Beesel, ... ), neuzenwarmer: naazewermer (Nieuwenhagen), paadje: paedje (Reuver), potje: péétsjə (As), scheigel: Als de informant vroeger een te laag uitgesneden jurk aanhad, moest ze deze uitrekken.  sjeigel (Lutterade), slits: sjlits (Kerkrade), snee: sneej (Haler), snit: sjnit (Kerkrade), spaarpot: spaarpot (Afferden, ... ), Spottend.  sjpaarpot (Vijlen), spleet: sjpleet (Belfeld), sjplieët (s-Gravenvoeren), sjpliët (Klimmen), sjplêêt (Posterholt), spleet (Echt/Gebroek, ... ), staanplaats voor fietsen: staanplaats voor fietsen (Kerkhoven), straatje: sträötsje (Maastricht), tafel: tǭfǝl (Tessenderlo), uier: Sint-Huibrechts-Lille.  haare uuer (Sint-Huibrechts-Lille), voor: ? voor (Meijel), de vaor (Lanklaar), voar (Diepenbeek), i.e. voor.  vaor (Neerharen), voorfront: t veurfront (Lutterade), voorkomen: veurkomme (Schin-op-Geul), wijwaterbakje: Gemeen.  wiewaterbekske (Ell), wijwaterpotje: Bij vrouwen met een lang kleed.  wiewaterpötsje (Tegelen), wijwatersvat: wīēwatersvaat (Bocholt), wèè.wao.tersvao.t (Zolder), wijwatervaatje: i.e. ruimte tussen de boezem.  wi-jwatervèètsje (Bree), winkel: winkel (Horn) boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] || Het zware stuk hout aan de onderzijde van de steenbalk waarin de standerdnok rust. In K 357 en P 51 was de boezem voorzien van een smeergat. [N O, 42u] || vrouwenboezem, gevulde vrouwenboezem II-3, III-1-1
boezeroen bassernel: bassernel (Lottum), blauw hemd: blahimə (Millen), blauhimə (Vliermaal), blō høm (Beringen), blauw overhemd: blāw euvərhömə (Putbroek), blauw werkmanshemd: bloͅu weͅrkma.nsømə (Borlo), blauwe kiel: bla.uwə kēl (Maaseik), blauwe keel (Nuth/Aalbeek, ... ), blā kīl (Riksingen), blouwə kil (Herk-de-Stad), bloes: bloes (Bocholt, ... ), blus (Velm), bluz, -ə, -skə (Neeroeteren), boerenhemd: boerehumme (Rummen (WBD)), boerenkiel: boerekeel (Nuth/Aalbeek, ... ), boerenkeil (Sittard), boezelaar: WNT: boezelaar, voorschoot...  boezelaer (Munstergeleen), boezem: boewzem (Mechelen), boezemvoordoek: boezemverk (Bilzen), boezeroen: ba-ze-roen (Horst), ba-zeroen (Meterik), baazeroən (Putbroek), basderoen (Stramproy), basdroen (Tungelroy), basjeroen (Weert), basseroen (Grathem, ... ), baszeroel (Afferden), basəlun (Achel), bazeroel (Arcen, ... ), bazeroen (Baarlo, ... ), bazerōēn (Asenray/Maalbroek, ... ), bazjeroen (Weert), bazroes (Wanssum), bazzeloen (Beverlo), bazzeroel (Maasbracht, ... ), bazzeroen (Boekend, ... ), bazərun (Hamont), bāzeroen (Grevenbicht/Papenhoven), bezeroel (Lottum), bezeroen (Echt/Gebroek), bezroen (Panningen), boesderoen (Boeket/Heisterstraat), boesderoesj (Nederweert), boezeloen (Bocholt), boezeroel (Echt/Gebroek, ... ), boezeroen (America, ... ), boezeron (Mheer), boezerōēn (Holtum, ... ), boĕzerōēn (Puth), bozeloen (Lommel), bozzeroen (Hunsel), bōezeroel (Stevensweert), bōēzerōēn (Leunen), boͅzəlun (Val-Meer), boͅzəlūn (Zichen-Zussen-Bolder), buzərun (Beringen, ... ), buzərun, -ə, kə (Neeroeteren), buzəruŋ (Lommel), buzɛron (Eisden), buəzərun (Hasselt), būzərūn (Boekt/Heikant), bâzeroen (Tungelroy), bâzzeroel (Gennep, ... ), bêzeroen (Tungelroy), bəzərun (Donk (bij Herk-de-Stad)), bəzərūn (Hout-Blerick, ... ), ( ten noorden van de stad wordt het ook wel -).  baszeroel (Venlo), (baaie) = baovestuk met lang mowe  boezeroen (Oirlo), (oud).  bazzeroen (Kessel), AN boezeroen.  bazjeroen (Maastricht), bovenstuk met lange mouwen  (baaie) boezeroen (Oirlo), lang uitspreken  boezerōēn (Roermond), weinig gebruikt  bazeloen (Schinveld), boezeroentje: bazeroentje (Guttecoven), bāzeroentje (Obbicht), de oude mensen vroeger +40 jaar geleden spreken hiervan  bāzəroentjə (Putbroek), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  bazeroentje (Buchten), bazeruimke (Sittard), boezervel: bazervel (Meerlo), bont hemd: bont (Amby), bont humme (Heugem, ... ), bonthumme (Hulsberg), boͅnt (h)ømə (Stokkem), bunt hemə (Opglabbeek), borstrok: borsjrok (Borgharen), buis: buis (Limmel), handelskiel: handəlskēl (Teuven), helpenschortel: hŭlpeshottel (Rosmeer), hemd: haemd (Oirsbeek), heemd (Schinveld), humme (Born, ... ), həmə (Linkhout), hemdrok: himdrok (Merselo), jasje: jäske (Elen), jodenkiel: jodenkiel  jüdde keel (Bleijerheide), kamizool (<fr.): kamezoal (Urmond), kammezoal (Herten (bij Roermond)), kaməzōl (Rekem), kàməzōl (Rekem), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  kammezoal (Beegden), kammezoul (Beegden), katoenen hemd: ketoene hemp (Tegelen), kegel: kegel (As), kiel: keel (Blerick, ... ), keil (Einighausen, ... ), kejl (Lummen, ... ), kel (Mechelen-aan-de-Maas), kēl (Boorsem, ... ), kēyl (Rotem), kiel (Kermt, ... ), kil (Halen), kiəl (Diepenbeek), kīl (Tongeren), kīÒl (Martenslinde), kīəl (Opheers), Opm. ee = ee/ê.  keel (Sevenum), kieltje: ke:lkə (Maastricht), keelke (Amby, ... ), keilke (Sittard), kēēlke (Lutterade), kēlkə (Opgrimbie), kort hemd: kōͅt hemə (Bree), kort kieltje: kort keelke (Amstenrade), kot kielke (Wellen), lijnwaden hemd: [sic]  lēͅvədə ømə (Sint-Truiden), onderstoep: ŏŏngersjtoep (Klimmen), overall (eng.): euveral (Klimmen), overhemd: euverheem (Eksel, ... ), euverhemp (Heerlen), euverheumə (Amby), euverhumme (Buchten, ... ), euverhummĕ (Herten (bij Roermond)), euverhömme (Maastricht), eüverhimp (Bunde), overhemd (Tessenderlo), uuverhemt (Heerlen), betekent overhemd  eūverhumme (Stevensweert), roefkiel: (roefkiel) [sic]  rufkīl (Hoeselt), scholk: schalk (Genooi/Ohé, ... ), scholk (Schimmert, ... ), sjolk (Gulpen, ... ), m.  schòlk (Heerlen), scholkje: sjulk-sjke (Vijlen), [Eig. add. bij N23]  sjölkske (Sittard), schortsel: sjŏŏtsel (Simpelveld), smidskieltje: sjmeetskeelke (Brunssum), stelsel: stèlsel (Sint-Truiden), stoep: sjtup (Puth), sjtuup (Bocholtz, ... ), stuup (Rimburg), stüb (Heerlen), stoepje: stupke (Valkenburg), tennishemd: teͅnishimə (Borgloon), voordoek: viering (Hasselt), voorlap: vorlap (Aalst-bij-St.-Truiden), voorvel: vorvel (Aalst-bij-St.-Truiden), vorvèl (Zonhoven), wambuis: wames (Nunhem), werkdaagshemd: weerdes hemme (Hoensbroek), werkhemd: werkhaemd (Venlo), werkhumme (Meerssen, ... ), werkhømə (Rosmeer), wirkhumme (Beegden, ... ), wirrəkhemp (Eys), wèrrekhemd (Mechelen), wɛrkhøm (Paal), boezeroen  werəkhemp (Bocholtz), werkkiel: werkkeel (Rimburg), werkkiel (Neerhespen (WBD)), winkkeil (Bingelrade), wirkkeel (Buchten), werkstoep: werkkiel  werəkžtuub (Bocholtz), zweetskiel: sjweetskeel (Schinveld) [bazjeroen*]: soort van kiel || boezelaar [N 23 (1964)] || boezeroen [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)] || boezeroen, katoenen onderhemdje met knoopjes || boezeroen, kiel met lange mouwen || Boezeroen. Hoe noemt men het kledingstuk, dat van ongeveer dezelfde stof is gemaakt en ongeveer hetzelfde model heeft, maar dat in de broek wordt gestoken? (Het zou in het Nederlands het beste aangeduid worden met boezeroen of overhemd). [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men den boezeroen of katoenen werkkiel? [DC 09 (1940)] || kiel (werkhemd, boezeroen) || schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)] || werkhemd || werkhemd, boezeroen III-1-3
bof bof: boaf (Stevensweert), boef (Eijsden, ... ), bof (Amby, ... ), boof (Heel, ... ), boöf (Boekend), bōf (Maastricht, ... ), bŏĕf (Doenrade), bŏf (Brunssum, ... ), bŏŏf (Thorn), boͅ.f (Eys, ... ), bòf (Caberg, ... ), bóf (Amstenrade, ... ), bôf (Blerick, ... ), böf (Lutterade), de bof (Sittard), de bôf (Geleen), (tegenwoordig)  bóf (Tienray), dikoor: dekuər (Montzen), dik-oor (Tongeren), dikaaör (Susteren), dikaür (Bilzen), dikoe"r (Beverlo), dikoe:r (Kaulille), dikoer (Eksel, ... ), dikoewer (Peer), dikoewər (Leopoldsburg), dikoeêr (Rekem), dikoeër (Bocholt, ... ), dikoor (Achel, ... ), dikoowr (Borgloon), dikour (Ophoven), dikower (Wellen), dikoâr (Sint-Truiden), dikoër (Peer), dikōēr (As, ... ), dikuur (Bree, ... ), dikuwer (Loksbergen), dikūūr (Opglabbeek), diky.r (Meeuwen), dukoer (Diepenbeek), déguuər (Kinrooi), tikoeër (Kinrooi), Wangzwelling.  diekōēër (Hasselt), loloor: lōlōēər (Reuver), lôl-oeër (Herten (bij Roermond)), mumps (du.): de moems (Vaals), De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  he hat de mùms (Eupen), oorlap: oarlap (Hoepertingen), oerlap (Jeuk, ... ), oorlap (Gors-Opleeuw, ... ), oowrlap (Borgloon), oorziekte: oerzikte (Linkhout) bof || Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)] || dikoor, bof || hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || hoe heet de klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt, die dan soms opengaan ? [ZND 36 (1941)] || Klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt (koningszeer, sinte markoen). [N 84 (1981)] III-1-2
bok bielsen bok: bilsǝ bok (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Julia]), blok: blok (Stein  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), blǫk (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Emma]  [Winterslag, Waterschei]), bok: bo.k (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]), bok (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Maurits]  [Willem-Sophia]  [Emma]  [Laura, Julia]  [Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Wilhelmina]  [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]  [Eisden]  [Domaniale]), buk (Maasbree), bø̜k (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Laura, Julia]), bǫk (Bleijerheide, ...  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), bǭk (Oirsbeek  [(Emma)]   [Maurits]), calage: kalāš (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Domaniale]), drokbok: drukbok (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), drokpijler: drokfajlǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), houtbok: hōtbǫk (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Zolder, Houthalen, Winterslag]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), hōtsbok (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), hōǝtsbok (Chevremont  [(Julia)]   [Domaniale]), houten kast: hǭwtǝ kas (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]), houtkast: hǫwtkas (Eisden  [(Eisden)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), houtpile: hǭwtpel (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder]), ijzerbok: īzǝrbok (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Wilhelmina]  [Julia]  [Domaniale]), ijzeren blok: īzǝrǝ blǫk (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Maurits]), ijzeren kast: īzǝrǝn kast (Eisden  [(Eisden)]   [Domaniale]), ijzeren pijler: īzǝrǝ fajlǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]), ijzerkast: īzǝrkas (Eisden  [(Eisden)]   [Eisden]), kast: kas (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]), pijler: fajlǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]), pfajlǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]), pile: pel (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  , ...[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), pile (Zie mijnen  [(Zolder / Houthalen / Winterslag)]  [Zwartberg]), pile de bois: pel dǝ ba (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), pel dǝ bwa (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Zwartberg, Waterschei]), pile de bois (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), stapel: stapel (Zie mijnen  [(Waterschei)]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), steenbok: štēnbǫk (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), steunpijler: štø̄npęjlǝr (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Domaniale]), steunpilaar: štø̄npilār (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), štø̄npǝlē̜r (Buchten  [(Maurits)]   [Waterschei]) De hoorn van een geitebok waarmee men polijst, vooral aan de gleuf tussen zool en overleer. [N 60, 151b] || Uit houten balken of stukken rail samengestelde ondersteuning. De balken of de rails worden daarbij twee per twee, horizontaal in het vierkant op elkaar gestapeld. De bok wordt in breukpijlers gebruikt en dient om bij het roven van de ondersteuningen mee te helpen een breuklijn te vormen, waarlangs het dak in het breukveld instort, zonder dat de instorting zich voortplant in het vervoerpand (Handb. H. pag. 22). De houten bok kan worden opgevuld met stenen, in dit geval sprak men volgens de invuller uit Q 113 op de vier Oranje-Nassaumijnen van een "steenbok". Om een houten bok later weer te kunnen verwijderen, werd hij volgens dezelfde respondent geplaatst op een vloer van gruis. Door dit gruis met de hak weg te krassen, viel de bok vanzelf om en kon hij in het nieuwe pand weer opgezet, d.w.z. gestapeld worden. [N 95, 581; N 95, 362; N 95, 371; N 95, 324; N 95, 331; monogr.; Vwo 156; Vwo 383; Vwo 384; Vwo 410; Vwo 599; Vwo 600] II-10, II-5
bok staan bij haasje-over bok staan: boeksjtaon (Swalmen), boksjtaoe (Heerlen), bòkstaon (Venray), bókstaon (Geistingen), bókstāōn (Meerlo, ... ), /  bok staan (Peer), bok stooën (Eksel), bók staon (Echt/Gebroek), A staat rechtop tegen de muur met vingers ineengestrengeld vóór t lichaam. Bukkende B laat hoofd in As handen rusten. C zit op rug van B, terwijl hij op de maat van t gezang op de rug van B slaat met zn vuisten: Bók, miêne bók, waat reutste (N: rieëtste): Haamer, schiër of mes? C steekt dan vuist omhoog (hamer), twee vingers (schaar) of één vinger (mes). Zodra B het juiste antwoord raadt, worden de rollen verwisseld (zie ook: robbedobbeduuske).  bókstaon (Weert), Een kind staat gebogen, t ander springt op hem.  bókstoeën (Bocholt), Ook: iemand een zetje geven of via samengevouwde handen en schouders gelegenheid geven een hoog voorwerp te bereiken.  bóksjtaon (Sittard), Recht op staande met samengevouwen handen, die een ander als steun gebreugt om ergens in of op te klimmen.  bóksjtaon (Sittard), vgl. afb. pag. 39: Boeksjpringe.  boeksjtaon (Roermond), Waem mòt bòkstaon? (met 3, 4 of 5 kinderen).  bòkstaon (Echt/Gebroek) / [SND (2006)] || Boeksjtaon*: bij het haasje-over springen voorovergebogen, met de handen op de knie, staan. || Bok staan bij haasje over. || Bok staan bij haasje-over. || Bokje staan bij het haasje-over springen. || Een bok zetten. || Gebogen gaan staan voor het bokspringen. || Gebogen staan bij het bokspringen. || gebukt staan [SND (2006)] || haasje over [SND (2006)] || Haasje over (spel). || Handjestaan (om iem. ergens in te laten klimmen). || Kinderspel. || Springspel. III-3-2
bok van het rijtuig bankje: bęŋkskǝ (Bilzen), berreschei: bęrǝsxēi̯ (Spalbeek), bok: bok (Amby, ... ), buk (Baarlo, ... ), buǝk (Boekend), bōk (Keent, ... ), bǫk (Achel, ... ), bǭk (Bocholtz, ... ), bredje: bretjǝ (Venray), brētjǝ (Ospel  [(een verhoogd voorschot - bij lege kar als zitplaats voor voerman)]  ), brętjǝ (Helden), hokbok: hok˱bok (Eisden), hoofd: høi̯ǝt (Lommel), huifschei: ufsxē (Hasselt), karbok: karbok (Meeuwen), karkistje: karkišǝ (Leunen), karplank: kārplãŋk (Gelieren Bret), koetsierzit: kutsirzet (Horst), leuning: lø̄neŋ (Kessel), lø̜̄neŋ (Venlo), op de scheien: ǫpǝ sxęi̯ǝ (Nederweert, ... ), ǫpǝ šɛi̯ǝ (Panningen), plank: plaŋk (Rummen), rugleuning: rø̜klø̄neŋ (Ospel), schei: skɛi̯ (Gelinden, ... ), sxē (Lummen), sxē̜ (Paal), sxęi̯ (America, ... ), sxɛi̯ (Achel), šęi̯ (Boukoul, ... ), šęi̯ǝ (Bocholt), (mv)  šē̜i̯ǝ (Rotem), šęi̯ǝn (Ell, ... ), schoot: sxou̯ǝt (Lommel), sxuǝt (Kwaadmechelen, ... ), sxōt (Lummen), sxūǝt (Zelem), šoat (Montfort), šoǝt (Neer), šōt (Hoeselt), šōǝt (Echt), šūt (Lanklaar), šūǝt (Neer), voetenbankje: vǭtǝbɛŋkskǝ (Margraten), voorplacht: vēǝrploxt (Kermt), voorste schei: vø̜̄rstǝ šęi̯ (Smeermaas), voorzij: vørzii̯ (Lanklaar), vuilik: vūlǝk (Boukoul  [(vuil = lui)]  , ... ), zit: zet (Gronsveld, ... ), zets (Chevremont), zit op de schei: zet op˱ dǝ sxęi̯ (Milsbeek, ... ), zitbok: zet˱bǫk (Haelen), zitbred: zet˱bręt (Mechelen), zitbreedje: zet˱bretšǝ (Baarlo), zitje: zetjǝ (Munstergeleen), zitplank: zetplaŋk (Widooie), (mv)  zetplɛŋk (Tongerlo), zitplek: zetplęk (Halen), zitschei: zetšęi̯ (Opglabbeek), zitsel: zetsǝl (Ulbeek, ... ), zitting: zeteŋ (Blerick) Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als ge√Ømproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.] I-13
bokken bokken: bøk (Ottersum) Het onderstel waarop de plank met werkstukken rust. [N 49, 29b] II-8