e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
binnennaaiels binnenels: benǝɛls (Bleijerheide), binnennaaiels: benǝnɛjɛ̄ls (Roggel), els: ɛls (Lommel, ... ), engelse els: eŋǝlsǝ ɛls (Maasbree), ęŋǝlsǝ iǝls (Bilzen), lepelels: lę̄pǝlels (Zonhoven), lepelzuil: lęǝpǝlzyl (Montzen), platte engelse els: platǝ eŋǝlsǝ ɛls (Maasbree), schupels: schupels (Lommel), šøpɛls (Bleijerheide, ... ), šø̜pɛ̄ls (Roggel), schupjesels: šøpkǝsɛls (Stein) De licht gebogen els die vooral voor het binnennaaien wordt gebruikt. De woordtypen schupels, schupjesels en lepelzuil wijzen op een els met een lepelvormig uiteinde. Zie afb. 41. [N 60, 177a; N 60, 177b] II-10
binnennaaien aannaaien: āniǝnǝ (Montzen), aflappen: āflapǝ (Maasbree), binnendoor naaien: bęnǝdø̜r nę̄ǝ (Bilzen), binnennaaien: benǝnīnǝ (Heerlerheide), benǝnɛjǝ (Posterholt), benǝnɛ̄jǝ (Meijel, ... ), de binnennaad leggen: dǝ bęnǝnǭt lęgǝ (Roggel), raam naaien: rām niǝnǝ (Montzen), raam opnaaien: rām opniǝnǝ (Montzen), randnaaien: randnaaien (Dilsen), rantnęjǝn (Zonhoven) Het aan binnenzool en overleer vastnaaien van de rand. Zie afb. 40. [N 60, 80b] II-10
binnennaaigroef blinde gleuf: bleŋǝ glø̄f (Maasbree), gleuf: gleuf (Zonhoven), groef: groef (Lommel), gruf (Meijel, ... ), grōv (Dilsen), grūf (Bilzen, ... ), jruf (Bleijerheide), richel: regǝl (Geulle), sleuf: šlø̄f (Roggel), voor: vǭr (Montzen) De sleuf die men maakt rondom de rand van de binnenzool om onder het binnenvlak, dat met de voetzool in aanraking komt en dus effen en glad moet blijven, door te naaien. Om de loopzool zo aan de schoen te naaien, dat er van de naad op het loopvlak niets te zien is, verzinkt men deze. Men snijdt daartoe een groef in het loopvlak, waarin de steken gelegd worden. [N 60, 106a] II-10
binnennaaigroef [wld ii.10, p. 41] blinde gleuf: blinge gleuf (Maasbree), gleuf: gleuf (Zonhoven), groef: groef (Lommel), groov (Dilsen), grōēf (Bilzen, ... ), grŏĕf (Roggel), gruf (Meijel), jroef (Bleijerheide), richel: Om een schoen binnen te naaien moet eerst van de buitenkant een riggel wegsnijden en dan van de binnenkant zodat een verhoging ontstaat p.m. 10cm. dun de rand van de binnenzool.  riggel (Geulle), sleuf: sjleuf (Roggel), voor: vōr (Montzen) De sleuf die men maakt rondom de rand van de binnenzool om onder het binnenvlak, dat met de voetzool in aanraking kwam en dus effen en glad moest blijven, door te naaien (groef?) Zie tek. 88. [N 60 (1973)] III-1-3
binnennaaisteek binnennaad: benǝnǭt (Roggel), binnensteek: benǝštex (Bleijerheide), doornaaisteek: dø̜rnę̄stīk (Bilzen), doorsteek: doorsteek (Lommel), kettingsteek: kęteŋsteǝk (Maasbree), lange steek: laŋǝ stīk (Bilzen) De steek zoals men die toepast bij het binnennaaien. Zie afb. 42. [N 60, 112a] II-10
binnenneus binnenkap: benǝkap (Bleijerheide), binnenneus: benǝnø̄s (Meijel), binnenneus (Lommel), helle naas: hɛl nās (Roggel), kap: kap (Montzen), naas: nās (Maasbree), naaskap: nāskap (Posterholt), stijve naas: štīf nās (Roggel), stijve neus: stif nø̄s (Milsbeek), stijve tip: stijve tip (Zonhoven), stājvǝn tep (Bilzen), stijve top: stīvǝ top (Dilsen) Het stijve stuk leer, in de vorm van een schoenneus, dat ter versterking in de neus aangebracht wordt. Zie afb. 37. [N 60, 81a; N 60, 81b] II-10
binnenneus [wld ii.10, p. 39] binnenkap: binnekap (Bleijerheide), binnenneus: benənø̄s (Meijel), binnenneus (Lommel), helle naas: hel naas (Roggel), kap: kap (Montzen), naas: naas (Maasbree), neuskap: naaskap (Posterholt), stijve naas: sjtīēf naas (Roggel), stijve neus: Eerst voeringnéús, dan stiefnéús, dan (gewone) néús.  stiĕfnéús (Milsbeek), stijve tip: stijven tip (Zonhoven), Werd vroeger apart opgepind.  staajven tip (Bilzen), stijve top: stieve top (Dilsen) De normale neus die daarboven zit (bovenneus?) [N 60 (1973)] || Een stijf stuk leer in de vorm van een schoenneus, aangebracht in de neus van een schoen ter versterking? (binnenneus?) [N 60 (1973)] III-1-3
binnenplaats achterbouw: àchterbŭŭv (Opglabbeek), achterom: achterom (Klimmen), achteruit: achteraat (Sint-Truiden, ... ), achterōēt (Klimmen), achtərūūt (Opglabbeek), axtərāt (Sint-Truiden), axtərūt (Hamont), De keiner spèèldzjen oppen drees en oppen achterût  achterût (As, ... ), binnencour: bénnekoer (Hoeselt), bénnəkōēr (Rekem), b‧enəkū.r (Kinrooi), binnenhof: binnehof (Schaesberg), binnenplaats: benəplātš (Heerlen), binne-plaats (Schimmert), binnenplaats (Neeritter, ... ), binnenpláts (Tienray), binneplaats (Blerick, ... ), binneplaatsj (Klimmen), binneplats (Meerlo, ... ), binneplāts (Oirlo), bönneplaats (Echt/Gebroek), (i = iets korte e klinkend)  bînneplaats (Nunhem), - hier vrijwel niet voorkomend - de plaats die op het erf steeds bereden werd heette hier \"de meeste\"( zie antwoord op vraag 100)  bènneplaats (Helden/Everlo), binnenplaatsje: binnenplaetske (Herten (bij Roermond)), binnəplètskə (Meijel), cour (fr.): coer (Jeuk), cour (Noorbeek, ... ), koer (Bree, ... ), kōē.ër (Zonhoven), kōēr (As, ... ), kuur (As, ... ), kū.r (Kinrooi), kūr (Houthalen, ... ), kūər (Lanklaar, ... ), (de koer)  cour (Maastricht), (k؉r)  cour (Mheer), cour-tje: koerke (Eksel, ... ), kuurke (Maastricht), köir-ke (Neerharen), erf: eͅ.rəf (Neeroeteren), geleg: gəlēͅ.x (Neeroeteren), goed: good (Obbicht), goot (Guttecoven, ... ), góót (Buchten), goedje: guitje (Sittard), hof: haof (Echt/Gebroek), hof (Schaesberg, ... ), hoͅf (Heerlen), ook als hij met klinkers of stenen verhard is  hoof (Ell), mesthof: méstif (Gruitrode, ... ), mêstem (Gronsveld), op de hof: op de noof (Ospel), op het goed: op het good (Guttecoven), plaats: plaats (Blerick, ... ), plaats∂ (Lutterade), plèts (Arcen), pl‧āts (Montfort), verkleinwoord is plaetske  plaats (Venlo), Verklw. plaetske  plaats (Venlo), Zet die toffel már òp ur pláts òp de pláts As de slechter òp de pláts stöt, is \'t te laat um \'t vaerke te maeste: wanneer het voorval te gebeuren staat, is het te laat om (nog) maatregelen te nemen  pláts (Castenray, ... ), plaatsje: plaatsje (Gennep), plaetske (Maastricht, ... ), plaotske (Maastricht), plètske (Arcen, ... ), plei: plei (Noorbeek, ... ), pleij (Schimmert), plèj (Maastricht), pléj (Gronsveld), steenweg: schteiveg (Valkenburg), štēwɛx (Heerlen), zie Maastrichts wbk 406  steiweeg (Maastricht), werf: werf (Schimmert) afgesloten tuintje || binnenplaats || binnenplaats, meestal verhard || de binnenkoer || geplaveide binnenplaats || met stenen belegde plaats voor of achter een huis, fr. cour || Plaats die bij een huis hoort en omsloten is door muren (binnenplaats, plaatsje, plein, werft, court) [N 79 (1979)] III-2-1
binnenreep, binnenketting binnenreep: benǝnriǝp (Neeritter, ... ), benǝri.p (Weert), benǝrijǝp (Tessenderlo), gaffelreep: gafǝlrēp (Weert), ophaalkoord: ophālkōr (Lummen), trekzeel: trɛkzēǝl (Lummen), vangkoord: vaŋkōrt (Kaulille), zakkenreep: zakǝriǝp (Thorn) De luireep waarmee de zakken, binnen de windmolen, worden opgetrokken en neergelaten. Zie ook afb. 65. [N O, 25c] II-3
binnenrijn kleine dester: klęnǝ dɛ̄stǝr (Kuringen), kleine rijn: klęnǝ ręǝn (Kuringen), onderste bol: ǫnǝrstǝ bǫl (Diepenbeek), putje: pø̜tǝkǝ (Lummen) De binnenste van de twee rijnen van het Engels balanceerwerk. Zie ook afb. 79 en de toelichting bij het lemma ɛbalanceerrijnɛ.' [Vds 142] II-3