e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
binnenroede binnenborst: binnenborst (Leunen, ... ), bęnǝbǫrs (Einighausen), binnenroede: be ̞nǝrōj (Thorn), benǝruj (Meijel, ... ), benǝrōj (Herten, ... ), binǝruj (Kaulille), bęnǝrōj (Maxet, ... ), binnenste borstboom: benǝstǝ bǫrst˱bum (Lummen), benǝstǝ bǫs˱bum (Lummen), borst: borst (Gennep) De roede die zich het dichtst bij de molenromp bevindt. [N O, 1b; N O, 6c] II-3
binnenshuismutsje voor bejaarde mannen astrakan mutsje: Astrakanmutske.  astrakanmøtskə (Leopoldsburg), bonnet grec (fr.): bŏneͅgreͅk (Sint-Truiden), Bonneyrek.  boͅnəyreͅk (Beringen), bonnet grecje (<fr.): bonəgreͅkskə (Halen), bonnetje (<fr.): bonnetje (Weert), huisklak: hūsklak (Lanklaar), kalot (<fr.): kallòt, këlot (Tongeren), kalot (Neeritter, ... ), kaloͅt (Hasselt), këlot (Tongeren), kəloͅt (Kermt), Zie ook afb. p. 171; vgl. bonnegrèkske.  kalot (Maastricht), kalotje (<fr.): kalotje (Blerick, ... ), kalotšə (Maaseik), kaloͅtjə (Borgloon, ... ), kaloͅtšə (Brustem, ... ), kaloͅtəkə (Beverlo, ... ), kalutsje (Mheer), kalötje (Hoensbroek), kalötsje (Oost-Maarland), kaløj`ə (Kwaadmechelen), kaløͅtšə (Tessenderlo), kelotje (Bree, ... ), kelotje [kəloͅtšə} (Neerharen), kelotsje (Ulestraten), kelötje (Oirlo, ... ), kelötsche (Valkenburg), kelötsje (Maastricht), klotje (Roermond), klòtje (Meijel), klùtske (Schimmert), kəlotskə (Opglabbeek), kəlotšə (Millen), kəloͅ.tšə (Tongeren), kəloͅjtšə (Diepenbeek), kəloͅt`ə (Bocholt, ... ), kəloͅtšə (Achel, ... ), kəlŭtskə (Opheers), klakje: kleͅkskə (Grote-Spouwen), klɛkskə (Wintershoven), kleppats: kleppatš (Mechelen-aan-de-Maas), kostersmuts: koͅstərsmøts (Hasselt), lunet (<fr.): [sic] Van Dale: lunet (&lt;Fr.), 1. deel van een bouwwerk dat rond of halfrond van vorm is...  ləneͅt (Lummen), muts: møts (Ophoven), mutsje: metskə (Rotem), moetske (Mal), mötsjke (Sittard), peetjespotsje: pekəspoͅtskə (Zelem), pots: poͅts (Halen), puts (Bree), potsje: poͅtskə (Eigenbilzen), ronde muts: roͅn møtš (Teuven), vetkommetje: veͅtkøͅməkə (Beringen) 2) kalot, het kruinmutsje voor priesters || kalot (rond klein mutsje voor mannen) || kalot(je) || kalot: rond mutsje || kalotje (van sommige geestelijken en Joden) || kruinmutsje, door sommige geestelijken en Joden gedragen || mutsje met opstaande wand en platte bovenkant, binnenshuis gedragen door bejaarde mannen {afb} [bonnegrekske, kalotje] [N 25 (1964)] III-1-3
binnensluiting binnenjuk: benǝjø̜k (Weert) De horizontale balken rond de molenromp waarop de zwichtstelling rust. [N O, 57c] II-3
binnensmonds praten binnensmonds kallen: binnesmónds kalle (Bree), bénesmons kalle (Hoeselt), bénnesmónds kalle (As), binnensmonds mompelen: mŏĕmpələ binnəsmŏĕns (Opglabbeek), binnensmonds praten: binnensmonds praôte (Hoensbroek), binnensmoonds praote (Wolder/Oud-Vroenhoven), hij/zij praot binnens mons (Meijel), binnensmonds wauwelen: binnesmonds wauwelen (Gulpen), bobbelen: cf. WNT sub bobbelen, afl. uitbobbelen, transitief: al bobbelend te voorschijn brengen, uitbraken, figuurlijk van woorden (verg. bij Jongeneel: boebele babbelen, en gobbelen).  boebələ (Beesel), door zijn tanden praten: dör zien táánd praotə (Gennep), duister praten: duuster praote (Venray), femelen: femelen (Meeuwen), fezelen: Van Dale: fezelen, 1. fluisterend praten of zeggen; - smoezen.  fezelen (Ophoven), fiezelen (Zonhoven), grauwelen: grauwele (Beek, ... ), gruwwelen (Stein), grommelen: grómmele (As), grunselen: WNT: grunselen, een klanknabootsend woord, dat waarschijnlijk het maken van een grommend, knorrend geluid moet aanduiden en wel in de meeste gevallen en genoeglijk geknor of gekneuter.  grunsele (Oirlo), knauwelen: WNT: sub knauwen, afl. knauwelen, 2. gedurig, langzaam, kauwen; ook: herkauwen. Fig. voor: zeurderig met iets bezig zijn, telkens er op terugkomen.  knawwele (Maastricht), knouwele (Noorbeek, ... ), knoezelen: knôêzələ (Heerlen), (n knoeëzel = soort mug).  knoeëzele (Klimmen), knoezen: knoeëze (Waubach), knorvelen: knoervelə (Oirsbeek), knoteren: knotere (Maastricht), knoëtere (Voerendaal), mijmelen: miemelen (Heythuysen), miëmele (Ten-Esschen/Weustenrade), mommelen: meuĭmuln (Brunssum), meumele (Nieuwstadt), meumelen (Born), mo.mpələ (Eys), moemele (Jeuk, ... ), moempele (Merkelbeek), momele (Meijel), mommele (Mheer, ... ), mommelen (Leopoldsburg), mŏĕmələ (Loksbergen), mummele (Lutterade, ... ), mummelə (Oirsbeek), mummələ (Kelpen, ... ), mòmmele (Sevenum, ... ), mômmele (Gronsveld), mompelen: mompele (Beek, ... ), mompelen (Meeuwen), mompələ (Maastricht, ... ), moompele (Maastricht), moompələ (Kapel-in-t-Zand), mōmpələ (Nieuwenhagen, ... ), mōōmpələ (Maastricht), mŏmpele (Geleen), mómpele (As), mómpələ (Meijel), mômpele (Amby), monkelen: moenkele (Gulpen), monkelen (Bunde), murksen (du.): Van Dale (DN): murksen, knoeien, praten.  morksə (Grevenbicht/Papenhoven), murmelaar (zn.): murmelaer (Blerick), murmelen: moermələ (Guttecoven), mormele (Thorn), mormələ (Schinnen), murmele (Herten (bij Roermond), ... ), murmelen (Kesseleik, ... ), murmelle (Vlodrop), murmelə (Doenrade), murmələ (Susteren, ... ), mörmele (Horst), preutelen: WNT: preutelen, Frequentativum bij preuten (proten) en, evenals dit woord, van klanknaboortsenden oorsprong. Thans nog vooral in Zuid-Nederlands. Hier te lande is het nauwverwante pruttelen meer in zwang.  praötele (Nunhem), preutele (Maastricht), preutələ (Maastricht), preutələn (Urmond), prevelen: praevele (Reuver), preevele (Caberg, ... ), prevele (Echt/Gebroek, ... ), prevelen (Haler, ... ), prevələ (Wijnandsrade), prēēvələ (Maastricht), prēvele (As, ... ), prievelen (Heerlerbaan/Kaumer), prīēëvələ (Nieuwenhagen), préévələ (Heel, ... ), pruilen: pruule (Weert), pruttelen: Van Dale: pruttelen, 2. morren, binnensmonds mopperen of tegenspreken; - (duratief) kankeren; -3. binnensmonds spreken of zeggen.  pruttele (Ell, ... ), pruttələ (Maastricht, ... ), prutələ (Venlo), rauwelen: WNT: rauwelen, wsch. een mengvorm van wauwelen en revelen (of een ander synoniem dat met r begint, als rabbelen of ratelen). Kletsen, leuteren.  rawwələ (Hulsberg), sammelen: WNT: zammelen, bijvorm van sammelen. In dit woord kon oorspr. s in anlaut stemhebben worden, óf, in de positie vóór korte vocaal gevolgd door geminaat, stemloos blijven. 1. Bij sammelen in de als eenige gegeven bet. treuzelen e.d.; -2. Ook nog in de bet. lawaai maken.; -3. Tenslotte in de bet. zeuren, zaniken. (NB Van Dale: *zammelen).  sammelen (Meeuwen), schmeicheln (du.): sjmeigele (Melick), tussen de tanden wauwelen: tussje de teng wauwele (Waubach), wauwelen: wauwele (Eys, ... ), wavelen (Eksel), wuielen: wuijele (Vaals), zeveren: zeivere (Venlo) binnensmonds praten [prevelen, pruttelen, murmelen, rullen] [N 87 (1981)] III-3-1
binnenspeler binnenspeler: binnenspeler (Beverlo, ... ), center (<fr.): center (Hasselt, ... ), inside (eng.): inside (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), insèèt (Sint-Truiden), De inzijten waren niks waard.  inseͅit (Lommel), den - réchs: rechtsbinnen  è.nzèt (Zonhoven), Den inzet rechts (rechtsbinnen).  ɛ̄nzɛt (Zonhoven), Eng. inside (binnen(waarts)).  énsèit (Tongeren), Eng. inside binnen(kant).  è.nsijt (Zonhoven), Eng. inside.  è.nzèt (Hasselt), Inzet (inside).  eͅ.nzet (Hasselt), Uit. Eng. inside.  i.nseit (Zolder), Van Eng. inside.  ènsijd (Hoeselt), inter (<fr.): inter (Bilzen), links-/rechtsbinnen: rechts- / linksbinnen (Helchteren, ... ) *Inzet: 1. Binnenspeler. || Binnenspeler (voetbal). || Binnenspeler. || Binnenvoorspeler (voetbal). || Binnenvóórspeler (ouder voetb.). || Hoe noemt U in uw dialect de speler van een voetbalteam, die links of rechts van de midvoor acteert in een aanvalslijn bestaande uit vijf spelers? || Inside (Eng.): Binnenvoorspeler in het vroegere spelsysteem. || Inzet: *(Voetb.) Inside, binnespeler. || Inzijt: Links- of rechtsbinnen (voetbalsport). || Links- rechtsvoor. [DC 49 (1974)] III-3-2
binnenspie bankblok: baŋk˱blǫk (Horst), klamp: klamp (Loksbergen), middelblok: medǝlblok (Sevenum), middenklots: medǝklǫts (Venray), plets: plɛtš (Geleen), spie/spij: spi (Tessenderlo), spīj (Hamont), tussenplankje: tøsǝplɛŋkskǝ (Loksbergen), tussenschotje: tøsǝsxǫtjǝ (Sevenum) De houten spie die tussen het in de heulbank geplaatste paar klompen wordt geslagen. De binnenspie dient om de klompen onderling een evenwijdige stand te geven. Zie ook afb. 239. Vaak wordt de binnenspie als laatste ingeslagen; hij zet dan het geheel van klompen en zetklossen definitief vast. Zie ook het lemma ɛsleutelɛ.' [N 97, 15; A 29a, 6b] II-12
binnenstebuiten achterstevoor: aextəšə vø͂r (Amby), echersteveur (Geistingen), echtərstə vuir (Maastricht), ⁄t eggelste veur (Thorn), Achterstevoren.  aasteviër (Bilzen), Verouderd.  aesteviër (Bilzen), anders om: angersum (Rekem), averechts: aeveres (Tungelroy), aiverechts (Zonhoven), averechs (Heerlerbaan/Kaumer, ... ), averechts (Bree, ... ), averēējs (Mheer), avëregts (Guttecoven), āverèchs (As), e:vəraeks (Tessenderlo), e:vəraexs (Beringen), eeverechs (Eksel), eeverechts (Hasselt), euverechs (Vorsen), euverrechts (Jeuk), euverèchs (Wellen), everechs (Eksel, ... ), evəregs (Loksbergen), jùvvërêechs (Tongeren), uvereghts (Meijel), ààvərèchs (Susteren), èverechts (As, ... ), èəvərèxs (Zonhoven), éjəvərèhgs (Loksbergen), éévrèchts (Opglabbeek), êverègs (Elen), øj(ə)vərəs (Hoepertingen), øvrès (Aalst-bij-St.-Truiden), øvərəs (Voort), (Leuven: éverechts).  øverechts (Jeuk), Averechts.  uiverês (Gors-Opleeuw), b.v. dië het oer hu.mt ~ ao.ën.  ië.veréchs (Zonhoven), b.v. dzj`(h)èt ur vareus ~ .n  everechs (Hasselt), B.v. Zijn jas averechts aanhebben.  ɛ.vraexs (Meeuwen), binnenstebuiten: beeneste baute (s-Herenelderen), bennenste boete (Stein), bennesjtə boetə (Oirsbeek), benneste baate (Jeuk), benneste beuwete (Wellen), benneste boete (s-Gravenvoeren), benneste boote (Bilzen), benneste bote (Eigenbilzen, ... ), benneste boten (Eigenbilzen), benəstə bøͅytən (Lommel), bēnneste boete (Rekem), bĕnnesjte bōēte (Geleen), binnenste boete (Caberg, ... ), binnenste buiten (Bree), binnenste-boete (Maastricht), binnenster boĕte (Ingber), binnenstə boetə (Montfort), binneste baute (Genk, ... ), binneste boate (Hechtel), binneste boete (Geulle, ... ), binneste boete van ⁄n kleid (Schimmert), binneste boetes (Veldwezelt), binneste boewten (Achel), binneste bute (Oirlo), binneste butje (Meijel), binneste būtte (Zutendaal), binneste bûte (Bree), binnesteboete (Maastricht), binnesteboeten (Geistingen), binnəlstə boe.tə (Kelpen), binnənstə boetə (Maastricht), binnəstə bōētə (Maastricht), binnəstə butjə (Meijel), binnəstəbōēëtə (Nieuwenhagen), bīnnenste boete (Susteren), bènnelste boete (Thorn), bènneste baute (Bilzen), bènneste boate (Hoepertingen), bènneste boete (Merkelbeek), bènneste boewte (Maaseik), bènneste bowte (Alken), bènnèsjte boete (Doenrade), bènnëste boetë (Lanklaar), béneste bawte (Hoeselt), bénnelste bówte (As), bénneste bawte (Hoeselt), bénnəstə boetə (Urmond), et binneste boete (Heek, ... ), ’t binneste boete (Brunssum, ... ), ⁄t binneste boete (Epen), Soms zijn er jassen die gèh het binneste boute kond dragen.  binneste boute (Peer), Spelling: &lt;`&gt; = sjwa.  binn`st` boete (Bocholt), binn`ste boete (Kaulille), ‘?  ’t binneste boesse (Simpelveld), de linkse kant: de lènkse kant (Susteren), gekeerd: gəkierd (Maastricht), hintestevoren: hingesjte vure (Kerkrade), hĭngəsjtəvūūrə (Nieuwenhagen), keren: kiere (Maastricht), krang: krang (Afferden, ... ), krank (Meijel), kráng (Gennep), Opg. krang(s). B.v. Hïj haj eene kows krang ân.  krang (Gennep), krangs: krags (Panningen), krams (Vlodrop), kranges (Maasbree, ... ), krangs (Arcen, ... ), kranks (Meerlo, ... ), krans (Sittard, ... ), kràngs (Sevenum, ... ), krángs (Heel, ... ), B.v. Dien haemp zit krangs.  krangs (Venlo), Opg. krang(s).  krangs (Gennep), krangt: krangt (Helden/Everlo, ... ), krek het omgekeerde: kraek ət omgəki:rdə (Maastricht), links: e hat ⁄t links aa (Kunrade), le.ŋks (Ingber), leengks (Maastricht), leenks (Kanne), lēŋs (Kinrooi), lĕnks (Ophoven), lingks (Wijnandsrade), lings (Ittervoort), links (Beesel, ... ), links dreje (Montfort), linksch (Hunsel), linksdrejje (Maastricht), li‧nks (Weert), lènks (Bilzen, ... ), lénks (Tongeren), Spelling: &lt;`&gt; = sjwa.  li:nks (Kaulille), links gedraaid: leenks gedrèèd (Vlijtingen), links gedreidj (Kinrooi), links jedruet (Vaals), links om: lenksom (Geleen), links um (Ubachsberg), omgedraaid: omgedrieèd (Grevenbicht/Papenhoven), umgədreijd (Maastricht), ómchədrèjt (Kapel-in-t-Zand), ömgedreid (Nieuwstadt), úmgëdrêêd (Tongeren), terwars: terwjaas (Vliermaal), Verkeerd.  terwiës (Bilzen), van links: va laenks (Gronsveld), va links (Noorbeek, ... ), van [lenks} (Grote-Spouwen), van links (Beek, ... ), và links (Epen), và līnks (Heerlen), và léəngs (Amstenrade), van links gedraaid: v‧a le.ŋks˃ gədr‧iənt (Eys), verdraaid: vərdrîetj (Grevenbicht/Papenhoven), verkeerd: verkeerd (Leopoldsburg), verkieerd (Schinveld), verkierd (Maaseik), Opm. het woord krang wordt hier niet gebruikt.  verkieêrd (Berg-en-Terblijt), verkeerd om: verkierdj um (Weert) averechts || averechts, verkeerd || binnenst buiten, averechts || binnenste buiten || binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk (krang(s), averechts, auws) [N 86 (1981)] || Binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws, (van) links] [N 114 (2002)] || binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws] [N 86 (1981)] || krang (‘t binnenst buiten) [SGV (1914)] || krang (t binnenst buiten) [SGV (1914)] || krang (t binnenste buiten, averechts) [ZND 01 (1922)] || links, binnenste buiten || verkeerd, binnenste buiten III-1-3
binnenstebuitennaaien binnenstebuitennaaien: benǝstǝbūtǝnęjǝ (Molenbeersel), benǝstǝbūtǝnɛjǝ (Panningen), blindnaaien: blendnɛjǝ (Maastricht), blenjtjnɛjǝ (Weert), bleŋknījnǝ (Schaesberg), blę̄njtjnę̄jǝ (Susteren), keren: kiǝrǝ (Neeritter), krangsnaaien: kraŋsnɛjǝ (Panningen), krangstrekken: kraŋstrękǝ (Helden), linksnaaien: leŋsniǝnǝ (Wittem) Zo naaien dat de naden, als men het leer keert, aan de binnenkant komen te liggen. [N 36, 45] II-10
binnentrap binnenste trap: benǝlstǝ trap (Herten), binnentrap: benǝntrap (Tessenderlo), benǝtrap (Lummen), beṅtrap (Tessenderlo), binnentrap (Neeritter, ... ), binnentrapje: benǝtrɛpkǝ (Weert), meeltrap: mę̄ltrap (Hamont), trap: trap (Baexem, ... ), zoldertrap: zǫldǝrtrap (Hamont) De trap die de verdiepingen in de molen verbindt. [N O, 49c; Sche 17] II-3
binnenvoering bougran: bugrão (Bilzen), bugrõ (Lanaken), bugrǭ (Bilzen), bugõ̜ (Genk), bukskin: bøksken (Ransdaal), cotonnade: katǝnāt (Echt), crin: crin (Zolder), doek: dōk (Eisden), feutre: fø̜̄tǝr (Schulen), grijs doek: grīs dōk (s-Gravenvoeren), keper: kē̜pǝr (Echt), kepervoering: kēpǝrvureŋ (Opglabbeek), lijnen: linǝ (Born, ... ), linǝn (Stein), liŋǝ (Bleijerheide), liǝnǝ (Venlo), līnǝ (Herten, ... ), lijnlijnen: linlinǝ (Eijsden), lijwaad: lē̜.vǝrt (Zolder), lęjvǝt (Bilzen), lęǝvǝrt (Schulen), linnen: lenǝ (Horst, ... ), lenǝn (Diepenbeek), prengel: pręŋǝl (Born), stijf lijnen: stiǝf linǝ (Venlo), štif linǝ (Lutterade, ... ), štif liŋǝ (Bleijerheide), stijfdoek: sti-jfdōk (As), stifdōk (Neeroeteren), stijfdoek (Genk, ... ), stęjfdoǝk (Zolder), stęjfduk (Bilzen), stīfdōk (Meeuwen, ... ), stīfdūk (Lanaken), stijfdoek bruingrijs: stijfdoek bruingrijs (Opglabbeek), stijve stof: stif stof (Eisden, ... ), stif stǫf (Meijel), stē̜f stawf (Hopmaal), stęjf stǫf (Diepenbeek), štif štof (Geleen, ... ), štīvǝ štōf (Reuver), stof met kalander: štōf męt klandǝr (Montzen), stoom: stawm (Eisden), stuǝm (Horst, ... ), stōm (Maastricht), stǫwm (Born, ... ), stǭm (Stein), štawm (Herten), štōm (Doenrade, ... ), štǫwm (Meerssen, ... ), trielje: tręl (Maastricht), tussenvoer: tøšǝvōr (Bleijerheide), tøšǝvūr (Voerendaal), tussenvoering: tøšǝvōdǝx (Montzen), tęsǝvūreŋ (Bilzen), vlieseline: vlezǝlen (Bilzen), voering: vojǝreŋ (Zolder), vōjǝreŋ (Houthalen), vōreŋ (As) Voeringstof die steun en vormvastheid geeft aan bepaalde plaatsen en onderdelen van een kledingstuk. Er zijn verschillende soorten binnenvoering. Zo is stoom een gaas dat sterk gepapt is, in katoen of rayon (Meima I, pag. 209). Dit dient voor tussenvoering in vesten en de onderkant van mouwen. [N 59, 36; N 59, 39; N 59, 133] II-7