e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bijenwas bijenwas: bi-jǝwas (Roggel), béjǝwas (Milsbeek), bęjǝwas (Horst), bījǝwas (Schimmert, ... ), kaarsvet: kē̜rs˲vɛt (Schimmert), was: was (Stokkem) De was die men gebruikt om wasdraad te maken. [N 60, 113] || Natuurlijke was die door de bijen wordt gevormd en afgescheiden. Zie ook de toelichting bij het lemma "een inscriptie uitbijten". [N 66, 38b] II-10, II-11
bijgooier aangever: angēvǝr (Linde, ... ), āngē̜vǝr (Baarlo, ... ), ǫǝngē̜vǝr (Achel, ... ), aangooier: aangooier (Melick), āngōi̯ǝr (Maasmechelen), ǫǝngui̯ǝr (Achel), aannemer: ǭǝnęi̯mǝr (Melveren), aanreiker: ǭnręi̯kǝr (Limbricht, ... ), aanschieter: ansxitǝr (Lommel, ... ), aansmijter: ansmitǝr (Middelaar, ... ), ānšmitǝr (Melick), bijgever: bē̜gēvǝr (Rummen), bijgoes: bīguš (Puth), bijgoezer: biguzǝr (Leuken), bęi̯guzǝr (Boshoven, ... ), bijgooier: bai̯gōi̯ǝr (Ketsingen, ... ), bigui̯ǝr (Geistingen, ... ), bigu̯ǫi̯ǝr (Rothem), bigōi̯ǝr (Haelen, ... ), bigűi̯ǝr (Gruitrode), bigǭi̯ǝr (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), bijgooier (Kinrooi), bēi̯gui̯ǝr (Baarlo, ... ), bē̜gui̯ǝr (Hasselt, ... ), bē̜gōi̯ǝr (Helchteren), bē̜i̯ǝgui̯ǝr (Diepenbeek, ... ), bęgui̯ǝr (Rotem), bęi̯goi̯ǝr (Hoeselt, ... ), bęi̯gui̯ǝr (Berverlo, ... ), bīgūi̯ǝr (Opglabbeek), bijschieter: bęi̯sxitǝr (Heppen), bɛ̄sxiʔǝr (Kwaadmechelen), bɛ̄sxītǝr (Beringen), bɛ̄sxɛi̯tǝr (Paal), bijsmakker: bā̯smakǝr (Ospel), bijsmijter: bā̯smitǝr (Nederweert), bē̜smē̜tǝr (Borgloon, ... ), bęi̯šmitǝr (Helden), bęǝsmē̜ǝtǝr (Zonhoven), bīsmītǝr (Ell, ... ), bīšmītǝr (Baexem, ... ), bijwerper: biwɛrpǝr (Heerlerheide, ... ), bēi̯wɛrpǝr (Heerlen), bē̜wø̜rfǝr (Halen), doorgever: durgɛvǝr (Boshoven, ... ), dǫrgē̜vǝr (Maasmechelen), doorsteker: dōrštēkǝr (Sittard), garvenaanschieter: gɛrǝvǝnǭsxitǝr (America, ... ), gɛrǝvǝnǭsxētǝr (Broekhuizen, ... ), gɛrǝvǝnǭsxītǝr (Wanssum), garvenschieter: gɛrǝvǝsxitǝr (Blitterswijck, ... ), gɛrǝvǝsxētǝr (Velden), helper: hølǝpǝr (Koersel), ingever: engē̜vǝr (Gennep), naderbroeier: nǭdǝrbryi̯ǝr (Noorbeek, ... ), nǭdǝrbrø̜i̯ǝr (Oost-Maarland), nadergever: nǭdǝrgēvǝr (Klimmen, ... ), nagever: nǫgē̜vǝr (Mechelen), naschieter: nǭšītǝr (Panningen), nawerper: nǭwɛrpǝr (Bleijerheide) De bijgooier is de tussenpersoon tussen de afsteker van de wagen en de tasser in de schuur. Zie de toelichtingen bij de lemma''s ''graan stapelen in de schuur'' (5.1.11) en ''afsteker'' (5.1.12). [N 15, 50; monogr.] I-4
bijkeuken achterkeuken: axtərkø&#x0304.kə (Tungelroy), bijkeuken: bii̯kø&#x0304.kə (Tungelroy), thans  beͅi̯ky(3)̄kə (Weert), pompensteen: pompəšteͅi̯n (Maasniel), pompsteen: pompšteͅi̯n (Maasniel) (bij)keuken, waar het fornuis stond || bijkeuken III-2-1
bijkeuken, achterkeuken achterkeuken: aachterkeu.ke (Zonhoven), axtərkēkə (As), axtərkīəkən (Opglabbeek), axtərkōͅkə (Rekem), axtərkø&#x0304.kə (Tungelroy), axtərkø&#x0304kə (Bilzen, ... ), ātərkiəkən (Bilzen), ātərkø&#x0304kə (Riksingen), ātərkøxə (Welkenraedt), echterkeuke (Castenray, ... ), àtërkyùkë (Tongeren), bijkeuken  achterkee.ke (Hasselt), Bring (d)en ao.fwas mér nòòë d¯aachterkeu.ke: breng de afwas maar naar de achterkeuken  aachterkeu.ke (Zonhoven), achterkeukentje: axtərkøͅi̯kskə (Sint-Truiden), bijkeuken: bei̯kyəkə (Boeket/Heisterstraat, ... ), bei̯kø&#x0304kə (Nederweert, ... ), bēi̯kyəkə (Altweert, ... ), biekeuke (Sittard), Verklw. beikuëksjke  beikuëke (Heerlen), bratskeuken: bratskø&#x0304kə (Tegelen), goot: goot (Castenray, ... ), gōͅt (Rekem), gø͂ͅt (Blitterswijck, ... ), kabèuschen: kabuiske (Waubach), kabøͅi̯sxə (Simpelveld), spinde: špeŋ (Waubach), stort: stort (Castenray, ... ), stoͅrt (Grathem, ... ), vroeger  størt (Weert), waskeuken: wēͅškøxə (Welkenraedt) achterkeuken [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || achterkeuken, waar gewoonlijk het ruwe werk werd gedaan (wassen, etc) || bijkeuken || keuken || klein achterkeukentje, bergruimte || kleine achterkeuken || ruimte van het boerenhuis achter de keuken waar gewassen werd, bijkeuken || soort achterkeuken || spoelkeuken met pomp en aanrecht III-2-1
bijkleuren bijkleuren: bē̜klø̜jǝrǝ (Tessenderlo), roken: rȳkǝ (Loksbergen), tanen: tānǝ (Sevenum) Uit goedkoop populierenhout vervaardigde klompen een andere kleur geven om ze er duurder uit te laten zien. In Loksbergen (P 47) werden klompen ook gerookt in de rook van een vuur. Men noemde die gerookte klonken (gǝrøktǝ klǫŋkǝ). [N 97, 124] II-12
bijkloppen bijkloppen: bijkloppen (Lommel), bęjklopǝ (Bleijerheide), bęjklǫpǝ (Milsbeek), bę̄jklopǝ (Montzen), bę̄jklǫpǝ (Maasbree), bīklǫpǝn (Dilsen), gelijkkloppen: gǝlīkklopǝ (Roggel), gelijkstrijken: gǝlīkštrīkǝ (Roggel) Het overleer overal gladkloppen met de hamer. "Als het overleer strak over de leest getrokken was, zat het nog niet overal glad. Oneffenheden en plooitjes werden met de hamer aangeklopt. Men zei ook wel "bijkloppen"."(Liedmeier, pag. 1). [N 60, 129b] II-10
bijknippen v bloemen bijtoppen: beejtöppe (Castenray, ... ) bijknippen v bloemen III-2-1
bijkruier tegenkruiers: tēgǝkrø̜jǝrs (Griendtsveen) De bijkruier neemt de kruiwagen over van de kruier. [II, 74] II-4
bijl aks: hāks (Stein  [(Maurits)]   [Eisden]), bijl: b ̇ęjǝl (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), bijǝl (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), bil (Lanklaar  [(Eisden)]  , ... [Emma]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), bilǝ (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), biǝl (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Emma] ), biǝlǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), bējǝl (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Julia]), bęjl (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]), bęjǝl (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), bęjǝlǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II]  [Domaniale, Wilhelmina]  [Willem-Sophia]  [Domaniale] [Domaniale]), bīl (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Eisden]  [Maurits]  [Maurits]), bīle (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Laura, Julia]), bijles: bęjǝlǝs (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), bijltje: bilkǝ (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Zolder]), heep: jiǝp (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), hèpe: hęp (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Eisden]  [Zwartberg, Eisden]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), hɛp (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]  , ... [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]  [Winterslag, Waterschei] [Zwartberg, Waterschei]  [Eisden]) De bijl die de houwer of de houwer in het onderhoud gebruikte. [monogr.] || Hakwerktuig waarmee men ondergronds het hout van de ondersteuningen kan bewerken. De term "aks" duidde volgens de invuller uit Q 15 een grote bijl aan die door de roofploeg werd gebruikt. [N 95, 729; N 95, 732; N 95, 760 add.; monogr.; Vwo 130; Vwo 369] II-4, II-5
bijl waarmee men het slachtvee klooft aks: āks (Horn), bijl: bajl (Mal), bi.l (Blerick, ... ), bi.ǝl (Boekend), bijl (Alken, ... ), bil (Berg / Terblijt, ... ), bilǝ (Hoensbroek, ... ), bēǝjǝlǝ (Heerlen), bęjl (Bilzen, ... ), bęjǝl (Helchteren), bęjǝlǝ (Kerkrade, ... ), bīl (Mechelen, ... ), bɛjl (Lommel), bɛ̄l (Riksingen), bijltje: bilkǝ (Mesch, ... ), biltjǝ (Horst), hakbijl: hakbi-jǝl (Blerick), hakbil (Eijsden), hakmes: hakmɛts (Son, ... ), hiep: hejǝp (Heythuysen), hi.p (Weert), hi.ǝp (Venlo), hiǝp (Blerick, ... ), hēp (Swalmen), hīǝp (Tungelroy, ... ), kapbijl: kabē̜l (Sint-Truiden), kabīl (Gruitrode), kapbijl (Diepenbeek), kapbęjl (Maaseik, ... ), kapbęǝl (Borgloon), kapbijltje: kapbīlkǝ (Opitter), kapmes: kapmes (Beringen), kapmɛs (Berverlo, ... ), kapmɛts (Bleijerheide, ... ), kapmɛ̄s (Riemst), kāpmɛs (Beverst), lange bijl: laŋk bajl (Tongeren), laŋk bi.l (Borgerhout), laŋk bīǝl (Horst), slachtbijl: šlaxtbilǝ (Oirsbeek), tik: tɛk (Herk-de-Stad, ... ), vijl: vęl (Sint-Truiden), wapen: wǭpǝ (Neerharen) Zie ook het lemma ''slachtbijl''. [N 28, 90; monogr.] II-1