e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bij onze buren hebben ze een baby gekregen bij de geburen hebben ze een kindje gekocht: bij de geburen hebben ze een kindje gekocht (Heers), bij de geburen hebben ze een kleine gerfd: bee də gəbūūrə hénnə zə nə kleenə gurəft (Zolder), bij de geburen is een kindje gekomen: bij de geburen is een kindje gekomen (Heers), bij de geburen is een kleine gekomen: bé də gəbŭŭrrən is nə klénnən gəkómmən (Overpelt), bij de geburen is weer wat jongs gekomen: bee də gəbūūrə és wīēr wa jóngs kóómə (Zolder), bij de nabuur hebben ze een kindje gekocht: cf. VD s.v. "naber"(-s) (gew.) nabuur  bīē də naobər hebbə zə ə kĭĕntjə gəkòcht (Opoeteren), bij de nabuur is een kindje gekomen: bīē də naobər is ə kĭĕntjə gəkòmmə (Opoeteren), bij ons in de geburen hebben ze een kindje: bij ons in de geburen hebben ze een kindje gekregen (As), bij ons langs hebben ze een kleine gekregen: bĭĕ òs langs hébbə zə nə kléjnə gəkrîegə (Opitter), bij ons neven hebben ze een kindje gehaald: beej òs neevə həbə zə e kīēnt’ə gəgòl’ə (Stokkem), bij ons neven hebben ze een kindje gekregen: bie us nève höbbe ze ein kindje gekrège (Ophoven), bĭĕ òs nîêvə əbə zə ə kīēntsjə gəkrîêgə (Meeswijk), bij ons neven is het huishouden versterkt: bə us névvə is ət hushòwwə vərstérkt (Neeroeteren), bij onze buren hebben ze een kind gekregen: bij onze buren hebben ze een kind gekregen (Hees), bij onze buren hebben ze een kindje gekocht: bij onze buren hebben ze een kindje gekocht (Kinrooi), bij onze buren hebben ze een kindje gekregen: bij onze buren hebben ze een kindje gekregen (Kinrooi, ... ), bij onze buurman is er een kleine gekomen: bé ò͂zzən bŭŭrman es ər nə klènnə gəkòmmə (Lommel), bij onze geburen hebben ze een jong gekregen: cf. WNT s.v. "gebuur ........mv. gemeensl. geburen"; cf. VD s.v. "III. jonk": zie "jong II"; cf. VD s.v. "II jong": 2. jonggeboren mens, kind; cf. WNT s.v. "jong (II) - jonk"3. kind of jeugdig persoon van het mannelijk geslacht  bij onze geburen hebben ze een jonk gekregen (Lommel), bij onze geburen hebben ze een kind gekregen: bij os gəbōērə həbbə zə e keent krejgə (Zichen-Zussen-Bolder), bé os gebuure həbbə zə nə kénd gəkreegə (Sint-Lambrechts-Herk), bij onze geburen hebben ze een kindje gekocht: bij onze geburen hebben ze een kindje gekocht (Bilzen), méd òs chəbōērə hubbə sə (ə) kīēntsjə gəkóóch (Tongeren), cf. VD s.v. "kindeke, kindeken"; cf. CV s.v. "kind"dim. "kinneken  béj óós gəbōērə hébbə zə (ə) kennəkə gekócht (Genk), bij onze geburen hebben ze een kindje gekregen: bij onze geburen hebben ze een kindje gekregen (Stevoort), bé òs chəbŏĕrrən həbə zə e kīēn(t)jə kreegən (Diepenbeek), béj óós gəbōērə hébbə zə (ə) kennəkə gəkrîêgə (Genk), méd òs chəbōērə hubbə sə (ə) kīēntsjə kreegə (Tongeren), bij onze geburen hebben ze een klein kindje gekregen: béé óós gəbōērən həbbə zə ə klééjn kĭĕntsjə kreegə (Diepenbeek), bij onze geburen is een kind gekomen: be os gəburə es ə keejnt kowmə (Hoepertingen), bij onze geburen is een kindje gekomen: bé aos chəbŏĕrrə es ə kĭĕnt’ə gəkoumə (Sint-Truiden), méd ós gəbŏĕrrə(n) és ə kĭĕnsjə gəkóómə (Tongeren), bij onze geburen is een kleine gekomen: bij onze geburen is ene kleine gekomen (Nieuwerkerken), béj òs gəbūūrən és nə klénnə gəkóómə (Beringen), bij onze gebuur is een kleine gekomen: be òzzə gəbōēr iz nə klinnə gəkaomə (Helchteren), bij onze nabuur hebben ze een kindje gekregen: bie ouze naober hebben ze een kindje gekregen (Neeroeteren), bij onze nabuurs hebben ze een kindje gekregen: bie onze nŏbers hebben ze e kindje gekregen (Mechelen-aan-de-Maas), bij onze nabuurs hebben ze een kleine gekregen: cf. VD (D.) s.v. "Nachbar"01 (ge)buur, nabuur = buurman, buurvrouw etc.  bej óós nààbərs əbə zə nə kléjnə gəkreegə (Meeswijk), bij onze nabuurs is een kindje geboren: bie onze nŏbers is e kindje geboren (Mechelen-aan-de-Maas), daar hebben ze get braad: cf. WNT s.v. "brade (I) - bra, braad, braai en daarnaast bred en bree"(een stuk vlees???)  dao haant ze get braod (Remersdaal), daar is een kind gekomen in de geburen langs: du ózzə kéjnt kóómə énnə gəbōērə langst (Zonhoven), daar is een kleine gekomen: dao is éjnə kléjnə gəkŏĕmmə (Grote-Brogel), der is een geboren: tèùs éénə gəbōērə (Hasselt), een kindje gekocht: e kiendeke gekoch (Stokkem), een kindje gekregen: cf. VD s.v. "kindeke, kindeken"; cf. CV s.v. "kind"dim. "kinneken  e kiendeke gekrege (Stokkem), hier neven hebben ze een kleine gekregen: hĭĕ néffə hemmə zə nə klénnə gəkreegə (Hamont), hierlangs hebben ze een kleine gekregen: héjlàngs hémmə zə nə klénnə gəkreegə (Overpelt), hierlangs is een kindje gekomen: ééléngs és ə kinsjə gəkéúmə (Hasselt), hierneven hebben ze weer een kleine gekregen: hiērnaeve hebbe ze wer enne klaene gekrege (Castenray, ... ), hierneven is een kind gekomen: hé nîevən és ə kéjnt kóómə (Heks), hierneven is een kleine gekomen: cf. VD s.v. "I. neven  héj néévə ézzə nə kléjnə gəkôemə (Zutendaal), hiertegen hebben ze een kind gekregen: hiertegen hebben ze een kind gekregen (Gingelom), in de geburen hebben ze een kindje gekocht: in de geburen hebben ze een kindje gekocht (Boorsem), in de geburen hebben ze een kindje gekregen: in de geboere habbe ze ə kinneke gəkregə (Eigenbilzen), in de geburen hebben ze een kindje gekregen (Boorsem), in de geburen hebben ze een kleine gekregen: én də gəbōērə hèùbə zə énnə kléénə krjéggə (Riemst), énnə gəbōērə hémmən zə nə kleenə gəkreegə (Houthalen), in de gebuur hebben ze een kleine gekregen: innə gəbōēr hémmə zə nə kléénə gəkrééfgə (Hechtel), in de nabuur hebben ze kindje gekregen: in də nòbbər ébbə zə kĭĕnt’ə gəkrîegə (Opitter), in de nabuur is een kind gekomen: cf. WNT 2) s.v. "nabuur"= "naburig volk+  énnə naobər és ə ként gəkôemə (Meeuwen), in de nabuur is een kindje gekomen: énnə naobər és ə kĭĕnt’ə gəkôemmə (Bocholt), in ons geburen is een kleine gekomen: in aos gəbōērə és nə kleenə gəkóómə (Houthalen), in onze geburen hebben ze een kindje gekregen: in onze geburen hebben ze een kintje gekregen (Nieuwerkerken), is een kind gekomen: és ə keent kaomə (Sint-Martens-Voeren), éés ə kéént gəkéúmə (Hasselt), is een kleine gekomen: és nə klénnə gəkóómə (Halen), ze hebben een kleine gekocht: zə hémmə nə klennə gəkòcht (Kuringen), ze hebben een kleine gekregen in de buurt: zə hémmə nə klénnə gəkreegən en də bŭŭrt (Neerpelt) hiernaast hebben ze weer een jongetje gekregen || Hoe zegt men: Bij onze buren hebben ze een baby gekregen [ZND 49 (1958)] III-2-2
bij opbod verkopen afroepen: aafroope (Itteren, ... ), aafroopə (Montfort), aafrope (Tungelroy, ... ), afroepen (Hoensbroek), bieden: bee (Neer), beeje (Maasbree, ... ), beije (Merkelbeek, ... ), beje (Maastricht), bĕĕje (Schimmert), biejje (Meijel), bijjə (Heerlen), bèje (Stein), bij opbod verkopen: beej opbod (Tienray), bej ôpbod verkoëpe (Oirlo), bie opbod (Mheer), bie opbod verkoupe (Herten (bij Roermond), ... ), bie opbòd verkoape (Guttecoven), biej opbod verkoupe (Thorn), béj ópbòt vərkôepə (Meijel), verkoup bie opbod (Thorn), koopdag houden: koopdag houden (Leopoldsburg), mieren: miere (Blerick), mijnen: mīēnə (Grevenbicht/Papenhoven), omroepen: omroope (Stein), op bod verkopen: op bod verkaupen (Schimmert), opbieden: o.p˂b‧eͅi̯ə (Eys), opbeeje (Echt/Gebroek), opbeejə (Venlo), opbeie (Kerkrade), opbeje (Gronsveld, ... ), opbèje (Wijlre), oproepen: oprope (Bree), oproppen (Eksel), per opbod verkopen: per opbod verkopen (Eigenbilzen, ... ), roepen: roepen (Born, ... ), roope (Eys, ... ), roopu (Brunssum), roopə (Maastricht, ... ), rope (Maastricht, ... ), ropen (Ophoven), rōōpə (Nieuwenhagen), uitroepen: oetroope (Weert), oetrope (Klimmen), ōētroopə (Epen), (na Heilige Mis).  ówtrōpe (As), veilen: veelə (Oirsbeek), veile (Ell, ... ), veilen (Hoensbroek), veille (Vlodrop), veilə (Doenrade, ... ), veilən (Urmond), veéjələ (Loksbergen), vèjlə (Susteren), verkopen: verkaupe (Geleen), vèrkaope (Swalmen) bij opbod verkopen (aan de meest biedende) op een veiling [roepen] [N 89 (1982)] III-3-1
bijbaksel appelbol: appelbol (Schulen), %%meervoud%%  appelbollen (Lanaken), appelenbol: appelenbol (Bree), appelkoekje: %%meervoud%%  appelkoekjes (Kleine-Brogel), deegappel: deegappel (Tongeren), greetje: grētjǝ (Kaulille), kattekop: kattekop (Berbroek, ... ), %%meervoud%%  kattekoppen (Herk-de-Stad), kinderbroodje: %%meervoud%%  kinderbroodjes (Kleine-Brogel), klein broodje: klein broodje (Beverst, ... ), knol: knol (Zonhoven), konijnskop: konijnskop (Vliermaal), krollebedol: krolǝbǝdol (Maasmechelen), krollebol: krollebol (Genk, ... ), krollemol: krollemol (As, ... ), %%meervoud%%  krollemollen (Ophoven), niknakje: %%meervoud%%  neknɛkskǝns (Ophoven), ovenkoek: hōvǝnkuk (Eksel), ovenkoek (Bree, ... ), %%meervoud%%  hōvǝnkukǝn (Kleine-Brogel), ovenkoekje: ōvǝnkukskǝ (Overpelt, ... ), rollemedol: rollemedol (Munsterbilzen), scheerkoek: sxerkuk (Kermt), sxęjrkuk (Kortessem), stijve: stęjvǝ (Lanaken), taartepom: taartepom (Ophoven), taddeknot: tadǝknøt (Herk-de-Stad), tiekehaan: tikǝnhān (Herk-de-Stad), trul met appel: trul met appel (Kuringen), trullebal: trullebal (Rukkelingen-Loon), vlaaitje: vlojkǝ (Brustem), vlamkoek: vlamkoek (Nieuwerkerken, ... ) De vraagstelling in de enqu√™tevraag OB 2, 6 luidde: "Hoe werd de laatste deegrest verwerkt, indien er niet meer voldoende was voor een gans brood? Hoe heet wat men ermee bakte?" Het woordmateriaal valt uiteen in drie groepen. De eerste groep biedt dialectvarianten waarvan de betekenis is "appelbroodje" of "appel in deeg gerold", de tweede groep geeft een minder specifieke betekenis als "klein broodje" en de derde groep woorden heeft als betekenis voor de deegrest "zuurdeeg". Deze laatste groep is overgeheveld naar het lemma ''zuurdeeg''. Dit bakken van deegresten heeft tweeërlei functies: ten eerste het gerieven van de kinderen die ook iets willen meebakken en ten tweede het testen van de hittegraad van de oven (Weyns blz. 49 en 51). Het woordmateriaal uit dit lemma komt alleen uit Belgisch Limburg.' [OB 2, 6] II-1
bijbel bijbel: beibəl (Maastricht), bēēbəl (Loksbergen), bējebel (Heers), beͅjbəl (Meijel), biebel (Baarlo, ... ), Biebel (Sittard), biebel (Stokkem, ... ), bieebel (Venlo, ... ), bieëbel (Hoensbroek, ... ), bijbel (Achel, ... ), bijbəl (Hoeselt), biëbel (Schimmert), bèèbel (Sint-Truiden), Bèèbel (Sint-Truiden), béébel (Tessenderlo), d`r biebel (Klimmen), de biebel (Meerssen), de bijbel (Heugem, ... ), de/d`n biebel (Schinnen), der biebel (Bocholtz, ... ), dr biebel (Gulpen, ... ), dr biêbel (Waubach), dr bīēbel (Nieuwenhagen), də bībəl (Montzen), gewijde geschiedenis: gewijde geschiedenis (Eksel, ... ), testament: testament (Guttecoven) De bijbel [biebel]. [N 96B (1989)] III-3-3
bijbelen <scherts.> bist du weer aan het lezen wat zich een andere uit de duim gezuigd heeft?: ?  bis te wir aan t leëze wat zich inne angere oet dr doem gezoegt hat (Kunrade), bijbelen: biebele (Baarlo, ... ), biebelle (Boorsem), bieebele (Venlo), biehbele (Nieuwenhagen), bieëbele (Waubach), biĕbele (Schimmert), bijbelen (Hechtel), bīēbele (Nieuwenhagen), zitte biebele (Beesel), bijbellezen: biebel laese (Posterholt), biebel lezen (Maastricht), brevieren: breveere (Lutterade), brivieren (Eksel), brəvīrə (Meijel), B.v.: Her és oan het breviere.  breviere (Eigenbilzen), de bijbel lezen: de biebel leze (Meerssen), fabelen: fabele (Kerkrade), immer beden: ømər bɛ̄nə (Montzen), in de bijbel lezen: in de biebel lēze (Sittard), inne biebel laeze (Weert), lang beden: lank beije (Bocholt), laŋ bɛ̄nə (Montzen), leeskring: `n lèstring (Sint-Martens-Voeren), lezen: laeze (Baarlo, ... ), mediteren (<fr.): mediteere (Thorn), mediteren (Jeuk), prevelen: prevele (Tegelen), uit de bijbel beden: oette biebel baeje (Weert) Voortdurend en/of langdurig zitten lezen [biebele]. [N 96B (1989)] III-3-3
bijberries belegsels: bǝlęxsǝls (Tessenderlo), belegstukken: bǝlęqstø̜kǝ (Weert), bijbomen: bęjbø̜jm (Maastricht), bijbrakken: bībrakǝ (Stein), brakken: brakǝ (Doenrade), kantberries: kaŋk˱børis (Eygelshoven  [(enkelvoud: kaŋk˱børǝx)]  ), nevenber(ri)gs: nē̜vǝbø̜rǝx (Echt, ... ), %%de volgende twee opgaven zijn enkelvoud%%  nē̜vǝbørǝx (Neer), nevenberries: nē̜vǝbø̜ris (Tegelen), nevenbomen: nē̜vǝbø̄m (Mechelen), schoren: šǭrǝ (Oirsbeek), tegenberries: tegenberries (Zonhoven), valse slagers: vālsǝ slēgǝrs (Tessenderlo), zijberries: zījbø̜ris (Tegelen), zijbomen: zībø̜jm (Groot Genhout) De beide balken die bij een hoogkar aan de buitenkant tegen en evenwijdig met de berries over de gehele lengte van de karbak worden aangebracht om het bodemvlak te vergroten. Zie ook afb. 197 en het lemma ɛberriesɛ in wld I.13, pag. 38 - 39.' [N G, 54c] II-12
bijdehand vangig: cf.Schuermans p. 773, s.v. "vangig"= verstandig (iemand wiens verstand gauw iets vangt of vat)  vengig (Tungelroy) nieuwsgierig, bijdehand, beetje brutaal III-1-4
bijdehante vrouw; bijdehand behendig mens: behendig miensj (Noorbeek, ... ), betje bohei (rh.): Betje beheî (Altweert, ... ), cf. VD s.v. "boha"zie boeha; cf. VD s.v. "boeha, poeha"in bet. van onnodige drukte, rumoer, ophef om een nietige zaak: veel boeha maken  betje behei (Venlo), De Limburgse vormen met b en een tweeklank aan het eind sluiten m.i. het meest aan bij de vorm die ook in het Rijnland bekend is: Buhei. In het Rheinisches Wörterbuch deel I kol. 1106 vind je heleboel vormen onder dat trefwoord. Gezien ook de vormen in het WNT zou ik in dit geval voor een trefwoord kiezen dat wat dichter bij het Limburgse (en Rijnlandse) ligt: bohei.  Betje beheî (Boeket/Heisterstraat), bijdehand: beidehank (Eys), bejdərànt (Meeswijk), bi-jdehand (Blitterswijck, ... ), biederanjt (Sittard), bijderhand (Maaseik), bijjdehant (Maastricht), bijjderhant (Maastricht), biéderhaand (Gronsveld), bīēdehandj (Roermond), bīēderandj (Roermond), béddəràànt (Lommel), ¯nen (h)ȉle bèdera.nte joeng: een heel bijdehante jongen  bèdera.nd (Hasselt), bijdehand, een -: biedehand (Vlodrop), bijdehandje, een -: bie de hĕndje (Merkelbeek), biedehendsje (Gulpen), bijdehendsje (Maastricht), e bij-de-händsje (Caberg), bijdehandse, een -: bijdehandse (Amby, ... ), bijdehante tas: ən bijdəhàntə tès (Maastricht), ⁄n bijjdehante tes (Maastricht), bijdehante vrouw: ⁄n bie de hante vrouw (Schimmert), bijdehante, een -: bidderhaute (Maastricht), bijdehante (Eksel), bijdəhandtə (Maastricht), bédəràntə (Hamont), ein biederhantje (Thorn), eng biedehante (Gulpen), un bijdehandte (Maastricht), v.  beͅ.i̯dəha.ntə (Eys), flokker: flokker (Blitterswijck, ... ), gevieft: gefiefd (Blitterswijck, ... ), gefift (Maaseik), gevief (Altweert, ... ), gevieftj (Altweert, ... ), haai: ⁄n haaj (Heythuysen), haaibaai: haaibaai (Voerendaal), haaiebaai (Stein), haajbaaj (Posterholt), handig: hèndəch (Epen), héndeg (Castenray, ... ), ènnig (Tongeren), ¯n hennig wècht hennige minsen hèmme hennige zoake en dei ze nie hèmme, lòtte ze zich moake  hennig (Genk), handige, een -: ⁄n henjige (Geleen), helleveeg: hel vēēg (Venray), helleveig (Maastricht), hillevaeg (Geleen), ka: ka (Maastricht), keviep: keviep (Venlo), kibbig: kieb’big (Tegelen), kwiek: kwiek (Heerlerbaan/Kaumer), nijg vrouwmens: ⁄n ni-jg vròwmes (As), nuchter: nuggər (Loksbergen), onder haar uit: d⁄as iejn da onder hər aat is (Jeuk), òndər huir əət (Loksbergen), onder zich uit: ônger-zich-oeët (Stokkem), oude veeg: ouw veag (Vaals), pfiffig (du.): fiffich (Sittard), prij: prij (Maastricht), qui-vive: kevief (Altweert, ... ), rappe, een -: rappe (Leopoldsburg), sara: saaraa (Oirsbeek), snep: snep (Venlo), snepje: snipke (Maastricht), snugger: snugər (Loksbergen), veeg: ein vaeg (Neer, ... ), ein veag (Schimmert), n veeg (Montfort), vae:g (Roermond), vaeg (Beek, ... ), vaig (Maasniel, ... ), vaèg (Sevenum), veag (Thorn), veeg (Born, ... ), veeig (Schaesberg), veĕg (Brunssum), veèg (Ittervoort), veëg (Kerkrade, ... ), vēēch (Maastricht), vèg (Gronsveld, ... ), vèèch (Venlo), vèèg (Doenrade, ... ), véch (Susteren), véech (Kapel-in-t-Zand), vééch (Kelpen, ... ), véég (Gennep, ... ), vééəch (Amstenrade), vêech (Heerlen), vêêg (Kesseleik), ⁄n vaeg (Maasbree, ... ), ⁄n veag (Lutterade), ⁄n vēēg (Schimmert), ⁄n vèèg (Mheer), (in ongunstige zin).  vèèg (Noorbeek, ... ), Al kwaom ze laot, binne de korsten tied zat die vèèg veurén bïj de póppeka.st  vèèg (Gennep, ... ), cf. WNT XVIII, kol. 1050 s.v. "veeg (I) - vege"1. resolute vrouw, bijdehand wijf  vèèg (Wijlre), Note v.d. invuller: ein hieëp = onaangenaam vrouwspersoon.  vaeg (Herten (bij Roermond)), vinnig: vênnig (Gronsveld), vissig: vissig (Gronsveld), vlot: vlot (Bree, ... ), vlotte, een -: v.  floͅ.tə (Eys), vlug: vlök (Altweert, ... ), vrij: vrieë (Altweert, ... ) bijdehand || bijdehand meisje || bijdehand, levendig, vlug || bijdehand, pienter, handig || bijdehand, vlug van begrip || bijdehante || bijdehante vrouw || bijderhand || een vrouw die bijdehand is, die vlug van begrip en handig is [haalover, herp, veeg] [N 85 (1981)] || erg bijdehand meisje || handig , bijdehand || levendig, bijdehand || lief, bijdehand || verstandig, handig, bijdehand || vinnig meisje, bijdehandje || vrijpostig, bijdehand || wakker, bijdehand III-1-4
bijeen poten bijeen: bięi̯n (Sittard), dicht bijeen: dix bęi̯ē (Kerkrade), dęxt bīǝn (Neerpelt), dicht in een rij: dix enǝ ri (Haelen), dik: dik (Boekend, ... ), dik bijeen: dik bīǝn (Beringen), dik opeen: dik ǫpęi̯n (Einighausen, ... ), doon: doǝn (Tegelen), dōn (Maasbracht), doon bijeen: doǝn bēi̯ēn (Blerick, ... ), duǝn bęi̯ęi̯n (Baarlo), døn bīęi̯n (Boukoul, ... ), dōn bīęi̯n (Neeritter), kort: kǫrt (Hoensbroek, ... ), kǫt (Beverst, ... ), kort beteen: kǫt bǝdiǝn (Herk-de-Stad), kǫt bǝdēn (Riksingen), kort bij malkanderen: køt bē̜ mǝkandǝrǝ (Halen), kort bijeen: køt bin (Linkhout), køt bēi̯ē (Mechelen), kǫrt biēn (Hoensbroek, ... ), kǫrt bięi̯n (Boorsem, ... ), kǫrt bīęn (Aldeneik, ... ), kǫt biē (Schaesberg, ... ), kǫt biēn (Romershoven), kǫt biēǝ (Gulpen), kǫt bięi̯n (Mechelen), kǫt bęi̯ē (Kerkrade), kǫt bęi̯ēnǝ (Vaals), kort meteen: kǫt mętęi̯n (Mal), kort opeen: kǫrt opęi̯n (Kerensheide, ... ), krie: kri (Meijel, ... ), opeen: ǫpęi̯n (Schimmert), smal: šmāl (Mechelen) De pootaardappelen dichter bijeen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18a] I-5
bijeendrijven bijeendrijven: bii̯ęi̯ndrīvǝ (Thorn), binnenjagen: bęnǝjau̯gǝ (Aalst, ... ), in een afsluithok drijven: en ǝn afsløtjhok drīvǝ (Meijel) De schapen in een vanghok drijven. [N 77, 53] I-12