e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bikkel(s) add. bikkel: Een "biegkel"werd gebruikt bij het "trumpe"of "nao te goeëje". Zie trefwoorden.  biegkel (Herten (bij Roermond)) Ronde of ovale steen ter grootte van een ganzenei. III-3-2
bikkelen ballen: balle (Wellen), basselen: baschele (Mechelen), bazjələ (Mechelen), beentje hellen: be.nšɛ hɛlə (s-Gravenvoeren), bet de koten spelen: be de koete speəle (Sint-Truiden), bikkelen: beekele (Eupen), begele (Hasselt), beggele (Maastricht), beggələ (Hamont), begələ (Alken, ... ), beGələ (Houthem, ... ), begələ (Kaulille, ... ), bekkələ (Sint-Huibrechts-Lille), bekələ (Beverlo, ... ), bichele (Zolder), biĕkkele (Val-Meer), bigeln (Zonhoven), bigg`le (Kaulille), biggele (Eksel, ... ), biGGele (Sittard), biggele (Susteren, ... ), biggelen (Blerick, ... ), biggeln (Zonhoven), biggələ (Putbroek, ... ), bigkele (Helden/Everlo, ... ), biGlə (Lanklaar), bigələ (Hamont, ... ), biGələ (Horn), bigələ (Sint-Huibrechts-Lille), bikkele (Amstenrade, ... ), bikkelen (Amby, ... ), bikələ (Vaals), biʔəln (Tessenderlo), biʔələ (Kwaadmechelen), /  biegele (Hasselt), biggele (Gingelom), biggelen (Houthalen, ... ), biggelén (Eksel), bikkele (Eigenbilzen, ... ), bikkele/ (Genk), bikkelen (Eigenbilzen, ... ), bikkelen ? (Zussen), bikkɛle (Kaulille), [sic]  beŋele (Peer), [Sub aanvullingen no. 4]  biGGele (Sittard), Bigkele is toch gei jóngessjpeel.  bigkelen (Roermond), Bigkele was een meisjesspel bij uitstek, dat misschien wel eeuwen oud is, en niet alleen in ons land, maar ook in Duitsland als "Knöchenspiel", in Frankrijk als "jeu dosselets"algemeen bekend was, en waarschijnlijk nog in meerdere landen.  bigkele (Tegelen), bikkel valt met de bolle kant boven: buukes; met de holle kant/  bikkele (Gennep), Bikkele was het nagooien of narollen van elkaars bikkel met het doel die van de tegenstander te raken. Vaak werd dit spel gespeeld op de lange weg van en naar school. De bikkels werden ook gebruikt bij het trumpe (z. ald.).  bikkele (Meerlo, ... ), de bikkel is een grote knikker  bikkelen (Grathem), enkel nog gespeeld met loden of koperen bikkels, niet meer bekend met de echte beentjes.  bigkele (Venlo), In zès keer hao zei al hr bikkelkes konne vange.  bikkele (Eigenbilzen), is een eeuw geleden bekend geweest  bikkĕlĕ (Oirsbeek), k tussen g en k  bekələ (Opglabbeek), Kòm, weer gaon get bigkele oppe stòp.  bigkele (Echt/Gebroek), Met bal en kootje.  bigkele (Maaseik), Mnl. bickelen spelen met bikkelstenen, Kil. bickeln, ludere talis; S. en R. biggelen.  biggele (Zonhoven), nog gespeeld tot voor WO I  bigkele (Panningen), ook met stokjes gespeeld.  bikkelen (Hout-Blerick), Ook: kuuëtse. Spelletje met schapen- of varkenskootjes "kuuëtjes", die kostten vroeger niks door de vele huisslachtingen. Het werd door 2 of 3 meisjes gespeeld op "nen aemse stein"voor de ingang van n woning. Aan de kootjes is een holle en bolle kant  bikkele (Weert), puntje onder de e  begələ (Bree, ... ), begələn (Overpelt), pôtter, richel en stönder (naargelang de ligging op de grond van de bikkels) zijn heel oude woorden, opgetekend van een 90 jarige vrouw.  biggelen (Eksel), Spel met bikkels, knopen of kleine metalen (zamak) imitatie bikkels.  biggelen (Eksel), Sub kuuëtse. Ook: biggele/bikkele; vero. NO kootsele, bikkele.  biggele (Weert), bikkele (Nederweert, ... ), tussen de g en de schwa staat bovenaan een kleine n (of ng?)  begələ (Peer), Vero.  bieggele (Hasselt), vgl. pag. 47: Bikkelen.  biggele (Sittard), werkwoord  biggele (Zonhoven), wordt niet meer gespeeld  bĭkələn (Eksel), Zie: kénjersjpeelkes.  biGGele (Sittard), bingelen: bingele (Gulpen), bochelen?: /  boggelen (Genk), buikgooien: boek=kuiltje in de grond  boekgooien (Helden/Everlo), dikkelen: deggələ (Opgrimbie, ... ), deGələ (Klimmen, ... ), degələ (Rekem), deGələ (Ulestraten, ... ), dekələ (Maastricht), dickele (Geulle), diegele (Brunssum, ... ), diggele (Gronsveld, ... ), diggelen (Gronsveld, ... ), digkele (Klimmen), digkelen (Sint-Pieter), digələ (Mechelen-aan-de-Maas), dikeͅlə (Eckelrade), dikkele (Amby, ... ), dikkelen (Amby, ... ), dīGələ (Brunssum), tīGələ (Heerlen), 20 - 25 jaar geleden  dikkelen (Meerssen), 30 jaar geleden  diegele (Borgharen), Afl. sub diggel.  diggelen (Meeswijk), Dit spel had vier "gangen"in overeenstemming met de vier zijden van de digkel. Bij het plaatsen der digkele werd telkens een bal opgeworpen en opgevangen en werden de vlg. regels gezegd: Van ierste sjierke tot vijfde sjierke, look, pans, vörke stoke, ketelke opzètte, was, wasse, striek, strieke.  digkele (Maastricht), g"is zachte "k  diggelen (Maastricht), nu niet meer in zwang, wel tot 30 jaar geleden  diggelen (Maastricht), Sub diggel.  digkele (Uikhoven), Vero. Het daarbij gezegde versje luidde als volgt: Digkel, digkel laks. Lik t mich neet, daan lik t de kats.  digkele (Gronsveld), dingelen: dingele (Gulpen), dingele met de keutjes (Val-Meer), Geh. Val-Meer. (t Daghet in den Oosten VII, 33)  dingelen (Val-Meer), grijnzen?: [sic, t.w. ö met streep boven]  gr["}nsə (Riksingen), hilten: heelse (Middelaar, ... ), heelte (Ysselsteyn), heelten (Broekhuizen), hilte (Sevenum), hilten (Leunen), Behendigheidsspel met schaapskootje(s) en bal, waarbij de bal omhoog gegooid wordt, de kootjes naar een ander vlak gedraaid moeten worden en de bal weer gevangen.  hi.lte (Gennep), Gespeeld met bepaald soort beentjes (botjes) in t midden ovaal maar aan beide kanten veelhoekig.  hilten (Wellerlooi), Gespeeld wordt met vier beentjes uit de hiel van een schaap, geit of rund en een balletje of knikker.  hilte (Meijel), het spel werd bij voorkeur op de hardstenen stoepen. De heelten moesten op verschillende manieren opgeraapt worden, achtereenvolgens: gewoon, klatsenbats (eerst met de muis van de hand de vloer raken), ieverhand (allemaal tegelijk), kies (de tegenpartij mag zeggen zelke heelt het eerst opgeraapt moet worden), lèùk (holle kant boven), pèùk (bolle kant boven), stender (gladde staande kant boven), boterwiek (slangetje boven), hartemboets (eerst tegen het hart slaan met de heelt in de hand).  heelten (Broekhuizen), komt nu niet meer voor  hilten (Venray), Men heeft hiervoor nodig: per persoon vier hilte en een stenen bikkel van ± 3 cm doorsnede. De vier beentjes worden met de vlakke onderkant op de steen gelegd; kule. De bikkel wordt nu op ongeveer 30 cm hoogte los gelaten. Terwijl deze stuitert en omhoog veert, draait men vliegensvlug een of meer steentjes op: bu:kele. Vervolgens volgt het stäöntje zetten (brede kant van de hilt onder) en als laatste stäöfke. Wie kans ziet om de meeste beentjes bij het minste aantal keren dat de bikkel stuitert om te draaien, heeft gewonnen.  hilte (Venray), spel werd gespeeld tot ca. 1910. Men speelde met 4 hiltjes, in de volgende volgorde: 1 keer stuiten, 1 keer beentje omleggen, 1 keer kuutje / bol rechtop en links en rechts.  hilten (Meijel), vroeger (± 20 jaar geleden) bekend, thans niet meer.  hilten (Gennep), word thans niet meer gespeeld  hilten (Broekhuizen), ww. zw.  hīlte (Meerlo, ... ), hitseklitsen: Sub hitseklits.  hitseklitse (Bree), huichelen?: [sic, t.w. ö met streep boven]  h["ch}ələ (Riksingen), kaatsen: kaatse (Ophoven), kaatsə (Geistingen), kuitsen (Nederweert), #NAME?  kaatse (Thorn), Kaatsen, kaatste, heb gekaatst, (kaadsde, gekaadzd, op zijn Limb.). Geh. Maaseyck (t Daghet in den Oosten VII, 66)  kaatsen (Maaseik), ketsen: ketsen (Bergen), knibbelen: knibbelen (Kerkrade), knobelen: /  knobbele (Neerharen), kootje doen: keutje verkleinvorm van "koot  keutje doon (Stramproy), kootje draaien: kø͂ͅtjə dreͅijə (Haelen), kootje gooien: keitsje gojje (Bilzen), kuutje guuje (Rotem), 3 tot 5 zijn bewegingen die men bij het opvangen van de kootjes moet maken)  keitsje gojje (Bilzen), Oud werpspel, waarbij varkenskootjes werden gebruikt.  kuëtje goeëje (Tungelroy), kootje spelen: keitsje spieəle (Bilzen), keutšje speelə (Koninksem), kuutje speule (Molenbeersel), ky(3)̄ətjəsp"lə (Ell), wordt thans niet meer gespeelt, ± 50-60 jaar geleden wel  keutje spelen (Roggel), kootje tikken: Sub kwaot, (1).  kwäötje tikke (Echt/Gebroek), kootjes ballen: keutjes balle (Montfort), kootjes gooien: kuutjes guuje (Rotem), In mijn jeugd waren de "kuutjes"van lood gemaakt;ieder "kuutje"had een waarde.  kuutjes goeien (Leut), kootjesen: kuutjesen (Tungelroy), ky(3)̄tjəsə (Tungelroy), ky(3)̄ətjəsə (Ell), kootselen: keutselen (Heythuysen), Sub kuuëtse. Ook: biggele/bikkele; vero. NO kootsele, bikkele.  kootsele (Nederweert, ... ), kootsen: keutsje (Weert), keuutse (Leuken), kuutse (Weert), küetse (Tungelroy), /  kuuëtse (Weert), Ook: biggele/bikkele; vero. NO kootsele, bikkele.  kuuëtse (Weert), Oud werpspel, waarbij varkenskootjes werden gebruikt.  kuëtse (Tungelroy), Sub bikkele. Spelletje met schapen- of varkenskootjes "kuuëtjes", die kostten vroeger niks door de vele huisslachtingen. Het werd door 2 of 3 meisjes gespeeld op "nen aemse stein"voor de ingang van n woning. Aan de kootjes is een holle en bolle kant, n gladde en een gespikkelde kant. Wie moest beginnen werd d.m.v. een aftelversje bepaald. t Meisje dat moest beginnen nam een glazen knikker in de hand en legde de kootjes op n hoopje op dn "dêrpel". Ze liet vervolgens de knikker op de steen stuiteren en greep de kootjes, schudde die in een hand en wierp ze op de steen. Met dezelfde hand greep ze de knikker weer bij het terugstuiten. Daarna werden er onder het opzeggen van voorgeschreven regels voorgeschreven bewegingen gemaakt met de kootjes zoals op de platte kant leggen, twee kootjes op elkaar leggen, n slag draaien, tikken enz. Na alle voorgeschreven bewegingen is het volgende meisje aan de beurt. Die de meeste handelingen uitvoert binnen de tijd, is winnaar.  kuuëtse (Weert), kootspelen: keetšspieule (Martenslinde), kuutspele (Sint-Truiden), koten: kautə (Bommershoven, ... ), kauwte (Wellen), koeëte (Sint-Truiden), kootə (Gelinden), koowtə (Veulen), koute (Mielen-boven-Aalst), koətte (Vliermaal), kōətə (Zepperen), koͅutə (Borgloon, ... ), kuətə (Sint-Truiden), kūoͅtə (Sint-Truiden), kòte (Gelinden), kòwte (Hoepertingen), /  koate (Hoepertingen), kleine schwa bovenaan tussen o en t  kotə (Vliermaal), kulken: külke (Meerlo, ... ), marvelen: märvele (Halen), met de bikkels spelen: (ww.)  mèt de bikkels spele (Kanne), met de kootjes gooien: mət ə kuutjəs goejə (Rotem), mət ə kuutəs goeje (Rotem), met de kootjes spelen: met de keutjes speule (Molenbeersel), met də keeitšəs spiələ (Bilzen), meͅt də kēitsjəs speͅilə (Beverst), mèt te kuuətjes speeələ (Lanklaar), met kootjes doen: met kēūtjes doon (Stramproy), met kootjes spelen: metky(3)̄təs spēlə (Lanklaar), meͅt kyøtjəs sjp"lə (Tegelen), nieneukelen: nieneukele (Kerkrade), op de hand doen: pag 1: Obbe haand doen deuë ze bè 5 moie.  obbe haand doen (Diepenbeek), pag. 2-5: Bikkelen is n behendigheid. Als er geen knikker op de rug van je hand blijft liggen dan doe je fout. De knikkers die op de grond vallen moeten nog opgeraapt worden... omhoog werpen, oprapen, opvangen. Knikkers spreiden [de daollegges]... één voor één oprapen zonder de andere knikkers te beroeren. Als je ziet dat een andere knikker geraakt wordt moet je zeggen... "gestoetn". [Dan is de volgende aan de beurt]. Bij de twee... moeten de knikkers twee aan twee opgeraapt worden. Als de knikkers ver uit elkaar liggen dient men in één haal toch de beide knikkers op te rapen [moo sjêrn]. Bij de drie... eens drie knikkers en eens één oprapen. De vijf... dat is n andere klus. Alle opgeraapte knikkers mee opgooien en nadien terug opvangen, tot ze allemaal opgeraapt zijn. Eerst 1 knikker oprapen. De twie opraopes vanne veif. Bij aanvang 2 rapen. De drei opraopes vanne veif. Bij aanvang 3 oprapen. De kattepoet [kattepoot]. Alles opnieuw, te beginnen met drie op de hand maar klauwend opvangen, zoals een kat.  obbe haand doen (Diepenbeek), op het handje spelen: oͅp t hɛntjə (Diepenbeek), oͅp t hɛntjə spēlə (Diepenbeek), prikken: prikke (Heerlen, ... ), prikken (Wijlre), prikken mit de diggele (Schin-op-Geul), de informant geeft hier de benaming van het spel in Volrendaal (geboorteplaats van zijn vrouw) op, schijnt dicht bij Welten te liggen  prikken (Welten), sting = stenen  prikke met priksting (Ubachsberg), prikknoken: preknōͅkə (Bleijerheide), prikknoken (Kerkrade), schieten: šiete (Riksingen), tikken: tîkə [te.kə} (Sint-Martens-Voeren, ... ), titsen: t`etsje (Montzen), tetsche (Montzen), titšə (Welkenraedt), tétse (Montzen), tîtšə [te.tšə} (Sint-Martens-Voeren, ... ) (Kinderspelen): Bikkelen. || / [SND (2006)] || 1. Biggelen. || 2. AN Met bikkels spelen. || 2. Bikkelen. || ? [SND (2006)] || ?? [SND (2006)] || ??????? [SND (2006)] || [Bikkelen]. || [Knikkerspel:] Bikkelen. || Biggelen, keutsen. || Biggelen. || bikkelen [SND (2006)], [VC 10] || Bikkelen (kinderspel). || Bikkelen (meisjesspel). [ZND B1 (1940sq)] || Bikkelen (spel). || Bikkelen, met de bikkels spelen. || Bikkelen, oude meisjesspel. || Bikkelen. [BN 03], [Willems (1885)], [ZND m] || Bikkelen: bikkelen. || Bikkelen: Spelen met loden bikkels. || Bikkelspel. || De meisjes bikkelen. [ZND 01u (1924)] || Heette het vroeger anders? [N R (1968)] || Het betreft een spel, dat vroeger vaak en met zeer veel plezier door de meisjes werd gespeeld. Het is een behendigheidsspel dat gespeeld wordt met vier beentjes uit de hiel van een schaap, geit of rund - of daarop gelijkende voorwerpen van koper, lood of [N R (1968)] || Het spelen met de bikkel. || Hilten: bikkelen, (meisjes)behendigheidsspel. || Keutsen, biggelen, fr. jouer aux osselets. || Kinderspel gespeeld met digkele. || Kinderspel met beenkootjes, die opgegooid worden en die men tracht zo snel mogelijk op te vangen. || Kinderspel, bikkelen. || Kinderspel. || Kunt gij bikkelen? (meisjesspel: met de bikkels spelen, met de kootbeentjes, Fr. jouer aux osselets). [ZND 05 (1924)] || Lievelingsspel 3. [SND (2006)] || Lievelingsspel 5. [SND (2006)] || Meisjesspel: bikkelen. || Met de bikkels spelen. || Met schapenkootjes spelen, bikkelen. || Miesjesspel dat gespeeld wordt op een harde platte steen (hardstieën). || Spelen met dikkels, meisjesspel. || Tikkelen: pikkelen of bikkelen. || z. hilte. [Bikkelen (kinderspel)]. III-3-2
bikkelen: bikkelspel bikkelspel: bigkelsjp"l (Tegelen), dikkelspel: #NAME?  degəlspɛl (Mechelen-aan-de-Maas), kootjesspel: k"tjəsspēl (Mal), kuātjəspēl (Neer), kø͂ͅtjəspeͅl (Nunhem), #NAME?  k"tsjəspeͅl (Maaseik), prikknokenspel: prikknokespel (Bleijerheide) Het betreft een spel, dat vroeger vaak en met zeer veel plezier door de meisjes werd gespeeld. Het is een behendigheidsspel dat gespeeld wordt met vier beentjes uit de hiel van een schaap, geit of rund - of daarop gelijkende voorwerpen van koper, lood of [N R (1968)] III-3-2
bikkelen: knikkerspel knikkerspel: knikkerspel (Lottum) bikkelen [VC 10] III-3-2
bikkelterm achterhandje: van hand naar hand achter de rug  achterhendje (Schin-op-Geul), af: niet gelukt; verloren  aaf (Holtum), wanneer men een fout maakt in het spel en opnieuw moet beginnen  aaf (Ell), bijeen: 2 bijeen  bədēən (Hoepertingen), bochelebaai: Wee bijj t neergoje de digkele opein kraog te valle, had - en waos aof.  bogkelebaj (höbbe) (Maastricht), bochelepaardje: = bogkelebaj [Wee bijj t neergoje de digkele opein kraog te valle, had - en waos aof.  bogkelepeerdsje (Maastricht), de brug maken: telkens men de omhooggeworpen kootjes moet opvangen, werpt men vlug een der andere kootjes met de andere hand over de hand waarmee men omhooggooit en opvangt  de brug maken (Sint-Truiden), derde lits: 3 bikkels omdraaien  driede lets (Schin-op-Geul), derdeke: de derde ronde  deͅrdəkə (Tegelen), eerste lits: 1 bikkel omdraaien  ierste lets (Schin-op-Geul), eersteke: de eerste ronde  īərstəkə (Tegelen), eerstje-fijn: iàesteke-fien (Echt/Gebroek), hart-en-borst: wijze van oprapen van de heelten, waarbij men eerst met de heelt in de hand de borst moest aantikken  hartemboets (Broekhuizen), honds pakken: de omhooggeworpen kootjes terug opvangen zoals een dier dat met de voorpoot ergens naar slaat  honds pakken (Sint-Truiden), kies: wijze van oprapen van de heelten, waarbij de tegenspeler mag aanduiden welke heelt het eerst opgeraapt moet worden  kīs (Broekhuizen), klats-en-bats: wijze van oprapen van de heelten, waarbij de muis van de hand eerst de vloer moest geraakt hebben  klatsembats (Broekhuizen), kooitje: figuur bij het bikkelen  kojkə (Lummen), krollen: op een zij leggen  krolla (Schin-op-Geul), mondje: mondje  mundje (Tegelen), neusje: neusje  naeske (Tegelen), oogje: oogje  uigske (Tegelen), oortje: oortje  yørkə (Tegelen), overhand: wijze van oprapen van de heelten, waarbij alle heelten tegelijk opgeraapt moeten worden  īvərhand (Broekhuizen), poenen: kussen  punə (Hoepertingen), putter: /  putter (Lummen, ... ), het gaatje ligt boven  pøͅtər (Kaulille), puttertje: figuur bij het bikkelen  pøͅtərkə (Lummen), ruggelaar: het beentje ligt met het gaatje naar onder  røͅgəleͅr (Kaulille), ruggetje: ruggetje  røͅkskə (Tegelen), staander: de gladde, staande kant van de heelt  stēndər (Broekhuizen), het beentje staat op een van de twee andere kanten  stø͂ͅndər (Kaulille), tikketak: bal gooien en meteen een bikkel optillen en neerleggen  tikketak (Schin-op-Geul), tweede lits: 2 bikkels omdraaien  twiede lets (Schin-op-Geul), tweedeke: de tweede ronde  twīədəkə (Tegelen), van eerste schaartje tot vijfde schaartje: Sub I. schaar. De vingers vormen de scharen, waartussen de bikkel worden geklemd.  van ierste sjierke tot vijfde sjierke (Maastricht), vaneen: uit elkaar  vanēən (Hoepertingen), voorhandje: van hand naar hand voor zich  vuurhendje (Schin-op-Geul) Aanhef bij het bikkelspel. || bikkels [SND (2006)] || Kent u nog andere termen uit het spel? Wat betekenen ze? [N R (1968)] || Niet meer mee mogen spelen (bij het bikkelspel). || Onderdeel bij bikkelspel. III-3-2
bil achterbats: axtǝrbats (Valkenburg), achterbil: axtɛrbel (Diepenbeek, ... ), bats: ba.ts (Berlingen, ... ), batjš (Kinrooi), bats (Alken, ... ), batsch (Weert, ... ), batse (Baexem, ... ), batsen (Peer, ... ), batsj (Grathem, ... ), batsə (Kanne, ... ), batz (Haelen, ... ), batze (Nunhem, ... ), bàts (Amby, ... ), bàtz (Kerkrade, ... ), de bein kome beej de batse beejeein (Tegelen, ... ), bil, vooral dikke".  bats (Hasselt, ... ), Bovenste deel van het been.  bats (Well, ... ), Vroeger.  bats (Zutendaal, ... ), bil: (bil) (Buggenum, ... ), bel (Achel, ... ), bEl (Leunen, ... ), bel (Linkhout, ... ), belj (Hasselt, ... ), bil (Achel, ... ), bille (Jeuk, ... ), billen (Peer, ... ), billə (Roermond, ... ), bul (Houthalen, ... ), bél (Kinrooi, ... ), bìl (Geysteren, ... ), bìllə (Meerssen, ... ), bøl (Helchteren, ... ), bęl (Kinrooi), Achterwerk: kont, vot, achterwerk, wan.  bil (Venray, ... ), Bovenste deel van het been.  bil (Well, ... ), dij".  bil (Hasselt, ... ), Moeilijk leesbaar.  bellen (Lauw, ... ), Mogelijkheid onderlijnd in vraagstelling.  bil (Loksbergen, ... ), NB: bats is vlgs. de informant boven dijbeen.  bil (Jeuk, ... ), NB: bats is volgens de informant "kuit".  bil (Hechtel, ... ), Nu.  bil (Zutendaal, ... ), Vereenvoudigd fonetisch schrift. Een streepje boven een klank of tweeklank geeft de Limburgse sleeptoon aan.  bil (Kuringen, ... ), dijen: dęi̯ǝ (Baexem), dop: dǫp (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), draaier: drē̜i̯ǝr (Venray), dręi̯ǝr (Venlo), hesp: hesp (Kerkhoven, ... ), PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.  hèsp (Eksel, ... ), kis: kis (Grathem, ... ), kisse (Herten (bij Roermond), ... ), kìs (Neeritter, ... ), kummik: vgl. wang !  kummeke (Margraten, ... ), schenk: schènk (Nuth/Aalbeek, ... ), schɛnk (Leunen, ... ), sjonk (Grathem, ... ), šink (Eijsden, ... ), šjink (Wijlre, ... ), schoft: schoft (Lommel, ... ), wang: waŋ (Tongeren, ... ), zitbeen: zet˱bē (Heerlen) bil [ZND m], [ZND m], [ZND m] || bil (niet de dij, maar het achterdeel) [N 10b (1961)], [N 10b (1961)] || Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)] || Deel van het lichaam waar de bovenbenen samenkomen (mik). [N 109 (2001)] || deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] || Een bil (bats, bil) [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11] I-9, III-1-1
bilau-roede bilau: bilau (Maxet, ... ), bilaw (Meijel), bilau-wiek: bilau-wiek (Leunen  [(met automatische klap)]  ) Systeem van aan de roede bevestigde remkleppen, meestal gecombineerd met een stroomlijnbekleding van de voorzijde van de roede. Het systeem van deze remkleppen werd ontwikkeld door de Duitse ingenieur Bilau. Bij een te snelle loop van de molen draaien de kleppen open en remmen op deze wijze het gevlucht af. [N O, 6d] II-3
biljart biljart: `biljā:r (Gemmenich), bi.jlja:r (Wellen), bieljard (Bocholtz, ... ), biljaar (As, ... ), biljae̞:r (Tongeren), biljart (Lutterade, ... ), biḷjâr (Borgloon), bi̯lja:r (Meeuwen), #NAME?  bieljaar (Eksel), < Fr.  beljār (Lommel), (Met de) biljart spelen.  biljār (Zonhoven), 2. Biljarttafel.  bié.ljaar (Hasselt), Afl. biljaren.  beljār (Niel-bij-St.-Truiden), Afl. biljarten.  belār (Meeswijk), bilja:r (Kanne), e is beklemtoond.  biljer (Gronsveld), Fr. billard.  bu.ljéér (Zolder), bïljàar (Tongeren), NB: e = \\  bəljaa:r (Roermond), Sub varken: E verken maken oppe biljaar, een totaal verkeerde stoot, die toch lukt.  biljaar (Uikhoven), Van Fr. billard.  bieljaar (Zonhoven), Wij gaan nog wat biljart spelen [biljaar speule].  biljār (Hamont), Ze spilde(n) ön partie biljaar.  biljaar (Beverlo) 1. Biljart. || [Biljart]. || Biljaar: biljart. || Biljaar: Billard. || Biljard. || Biljart (spel of tafel). || Biljart, biljarttafel en spel. || Biljart. [ZND m] || Biljart: 1. Biljartspel, biljartclub. || Biljart: 1. Biljartspel. || Biljart: [Biljart]. || Biljart: biljart. || Billard. || Billiard: Biljart. || het raken van de rode bal en één van de beide witte met de andere witte bal waarmee gespeeld wordt in een bepaald biljartspel [carambole, karbel, kerbol, karbelhouwogen] [N 112 (2006)] || Het raken van de rode bal en één van de beide witte met de andere witte bal waarmee gespeeld wordt in een bepaald biljartspel [carambole, karbel, kerbol, karbelhouwogen]. [N 88 (1982)] III-3-2
biljartbal biljartbol: biljartbol (Heerlen), bille (fr.): Fr. bille.  bil (Geistingen, ... ) 1. Biljartbal. || 2. Biljartbal. || Biljartbal. III-3-2
biljarten biljarten: `biljā:re (Gemmenich), biejlarde (Klimmen), bieljaare (Genk), bieljaaren (Eksel), biljaare (Bocholt, ... ), biljaarre (Veldwezelt), biljarde (Klimmen), biljare (Herten (bij Roermond), ... ), biljaren (Eksel), biljarte (Itteren, ... ), biljarten (Oirlo), biljartə (Eys), biljārə (Hamont), bīljartə (Maastricht), bu.ljéére (Zolder), [e is beklemtoond].  biljerre (Gronsveld), Afl. sub biljaar.  biljaren (Lommel), Afl. sub biljart.  bieljaare (Zonhoven), biljarten (Meeswijk), biéljare (Hasselt), Doo woord veul gebiljaard.  biljaare (Beverlo), Met klemt. op 1ste lid.  bieljarte (Maastricht), Met klemt. op 2de lid.  bieljare (Maastricht), NB bil, 3. Biljartbal.  biljaare (Sint-Truiden), Ww. sub biljart.  biljarten (Zonhoven), zn: biljaar.  biljare (Posterholt), stoten: Zoûw vr e pertyke goën -?  sjtoete (Gronsveld) 3. Biljarten. || [Biljarten]. || Biljaare: Billard spielen. || Biljart spelen. || Biljarten. || het raken van de rode bal en één van de beide witte met de andere witte bal waarmee gespeeld wordt in een bepaald biljartspel [carambole, karbel, kerbol, karbelhouwogen] [N 112 (2006)] || Het raken van de rode bal en één van de beide witte met de andere witte bal waarmee gespeeld wordt in een bepaald biljartspel [carambole, karbel, kerbol, karbelhouwogen]. [N 88 (1982)] III-3-2