e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoorplank kettel: kętǝl (Bilzen), krans: krāns (Ottersum), schoor: šǭr (Mechelen), schoorplank: šǭrplaŋk (Herten), spanstuk: španštø̜k (Sint Odilienberg), strebe-bred: štrēp˱brɛt (Bleijerheide), verstevigingsplank: vǝrštīvegeŋsplaŋk (Posterholt) Plank van 2 √† 3 cm dikte en van iets mindere hoogte dan de balken zelf, die tussen de balken van een roostering wordt bevestigd om plaatselijk optredende lasten over meerdere balken te verdelen en op deze wijze de kans op scheuren in de kalklaag van het onderliggende plafond te verminderen. In Q 83 wordt het woord 'kettel' ook gebruikt voor de tussenschotbalkjes in een roostering. [N 54, 142b] II-9
schoorsteen jacht: jax (Rothem, ... ), kamin: kami.n (Montzen), kamī̄.n (Tegelen), kamī̄n (Echt, ... ), kamī.n (Bleijerheide  [(idem)]  , ... ), kamīn (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Willem-Sophia]  [Domaniale, Wilhelmina]  [Domaniale]  [Emma] ), kamīǝn (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kōmin (Milsbeek), kǝmī̄n (Nunhem, ... ), kaminpijp: komī̄npī̄p (Ottersum), kanaal: kanāl (Klimmen), lange jan: l˙aŋǝ j˙an (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), lange lies: l˙aŋǝ li.s (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Eisden]), rookkanaal: rawkkanāl (Beek), roakkanāl (Hoensbroek), rǫwkkanāl (Schimmert), rǫwkknāl (Haler), rǫwkkānāl (Leuken, ... ), rǭkkanāl (Linne, ... ), schoorsteen: sxorste (Lottum, ... ), sxorstęjn (Sevenum), sxōrstęj.n (Boshoven, ... ), sxūǝrstęj.n (Altweert, ... ), sxǫrstiǝn (Afferden), sxǫrstēǝn (Heijen, ... ), sxǫrstęn (Gennep, ... ), sxǫrstɛn (Ottersum), sxǭrstęjn (Blerick), šoarstęjn (Thorn  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), šoarsštē (Heerlen), šoǝrštē (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Emma]), šuarstęjn (Heel), šōrstiǝn (Meijel), šōrstē̜jn (Neeritter), šōrstęjn (Echt, ...  [Emma, Maurits] ), šōrstīǝn (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Maurits]), šōrštē (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Emma]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Julia]  [Laura, Julia]  [Domaniale] ), šōrštęj (Schinnen), šōrštęjn (Geleen, ...  [Maurits] ), šōǝrštęjn (Beegden, ... ), šūǝrštē (Oirsbeek  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), šǫ(a)štē (Brunssum), šǫarštē (Vijlen), šǫaštēn (Schinveld), šǫrštęj (Rimburg), šǭrštęjn (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I]), šǭǝštē (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), šǭ.rštęj.n (Heythuysen), šǭrstęjn (Grathem, ... ), šǭrštē (Heerlen, ... ), šǭrštęjn (Asenray / Maalbroek, ... ), šǭštęjn (Bingelrade), šǭǝštęj (Doenrade), schorensteen: šōrǝštē (Bleijerheide), šōrǝštǝl (Montzen), šūǝ.rǝstē̜. (s-Gravenvoeren), šǫ.arǝštē. (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Winterslag, Waterschei]), šǫarǝštē (Bleijerheide, ... ), šǫrnštajn (Montzen), šǫrǝštē (Gulpen), šǫrǝštēn (Epen, ... ), šǫrǝštē̜n (Montzen), šǫrǝštęjnǝ (Eupen), šǭa.rǝštē. (Sint-Martens-Voeren, ... ), šǭrǝštē (Eys, ... ), šǭrǝštęjn (Mheer), schouw: schouw (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zwartberg, Waterschei]), sxow (Horst, ... ), sxowf (Nederweert, ... ), sxø̜̄ (Hasselt), sxā (Berverlo), sxāw (Lommel), sxē̜jǝf (Tessenderlo), sxō (Hasselt, ...  [Zolder]), sxōw (Hamont  [(Eisden)]   [Zwartberg]), sxōǝ (Zolder  [(Zolder)]   [Maurits]), sxǫw (Afferden, ... ), sx˙ō (Zolder  [(Zolder)]   [Zolder]), šaw (Amby, ... ), šo (Genk), šow (Brunssum  [(vroeger)]  , ...  [Eisden] ), šxō (Zonhoven), šō (Bilzen, ... ), šő̜w (Bree, ... ), šǫw (Amby, ...  [Eisden]  [Zwartberg, Eisden]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Eisden]  [Maurits] ), šǫwf (Tungelroy  [(diminutief: šøjfkǝ - meervoud: šǫwǝ)]  ), šǭw (Schimmert), schouwekanaal: šowǝkanāl (Eys), schouwlijf: šǫwlī.f (Ulestraten), šǫwlīf (Beek), schouwpijp: sxǫwpē̜p (Sint-Truiden), šǫwpīp (Lutterade), treklok: trøklǫwx (Vaals), zwademlok: šwāmlǫwx (Vaals) De bij de liggende oven vast tegen de pottenbakkersoven geplaatste schoorsteen. In L 164 kende men een oventype met los van de oven staande schoorsteen met rookkanaal. In L 163 bevond de schoorsteen zich aan de achterzijde van de oven. Bakruimte en schoorsteen waren door een rooster van elkaar gescheiden (Sprenkels-Liebrand, pag. 370). De invuller uit L 270 duidt met het woordtype kamin een apart staande, losse schoorsteen aan. [N 49, 78a; monogr.] || De schoorsteen aan het eind van het gemeenschappelijke rookkanaal van de vlamoven. [monogr.] || De woordtypen "Lange Jan" en "Lange Lies" duiden op twee schoorstenen van de Oranje-Nassau I in Heerlen. [N 95, 18; monogr.] || Hoge, gemetselde koker met één of meer kanalen, die dient om de rookgassen van een vuurhaard door middel van luchttrek buiten het gebouw af te voeren. Buitendaks wordt de schoorsteen tot boven de nok opgemetseld om geen last te hebben van valwinden die de rook in de kanalen kunnen terugdrijven. De schoorsteen wordt doorgaans afgedekt met een kap. Zie ook het lemma 'Schoorsteenkap'. In dit en de volgende lemmata wordt met de term 'schoorsteen' vooral de kamerschoorsteen bedoeld, een van baksteen opgetrokken rookleiding met mantel voor het inbrengen van de afvoerpijp van een losse kachel of haard. De kamerschoorsteen bestaat uit de stoel, het benedengedeelte waarvoor de kachel of haard wordt geplaatst, met daarboven de boezem waarin de verschillende rookkanalen zijn aangebracht. Het onderste gedeelte van de boezem wordt gewoonlijk met een houten of marmeren schoorsteenmantel bekleed, terwijl de bovenboezem wordt beraapt en √≤f afgepleisterd √≤f behangen. Om ruimte te sparen wordt een kamerschoorsteen soms in een hoek van het vertrek gemetseld. In Q 1 werd een dergelijke constructie een 'hoekschouw' ('hok'̄xō') genoemd. In Q 121 werd de schoorsteen tegelijk met het optrekken van de kelderwanden opgetrokken. Men noemde dit: 'een kamin voorbouwen' ('enǝ kamīn vȳrbǫwǝ'). Om verzekerd te zijn van een goede trek werd de binnenzijde van de schoorsteen ruw met specie bepleisterd. Deze werkzaamheden werden 'uitsmeren' ('ūsšmīrǝ') genoemd. [S 32; Gi 2, I; N 32, 25a; A 28, 22d; L 12, 9; monogr.; Vld.] || Schoorsteen van een ringoven, doorgaans in het midden van het rookkanaal geplaatst. [N 98, 138; monogr.] II-5, II-8, II-9
schoorsteenboezem boezem: buzǝm (Heythuysen, ... ) Het gedeelte van een schoorsteen vanaf de stoel tot aan de bovenzijde van het vertrek. In de boezem kunnen zich de verschillende rookkanalen bevinden. [N 32, 26a] II-9
schoorsteengarnituur schouwgarnituur: scheugarnetejer (Hasselt), sjougarnetoer (Sittard), sjuiwgarnituur (As, ... ), šoͅu̯garnety(3)̄r (Kanne) schoorsteengarnituur || schouwgarnituur III-2-1
schoorsteengek gek: gęk (Hoensbroek, ... ), gɛk (Beek, ... ), hampeleman: ampǝlǝman (Susteren), schoorsteengek: šoarštēgɛk (Heerlen), šōrštęjngɛk (Helden, ... ), wimpel: wempǝl (Schimmert, ... ), winddraaier: went˱dręjǝr (Meeuwen), windgek: we.ntj˲gɛk (Tungelroy), windhaan: wentjhān (Meijel), weŋkhān (Bleijerheide), windmannetje: wenjtmɛnkǝ (Herten), wentjmɛnkǝ (Ell), windmolentje: we ̞ntjmø̄lǝkǝ (Sittard), wentmø̄lǝnšǝ (Oud-Caberg), windvanger: weŋk˲vɛŋǝr (Tegelen), zot: zǫt (Tessenderlo) Beweegbare, met de wind meedraaiende schoorsteenkap die door zijn hoekvorm tevens als windwijzer dienst kan doen. [N 32, 27e; N 32, 27d; monogr.] II-9
schoorsteenkap dubbel t-stuk: dø̜bǝl tē-štø̜k (Helden, ... ), h: (Sint-Truiden), haš (Berverlo, ... ), (Bleijerheide), h-kap: hā-kap (Helden, ... ), h-pijp: hāpīp (Leunen), h-stuk: ha-štøk (Eys), hā-stø̜k (Neeritter), hā-štø̜k (Heythuysen, ... ), kap: kap (Bleijerheide), kapje: kɛpkǝ (Beek, ... ), nonnekap: nonǝkap (Susteren), regelaar: rēgǝlɛr (Lommel), schouwpijp: šǫwpīp (Oud-Caberg), t-stuk: tē-støk (Ottersum), tē-stø̜k (Leuken, ... ), trekkap: trękkap (Leunen), trekregelaar: trɛkri.jgǝlē̜r (Meeuwen), trɛkrēgǝlē̜jǝr (Tessenderlo), trekverdeler: tręk˲vǝrdęjlǝr (Tegelen), verloopstuk: vǝrlǫwpstøk (Montfort), windcirkel: wentserǝkǝl (Klimmen), windkering: wentjkjęreŋ (Beek, ... ), windvanger: wentj˲vɛŋǝr (Weert), windverdeler: wentj˲vǝrdęjlǝr (Herten), zuigkap: zȳxkap (Helden, ... ) Trekregelaar in de vorm van een T- of H-vormige pijp, die op de schoorsteenpot wordt geplaatst. [N 32, 27d] II-9
schoorsteenkraag afdek: af˱dɛk (Lommel), āftɛk (Lozen), āf˱dē̜k (Heerlen), āf˱dɛk (Rothem), afdekplaat: āf˱dɛkplāt (Herten), betonnen plaatje: bǝtǫnǝ plɛjǝtšǝ (Rijckholt), druplaag: drø̜plōx (Sint-Truiden), kantlaag: kantlōf (Genk), kornis: kǝrnes (Tessenderlo), kraag: krā.x (Maasbree), krāx (Helden, ... ), krans: krans (Heerlen, ... ), krāns (Eys), lijst: lī.st (Leuken, ... ), līs (Houthem, ... ), līst (Ell, ... ), līšt (Helden, ... ), oversteek: ø̄vǝrštē̜k (L432p  [Susteren]  ), ōvǝrstęk (Leuken, ... ), rollaag: rǫllǫax (Kerkrade), rǫllǭx (Beek, ... ), schoorsteenkraag: sxōrstęjnkrāx (Weert), schoorsteenkrans: šǭrštęjnkrans (Klimmen), schoorsteenplaat: šǭrštęjnplāt (Heythuysen), schouwlijst: sxǫwli.st (Leunen), versiersel: vǝrsērsǝl (Tungelroy) De uitspringende laag metselstenen aan de bovenzijde van de buitendakse schoorsteen. In een aantal plaatsen werd de rand met behulp van een betonnen plaat vervaardigd. In Q 194 was deze plaat ongeveer 8 cm dik. Ook werden betonnen platen gebruikt om het rookkanaal aan de bovenzijde tegen inregenen en insneeuwen te beschermen. In de vier zijkanten van de schoorsteen werden dan openingen gelaten waarlangs de rookgassen konden ontsnappen. [N 32, 27b] II-9
schoorsteenmantel kamin: kamī.n (Kerkrade), kamīn (Vaals), kamīŋ (Heerlen), kapmantel: kapmantǝl (Genk), mantel: mantel (Bleijerheide, ... ), mantjǝl (Heythuysen, ... ), mantǝl (Maastricht), māntǝl (Sint-Truiden), mantelbred: mantjǝlbrēt (Tungelroy), mantǝlbrī.t (Genk), schoorsteen: šōrštē (Heerlen), šǫrstęjn (Vlodrop), šǭrstęjn (Grathem), šǭrštęjn (Herten, ... ), schoorsteenmantel: schoorsteenmantel (Arcen), sxōrstę.jnmę.ntǝl (Boshoven, ... ), sxōrstęjnmaŋkǝl (Helden), sxūǝrstę.jnma.ntǝl (Altweert, ... ), sxǫrstenmāntǝl (Heijen), sxǫrstēmāntǝl (Gennep), sxǫrstēnmāntǝl (Afferden, ... ), šōrštēmantjǝl (Jabeek), šōrštēmaŋktǝl (Kerkrade), šōrštēmāntǝl (Waubach), šǭrstęjnmantjǝl (Kessel, ... ), šǭǝrštēnmāntǝl (Heerlen), schouw: scheu (Hasselt), sxø̜̄ (Hasselt), sxō (Houthalen, ... ), sxǫw (Afferden, ... ), šaw (Guttecoven, ... ), šow (Brunssum, ... ), šǫw (Amby, ... ), šǫwf (Leuken, ... ), schouwbank: šǫwbaŋk (Vaesrade), schouwbekleding: šǫwbǝklęjeŋ (Ell), schouwbred: šǫbrī.t (Genk), šǫwbrē̜t (Tongeren  [(meervoud: šǫwbrē̜r)]  ), schouwlijst: šǫwlīs (Klimmen), schouwmantel: sxawmantǝl (Lommel), sxowmantǝl (Venray), sxowmāntǝl (Horst, ... ), sxǫwmantǝl (Arcen, ... ), sxǫwmaŋkǝl (Blerick  [(vroeger)]  , ... ), sxǫwmāntǝl (Lottum, ... ), šowmaŋkǝl (Tegelen  [(vuurvaste stenen: gemetseld met leem)]  ), šő̜wmántǝl (Meeuwen), šǫwmantjǝl (Neeritter, ... ), šǫwmantǝl (Nuth, ... ), šǫwmaŋkǝl (Baarlo, ... ), šǫwmāntǝl (Rijckholt), schouwplaat: šǫwplǭt (Tongeren  [(meervoud: šǫwplø̜̄tǝr)]  ), schouwsteenmantel: šǫwstęjnmantjǝl (Montfort), schouwtje: šø̜jkǝ (Elsloo, ... ), šǫwkǝ (Baexem, ... ), sierschouw: sēršǫw (Maastricht) Bekleding waarmee het metselwerk van een schoorsteenstoel aan het oog wordt onttrokken. Schoorsteenmantels kunnen van hout, marmer of tegels, maar ook van schoonmetselwerk vervaardigd zijn. [N 32, 26b; A 28, 22a-b; monogr.] || schoorsteenmantel II-9, III-2-1
schoorsteenmantelgarnituur garnituur: garnity(3)̄r (Meeuwen), op schoorsteen  gàrnëtür (Tongeren) garnituur III-2-1
schoorsteenpot asbestbuis: asbestbuis (Weert), buis: buis (Rijckholt), bȳs (Sittard), bø̜js (Houthalen), buisje: bęjskǝ (Genk), gresbuis: gresbuis (Weert), grɛs˱bȳs (Beek, ... ), grɛs˱bø̜js (Montfort), pijp: pi.p (Weert), pip (Leunen), pīp (Maastricht, ... ), pīǝp (Meijel), pijpje: pīpkǝ (Rothem), pot: pǫt (Beek, ... ), potje: pø̜tjǝ (Susteren), regenvanger: rē̜ŋǝvɛŋǝr (Klimmen), rookafzuiger: rǫwk˱āf˲zȳgǝr (Houthem, ... ), rookpijp: rǫwkp ̇īp (Herten), röhre: rø̄r (Kerkrade), rø̜̄ǝr (Bleijerheide), schoorsteenbuis: šǭrštēnbȳs (Heerlen), schoorsteenpijp: šǭrštęjnpīp (Heythuysen), schoorsteenpijpje: sxǫrstēǝnpipkǝ (Ottersum), schoorsteenpot: šoarsštēpǫt (Heerlen), šōrstęjnpǫt (Ell, ... ), šōrštēpǫt (Hoensbroek), šōrštęjnpǫt (Helden, ... ), schoorsteenpotje: sxōrstęjnpø̜tjǝ (Leuken, ... ), schouwbuis: sxowbȳs (Tegelen), sxǫwbø̜̄s (Sint-Truiden), schouwbuisje: šǫwb ̇yskǝ (Panningen), schouwpijp: šǫwpīp (Oud-Caberg), schouwpot: šő̜wpot (Meeuwen), šǫwpǫt (Beek, ... ), schouwpotje: sxē̜jǝfpǫʔǝ (Tessenderlo), trekker: trękǝr (Maasbree) De buis die als afsluiting op het schoorsteenkanaal wordt geplaatst. Schoorsteenpotten zijn doorgaans uit klei gebakken en vervolgens uitwendig verglaasd. Soms wordt ook gebruik gemaakt van gresbuizen. [N 32, 27c; monogr.] II-9