e-WLD begrippen 
e-WLD

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoepen van het turbinerad schoepen: sxupǝ (Kermt), schoffels: šǫfǝls (Beverst) De schoepen van het horizontaal geplaatste waterrad van een turbinemolen. [Vds 22] II-3
schoffel bandschoffel: bantšofǝl (Waterloos), dubbele schoffel: dubbele schoffel (Helden), erwtenschoffel: ɛrtǝsxufǝl (Gennep, ... ), geedgaffel: gęi̯gafǝl (Borgloon), geedgaffeltje: gēi̯gɛfǝlkǝ (Heerlen), handschoffel: hanšufǝl (Noorbeek), haverschoffel: hāvǝrsxufǝl (Blerick, ... ), haverschoffeltje: hāvǝršyfǝlkǝ (Meijel), hofschoffel: høfsxufǝl (Hasselt), hǭfsxufǝl (Borgloon), korenschoffel: kōrǝšufǝl (Tungelroy), krotenschoffel: krotesxufǝl (Weert), kruatǝšofǝl (Bunde), moorschoffel: muǝrsxufǝl (Hasselt), mōršofǝl (Maaseik, ... ), mūrsxǫfǝl (Lommel), moorschoffeltje: mūršufǝlkǝ (Herten), morenschoffel: mōrǝšufǝl (Helden), mūrǝšufǝl (Boukoul, ... ), morenschoffeltje: mūrǝšyfǝlkǝ (Swalmen), peenschoffel: pēnšufǝl (Maasniel), potenschoffel: pou̯ǝtǝsxufǝl (Lommel), schoffel: schòffel (Zonhoven), skufǝl (Heks, ... ), skyfǝl (Gelinden), skøfǝl (Gelinden, ... ), sxofǝl (Berbroek, ... ), sxu.fǝl (Berlingen), sxufǝl (Aalst, ... ), sxyfǝl (Groot-Gelmen, ... ), sxøfǝl (Boekt Heikant, ... ), sxū.fǝl (Bommershoven), sxǫfǝl (Beringen, ... ), šo.fǝl (Vroenhoven), šofǝl (As, ... ), šu.fǝl (Hoeselt  [( ouder dan de hak)]  , ... ), šufǝl (Baarlo, ... ), šxofǝl (Zonhoven), šxufǝl (Nieuwerkerken), šū.fǝl (Gors-Opleeuw  [(ouder dan de hak)]  , ... ), šūfǝl (Diepenbeek, ... ), šǫfǝl (Bree, ... ), Verklw. schuffelke  schòffel (Zonhoven), schoffelaar: skufǝlēr (Montenaken, ... ), skufǝlęr (Gingelom), skufǝlɛ̄r (Jeuk), sxufǝlēr (Velm), sxufǝlē̜r (Wilderen), sxufǝlǝr (Overpelt), schoffelijzer: sxofǝlē̜.zǝr (Lummen), sxufǝlē̜zǝr (Duras, ... ), sxǫfǝlē̜zdǝr (Rummen), šofǝlīzǝr (Maastricht), šufǝlai̯.zǝr ('S-Herenelderen, ... ), schoffeltje: sxofǝlkǝ (Beringen, ... ), sxufǝlkǝ (Berverlo, ... ), sxyfǝlkǝ (Sevenum), sxøfǝlkǝ (Paal), sxø̜fǝlkǝ (Zolder), šefǝlkǝ (Eigenbilzen, ... ), ši.fǝlkǝ (Hees), šofǝlkǝ (Beek, ... ), šu.fǝlkǝ ('S-Herenelderen), šufǝlkǝ (Baarlo, ... ), šyfǝlkǝ (Berg, ... ), šøfǝlkǝ (Maasmechelen, ... ), šø̜fǝlkǝ (Bunde, ... ), schroffeltje: sxrofǝlkǝ (Koersel), schupje: sxøpkǝ (Lommel), steekschoffel: stēkšūfǝl (Opglabbeek), štēkšofǝl (Stokkem), štē̜kšofǝl (Munstergeleen), stootschoffel: stutšofǝl (Neeroeteren), veldschoffel: vɛltsxufǝl (Borgloon), wortelenschoffeltje: wortǝlǝšufǝlkǝ (Baarlo, ... ) Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7] || schoffel || tuingereedschap om onkruid los te maken I-5, III-2-1
schoffelen, wieden met de schoffel omschoffelen: ømsxufǝlǝ (Gennep, ... ), opschoffelen: ǫpšǫfǝlǝ (Smeermaas), schoffelen: skufǝlǝ (Aalst, ... ), skyfǝlǝ (Gelinden), skøfǝlǝ (Rukkelingen-Loon), sxoflǝ (Wellen), sxofǝlǝ(n) (Berbroek, ... ), sxu.fǝlǝ (Overpelt), sxuflǝ (Zepperen), sxufǝln (Kwaadmechelen), sxufǝlǝ(n) (Achel, ... ), sxyfǝlǝ (Groot-Gelmen), sxǫfǝlǝ (Beringen, ... ), šo.fǝlǝ (Bocholt, ... ), šofǝlǝ(n) (As, ... ), šu.fǝlǝ ('S-Herenelderen, ... ), šufǝlǝ(n) (Baarlo, ... ), šxofǝln (Zonhoven), šxufǝlǝ (Nieuwerkerken), šøfǝlǝ (Maasmechelen), šū.flǝ (Overrepen, ... ), šū.fǝlǝ (Bommershoven, ... ), šūfǝlǝ (Diepenbeek), šǫfǝlǝ (Buchten, ... ), wegschoffelen: wɛxšofǝlǝ (Maastricht) Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a] I-5
schoffelmachine bietenwageltje: bētǝwēi̯gǝlkǝ (Borgloon), bietmachientje: bē̜tmǝšinǝkǝ (Vliermaal), binette: ban`ęt (Oost-Maarland), bin`ęt (Bilzen, ... ), bon`ęt (Noorbeek, ... ), bǝnet (Hoepertingen), bǝnęt (Borlo, ... ), duwschoffel: dyi̯šufǝl (Maasmechelen), grote binette: grutǝ bǝnę.t (Spalbeek), hakmachine: hakma`šiŋ (Margraten, ... ), handschoffelmachientje: hantsxufǝlmašintjǝ (Velden), handschoffelmachine: haŋktšufǝlmǝšīn (Panningen), karretje: kɛrkǝ (Aldeneik), kleine binette: klęi̯n bin`ęt (Tongeren), krootwageltje: krōtwø̜̄gǝlkǝ (Ketsingen), opvaarmachine: opvǫu̯ǝrmǝši.n (Riksingen), planette: planēt (Baarlo, ... ), planęt (Boukoul, ... ), scharmachine: šārmǝšin (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), schoffelaar: sxofǝlār (Rotem), sxufǝlēr (Sint-Truiden), sxǫfǝlē̜r (Beringen), schoffelkarretje: šofǝlkɛrkǝ (Geistingen), schoffelmachientje: sxofǝlmǝšīnǝkǝ (Beringen), sxufǝlmǝsinǝkǝ (Middelaar), sxufǝlmǝsīntjǝ (Heijen), šofǝlmǝšinkǝ (Einighausen), šofǝlmǝšēnkǝ (Bree), šufǝlmǝšintjǝ (Klimmen), šūfǝlmǝšīnkǝ (Boukoul, ... ), schoffelmachine: sxufǝlmašin (Berverlo), sxufǝlmǝšin (Blerick, ... ), sxøfǝlmešen (Lummen), sxøfǝlmǝšin (Jabeek, ... ), sxǫfǝlmašin (Berverlo), sxǫfǝlmǝšin (Hechtel, ... ), šofǝlmǝšin (Aldeneik, ... ), šufǝlmasīŋ (Bleijerheide, ... ), šufǝlmašin (Haelen, ... ), šufǝlmǝšin (Beverst, ... ), schoffelploeg: sxufǝlplōx (Leuken), schoffelploegje: sxufǝlplȳxskǝ (Milsbeek, ... ), sxufǝlpløxskǝ (Boekend), schoffelwageltje: šufǝlwęi̯gǝlkǝ (Grote-Spouwen), stootmachientje: stutmǝšinšǝ (Oud-Caberg), stoter: stø̜i̯tǝr (Borgloon) Eenvoudig duwgereedschap dat eruit ziet als een kruiwagen en bestaat uit een (of meer) schoffelijzer(s) aan een wiel, waaraan twee duwburries zitten en waarmee tussen rijen planten wordt gewied. [N 18, 47; N J, 8a; monogr.; add. uit N 18, 51] I-5
schoft schocht: skōx (Heks), skǫu̯.x (Heers), skǫx (Jeuk), sxo.xt (Godschei, ... ), sxou̯.x (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), sxoxt (Aalst), sxøx (Blerick), sxǫu̯.xt (Zepperen), sxǫx (Hasselt, ... ), sxǫxt (Binderveld, ... ), sxǭ.xt (Alken, ... ), šox (Neerglabbeek), šoxt (As, ... ), šøxt (Diepenbeek, ... ), šō.k (Diets-Heur), šōu.x (Rutten), šǫ.kt (Werm), šǫk (Membruggen, ... ), šǫx (Boorsem, ... ), šǫxt (Dilsen, ... ), schoft: skoft (Paal), skő̜u̯.ft (Hoepertingen), skǫu̯.f (Rukkelingen-Loon), sxaft (Berverlo), sxof (Grevenbicht / Papenhoven), sxoft (Eksel, ... ), sxō.f (Bommershoven, ... ), sxōf (Sevenum), sxő̜u̯.f (Berlingen), sxő̜u̯.ft (Ulbeek), sxǫft (Achel, ... ), sxǫu̯.f (Borgloon, ... ), sxǫu̯.ft (Kortessem, ... ), sxǫu̯ft (Groot-Gelmen), sxǭ.f (Boekhout), šof (Beverst, ... ), šoft (Beek, ... ), šuǫf (Lauw), šøft (Tegelen), šō.f (Gors-Opleeuw, ... ), šū.f (Vliermaal), šǫf (Maaseik, ... ), šǫft (Henis, ... ), schoftbeen: sxǫftbīn (Halen) Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2] I-9
schoft, kwart van een werkdag kwart: kwaart (Klimmen), kwaat (Wijlre), kwart (Vlodrop), kwartdag: kwartdaag (Gulpen, ... ), nanoen: nanoon (Stein), nastond: noostond (Jeuk), poos: poes (Reuver), poos (Beesel, ... ), py.s (Meeuwen), ~ pauze  poĕas (Heythuysen), schaft: schaft (Hoensbroek, ... ), schafttijd: eine schaftied (Hoensbroek), schaftied (Maastricht), schaftijd (Zonhoven), sjaftied (Maastricht), schicht: sjich (Sittard), sjieg ? (Maastricht), schichts: schichs (Born), schoft: schoft (Eksel, ... ), schoof (Ophoven), schòft (Castenray, ... ), schóft (Tienray), schófte (Tienray), sjoft (Meijel, ... ), sjócht (As), sjóft (Meijel, ... ), sjôft (Thorn), əjoft (Tungelroy), schofttijd: sjóftied (Susteren), (dit is een variant van schòft).  schòfttied (Castenray, ... ), vierdel: ei veerel (Montfort), vieëdəl (Nieuwenhagen), viëdel (Klimmen), vîêdəl (Epen), vierdeldaags: ei-vieëreldaags (Ell), viereldags (Sevenum), ⁄n vierrel dàgs (Sevenum) een vierde deel van een werkdag [schoft, schof, poos] [N 91 (1982)] || kwart van een werkdag III-4-4
schoftriem borsthaam: bǫrsthām (Eind), borstriem: bǫrstrēm (Rotem), (mv)  bōrsrēi̯mǝ (Sint Pieter), borstriemdrager: bǫrstrēmdrāgǝr (Bree), bovenhelp: bovenhelp (Neeritter), bōvenhølǝp (Moorveld), bovenkant: bōvǝkant (Geistingen), draagband: drāgbanjtj (Herten), draagzeel: drǭx˲zǝl (Melveren), drager: drǭgǝr (Borgloon), haasriem: hǭsrēm (Bleijerheide), halsband: hāls˱bānt (Kwaadmechelen), halsriem: halsrēm (Haelen, ... ), halsstuk: halsstø̜k (Niel-Bij-Sint-Truiden), helpen: hęlpǝ (Baexem), kettingband: kęteŋbant (Stokkem), leidriem: lei̯trēm (Melick), lichtriem: lichtriem (Gennep), nakriem: nakrim (Rummen, ... ), nakrēm (Gronsveld, ... ), nakstuk: nakstø̜k (Gingelom), nekband: nɛk˱bant (Achel), nekriem: nɛkrim (Hamont), nɛkrēm (Gruitrode, ... ), nɛkrīm (Overpelt), rugband: rø̜qbant (Maasmechelen), rugriem: rø̜krēm (Boukoul, ... ), rø̜qrīm (Beringen), rø̜xrīǝm (Diepenbeek), rugstuk: rykstøk (Opheers), schoftband: sxof˱bant (Venlo), sxuft˱bānt (Milsbeek, ... ), schoftriem: skǫfrim (Hoepertingen), sxofrēm (Baarlo, ... ), sxoftrim (Helchteren), sxufrēm (Velden), sxōǝfriǝm (Borgloon), sxǫ ̞trę ̝i̯m (Paal), sxǫftrīm (Overpelt), sxǫǝfrīǝm (Wellen), šofrēm (Klimmen, ... ), šofręi̯m (Sittard), šou̯xrēm (Maasmechelen), šoxrēm (Rothem, ... ), šuxrēm (Swalmen), šuxtrēm (Maasbracht), šȳfrēm (Susteren), šōfrēm (Heerlen), šōftrēm (Bocholt), šǫxtrēm (Opglabbeek), schouderband: sxǫu̯dǝrbant (Zelem), šou̯ǝrbanjtj (Limbricht), šǫrt˱bant (Gelieren Bret), schouderriem: sxǫu̯dǝrrim (Heppen), šou̯ǝrrēm (Bocholtz, ... ), schouderzeel: sxōu̯ǝrzei̯l (Merselo), trekzeel: tręk˲zęi̯ǝl (Tongeren) Leren band van het borsttuig die over de schoft van het paard heen loopt. [N 13, 53] I-10
schoftzadel draagzadel: draagzadel (Valkenburg), het dek: ǝt˱ dęk (Haelen), karrezadel: kārǝzāl (Bleijerheide), kɛrǝzāl (Swalmen), karzadel: karzadel (Heerlen, ... ), karzāl (Meijel, ... ), karzǭl (Oost-Maarland, ... ), kārzǭl (Smeermaas), kē̜rzǫ(ǝ)l (Opheers), kē̜rzǭǝl (Hopmaal, ... ), kē̜ǝrzǫǝl (Hoepertingen), kē̜ǝrzǭǝl (Gingelom), kęǝrzǭl (Montenaken), kɛrzāl (Haelen, ... ), kɛrz˙āl (Panningen), rugzadel: rugzadel (Schimmert), wagenzadel: wagenzadel (Horn), werkzadel: węrǝk˲zǭl (Heppen), zadel: zā.l (As, ... ), zāi̯lj (Tongerlo), zāl (Afferden, ... ), zāǝl (Eupen, ... ), zǫ.lj (Koninksem), zǫi̯.ǝl (Diets-Heur, ... ), zǫi̯ǝl (Berg, ... ), zǫǝl (Gingelom, ... ), zǭ ̝l (Berverlo), zǭ ̞l (Kuringen, ... ), zǭ ̞ǝl (Eksel, ... ), zǭ.el (Neerpelt), zǭ.elj (Broekom), zǭ.l (Diepenbeek, ... ), zǭ.ǝl (Kleine-Brogel, ... ), zǭi̯.ǝl (Werm), zǭi̯l (Tongeren), zǭi̯ǝl (Hees, ... ), zǭl (Berlingen, ... ), zǭlj (Sint Huibrechts Lille, ... ), zǭu̯ǝl (Kortessem), zǭǝl (Aalst, ... ), zǭǝlj (Sint-Lambrechts-Herk), z˙adǝl (Vaals), z˙āl (Astenet, ... ), z˙ǭl (Heusden, ... ) Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.] I-10
schokken bottelen: bǫtǝlǝ (Rosmeer), daveren: dãvǝrǝ (Borgloon), de kar is te los in de brak: dǝ kɛr es tǝ los enǝ brak (Haelen), de kar slaat: (de kar) slitj (Ospel), (de kar) slø̜i̯t (Maaseik, ... ), (de kar) šløi̯t (Susteren), (de kar) šlęi̯t (Baarlo, ... ), hotsen: hotsǝ (Maasniel), klabotsen: klabǫtsǝ (Gelieren Bret), klatsen: klatsǝ (Bocholt, ... ), klętsǝ (Wintershoven), rammelen: ramǝlǝ (Wellen), ratelen: rātǝlǝ (Neerbeek), schoggelen: djǫgǝlǝ (Kermt), šǫgǝlǝ (Stokkem, ... ), žugǝlǝ (Bilzen, ... ), schokkelen: sxǫkǝlǝ (America, ... ), šokǝlǝ (Buchten, ... ), šoqǝlǝ (Bree, ... ), šukǝlǝ (Swalmen), schokken: sxǫkǝ (Berverlo, ... ), sxǫʔǝ (Kwaadmechelen, ... ), šukǝ (Baexem, ... ), šǫkǝn (Bilzen, ... ), žukǝ (Hoeselt, ... ), schudden: sxędǝ (Kermt), šødǝ (Bocholt), slaan: slu̯ǫn (Val-Meer), slø̜n (Diepenbeek), slǫn (Lommel), slǫǝn (Achel), slǭn (Eisden, ... ), slǭǝn (Kinrooi, ... ), šlǭ (Bocholtz, ... ), šlǭn (Klimmen, ... ), šlǭǝ (Eygelshoven), slagen: slāgǝ (Beringen, ... ), stoten: stau̯tǝ (Gelinden, ... ), stou̯ǝtǝ (Lommel), stuǝtǝ (Hasselt, ... ), stōtǝ (Nunhem), stōǝtǝ (Roosteren, ... ), stūtǝ (Peer, ... ), štutǝ (Gronsveld), štuǝtǝ (Buchten, ... ), stuikelen: štukǝlǝ (Noorbeek, ... ), stuiken: stokǝ (Geulle), stukǝ (America, ... ), stuǝkǝ (Eind), štokǝ (Stokkem), štukǝ (Baarlo, ... ), štø̜kǝ (Sittard) Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97] I-13
schokschouderen aan de schouders trekken: a gen schouer trekke (Kerkrade), aan de schowere trekke (Mechelen), aan jen sjowere trekke (Kelmis), an de sjoowere trekke (Mechelen), an sjouwere trekke (Bocholtz), aon de schouwere trekken (Oost-Maarland), en sjouwere trekke (Kerkrade), à gen sjowwer trekke (Gulpen), de asselen optrekken: də asələ optrekə (Tongeren), də āsələ optrikə (Tongeren), zen asele oͅptreͅke (Tongeren), de asselen schudden: də asələ šeͅdə (Val-Meer), de schouders heven: šow.ər hēͅ:və (Moresnet), de schouders omhooghalen: də schāwərs omhuəch hōͅlə (Beverlo), zen schaawers omhoeëchhoale (Leopoldsburg), de schouders omhoogtrekken: oewehr schaar omhoewehg trekken (Peer), de schouders ophalen: de schouders ophaolen (Hoensbroek), de schouwer ophaole (Heerlen), de schouwer ophoale (Nieuwenhagen, ... ), de schouwers ophale (Meerlo), de schouwers ophāle (Schaesberg), de sjouers ophaole (Tegelen), de sjouers ophāōle (Sittard), de sjouwer ophaole (Obbicht, ... ), de sjouwer ophoale (Berg-en-Terblijt), de sjouwere ophoale (Voerendaal), de sjouwers ophaole (Beegden, ... ), de sjouwers ophoale (Maasbracht, ... ), de sjouwers óphaole (Tungelroy), de sjouwes op hoale (Ulestraten), de sjowesj ophaole (Ten-Esschen/Weustenrade), de sjówwere ophaole (Mechelen), də schawərs ophoͅwələn (Lommel), də sxōͅuwərs oͅphoͅələn (Overpelt), də sxoͅurə opōͅlə (Sint-Truiden), də sxoͅuwərs oͅp(h)ōͅələn (Hamont), də sxoͅuwərs oͅphōͅlən (Hamont), hálde zèn schoaër op (Hechtel), ophaole (Echt/Gebroek), schauwere ophalen (Schaesberg), schauwers ophole (Elsloo), schoare ophoale (Diepenbeek), schouers ophoale (Susteren), schouvers ophoale (Leuken), schouwers op hoole (Neeritter), schouwers ophaale (Weert), schouwers ophaole (Roosteren), schouwers ophoale (Belfeld, ... ), sjlouersj op hoole (Valkenburg), sjore ophoële (Vliermaal), sjouwer ophaole (Herten (bij Roermond)), sjouwer ophoale (Obbicht), sjouwere ophoole (Valkenburg), sjouwers ophaole (Baexem, ... ), skoars oͅphoalə (Opheers), sxoərən oͅpoələ (Gingelom), sxoͅwərs oͅphōlə (Overpelt), šou(w)ərs op(h)ulə (Maaseik), šouwərs ophōlə (Kanne), šoərs oͅpholə (Genk), šoͅuwərs oͅbōlə (Lanklaar), ṣo.uərs opha:lə (Neeroeteren), Idem als Ndl.  de schouders ophalen (Bree), de schouders opheffen: de schouwers ophöffe (Maasbree), de schouders optrekken: de schaowere ôptrekke (Heerlen), de schouwere optrekke (Vrusschemig), de schouwere ŏptrèkke (Heer), de schouwers optrekke (Schaesberg, ... ), de schouwers optrèkke (Lottum, ... ), de schouwers ŏŏptrèkke (Gennep), de schouwers ôptrekke (Oirlo), de schowere optreke (Gemmenich), de schowers optrekke (Eijsden, ... ), de schowwers optrekke (Broekhuizen), de schōwere òptrekke (Heerlen), de sjoower ŏŏp trekke (Vijlen), de sjouere optrèkke (Guttecoven), de sjouwer optrèkke (Hunsel), de sjouwere optrekke (Mheer), de sjouwere optrĕĕke (Schinveld), de sjouwere optrèkke (Klimmen, ... ), de sjouweren optrekke (Heek), de sjouweren optrèkke (Klimmen), de sjouwers optrekke (Baexem, ... ), de sjouwers optrèkke (Borgharen, ... ), de sjouwers óptrekke (Tegelen), de sjouwesj optreͅkke (Oirsbeek), de sjowers optrekke (Maastricht), de sjŏŏwer ŏŏptrekke (Simpelveld), də scheͅiəvərs uptre⁄ə (Tessenderlo), də šø͂ͅərs optrekkə (Hees), də ṣauərs optraekə (Kinrooi), də ṣowərə optrekə (Montzen), hé trok zen schoren op (Hoepertingen), schaawers optrekken (Ottersum), schēͅjəvərs optreͅ⁄ə (Tessenderlo), schoors optrèkke (Eksel), schooərs optrekkə (Swalmen), schouers optrekke (Broekhuizen), schouvers optrekke (Nederweert), schouwere optrekke (Wellen), schouwers optrekke (Blerick, ... ), schouwers optrèkke (Arcen, ... ), schowwers optrekke (Wanssum), sen sjouwer optrèkke (Sint-Pieter), sjawwers optrèkke (Zutendaal), sjouwer optrēkke(n) (Rekem), sjouwer optrèkke (Veldwezelt), sjouwere optrikke (Houthem), sjouwers optrékke (Tungelroy), sjōre optrekke (Hoeselt), sjòre optrèke (Eigenbilzen), sxaurə oͅptreͅkkə (Gingelom), sxorən oͅptrekən (Houthalen), sxouərs oͅptreͅkə (Achel), sxōͅrən uptrekə (Halen), sxørz oͅptrekə (Hasselt), šoͅuwərs oͅptreͅkə (Bocholt), trik z`n skoure op (Jeuk), was trék ste den schoowere op (Oost-Maarland), zən sxoͅwərs oͅptrekə (Neerpelt), zən sxu.ərs əptrɛkə (Hasselt), de schouders trekken: de schjouwers trekke (Heerlerheide), de sjauwers trekke (Ulestraten), de sjouwere trèkke (Valkenburg), de sjouwers trèkke (Boukoul), de sjouwers trékke (Swalmen), də sjouwərə trekkə (Heerlerheide), hengelen: hingele (Dieteren), knipschouderen: kniepschouwere (Blitterswijck), met de schouders schokken: tsoeke mit de sjówwere (Eygelshoven), met de schouders trekken: me zen schāwərs tre⁄ən (Lommel), met de schouders schudde (Nederweert), metə šøͅwərs trēkə (Opglabbeek), mit de schouwere trekken (Oost-Maarland), mit de sjowers trekke (Nieuwenhagen), mət sein schøywərs trēͅkə (Bree), trekke mit de schouwere (Oirsbeek), schikschouderen: chikchouwere (Baarlo), schikschauere (Echt/Gebroek), schikschoowərə (Swalmen), schikschouere (Stevensweert), schikschouwere (Bingelrade, ... ), schiksjouwere (Horn), schischouwere (Lutterade), sji(e)kschouwere (Puth), sjik sjouwere (Maasniel), sjiksjouere (Sittard), sjiksjouvere (Heel), sjiksjouwere (Buchten, ... ), schokken: sjokke (Panningen), schokkeren: schokkere (Maastricht), schokschouderen: schoekschoudere (Belfeld), schok schouwere (Mechelen-aan-de-Maas), schok schòwere (Middelaar), schokschauere (Kerensheide), schokschauwere (Bunde, ... ), schokschaveren (Kwaadmechelen), schokschoere (Valkenburg), schokschoudere (Blerick, ... ), schokschouere (Blerick), schokschoueren (Blerick), schokschouwere (Afferden, ... ), schokschouweren (Maastricht, ... ), schokschoww`re (Kaulille), schokschôûre(n) (Sint-Truiden), schoksjouwere (Nunhem), sjokjouwere (Holtum), sjokschauere (Sint-Pieter), sjoksjauvere (Leveroy), sjoksjauwere (Urmond), sjoksjouere (Hoensbroek), sjoksjouwere (Buggenum, ... ), sjoksjòòwere (Ubachsberg), sjŏksjouweren (Reuver), sjŭksjouwere (Herten (bij Roermond)), sjòksjouwere (Thorn), sjóksjouvere (Ittervoort), skokskōrə (Paal), sxoͅksxoͅuwərən (Achel), sxoͅksxoͅərə (Zelem), šokšøuwərə (Meeuwen), šoͅkšōwrə (Beverst), šoͅkšoͅuwərə (Smeermaas), schokschudderen: schokschuddere (Kerkrade), schouderompen: sjoerompe (Schinnen), schouders trekken: schuërs trekke (Hasselt), sjouwers trèkke (Stevensweert), schoudertrekken: schoortrekken (Zonhoven), schouwertrèkke (Mheer), schrikschouderen: sjriksjouwere (Brunssum), schudderen: sjöddere (Klimmen), trekschouderen: treksx...rn (Koersel) schokschouderen [SGV (1914)] || Schouders ophalen (schokschouweren). [N 109 (2001)] || schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-2