e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoen: algemeen schoe: schoe (Beesel, ... ), sjhoe (Neeroeteren), sjoe (Asenray/Maalbroek, ... ), sjoew (Nunhem, ... ), sjoo (Herten (bij Roermond)), šu (Beek (bij Bree), ... ), šuw (Ophoven), sub lèren tram; -> sjûw is een vero. vorm van sjoon!  sjûw (Bree), Vero.  sjōē (Roermond), schoen: choon (Baarlo, ... ), scheun (Amby), schjoon (Heerlerheide, ... ), schjun (Millen), schoean (Jabeek), schoen (Beringen, ... ), schoewən (Kermt), schoeən (Borgloon), schong (Kerkrade, ... ), schoon (Arcen, ... ), schoun (Bingelrade), schouë.n (Hasselt), schoèn (Kuringen), schoën (Venray), schoôn (Weert), schōē.ën (Zonhoven), schōēn (Afferden, ... ), schōn (Montzen), schōōn (Boeket/Heisterstraat, ... ), schun (Peer), schūn (Loksbergen), schūən (Zonhoven), schòu̯n (Paal), schóón (Hout-Blerick, ... ), schön (Lummen, ... ), shooan (Banholt), shuṇ (Borgloon), sjin (Zichen-Zussen-Bolder), sjoe:n (Meijel), sjoehn (Genk, ... ), sjoen (Bilzen, ... ), sjong (Bleijerheide, ... ), sjooen (Doenrade), sjoon (Amby, ... ), sjoōn (Einighausen), sjoŏn (Meerssen), sjoun (Schinnen), sjoën (Panningen), sjōēn (Meijel, ... ), sjōn (Boorsem), sjōōn (Lutterade, ... ), sjŏŏng (Simpelveld), sjzjaon (Mechelen-aan-de-Maas), sjòon (Tegelen), sjòòn (Boorsem), sjóen (Kortessem), sjóon (Herten (bij Roermond), ... ), sjün (Tongeren), skūən (Opheers), sxoən (Hasselt), sXōən (Kaulille), sxoͅun (Linkhout), sXun (Beringen, ... ), sxun (Borgloon, ... ), sXun (Hamont), sxun (Hamont), sXun (Herk-de-Stad, ... ), sxun (Lommel, ... ), sXun (Sint-Truiden, ... ), sxuwn (Hoepertingen, ... ), sXuwŋ (Achel), sxuən (Gelinden), sXuən (Hasselt, ... ), sxuən (Niel-bij-St.-Truiden), sXūn (Beringen, ... ), sxūn (Herk-de-Stad, ... ), sxūən (Peer, ... ), sXòwn (Paal), sXün (Donk (bij Herk-de-Stad)), syn (Tongeren), sŋn (Wintershoven), šo.n (Vroenhoven), šo:n (Rekem), šon (Eisden), šoon (Bocholt, ... ), šoən (Vliermaal), šōn (As, ... ), šōən (Rotem), šun (Bommershoven), šuun (Eupen), šū:n (Montzen), šūm (Romershoven), šūn (Bilzen, ... ), šūən (Genk), šy.n (Tongeren), šyn (Ketsingen, ... ), šón (Mechelen-aan-de-Maas), (oo; langer aanhouden).  schoon (Venlo), [mv.; info. rk]  schu (Zichen-Zussen-Bolder), [mv.]  šy (Rosmeer), [´ : sleeptoon]  sjóon (Tegelen), Hoog, laag schoenen. Ss. schoenborstel.  šu.n (Meeuwen), langgerekte n  sjoon (Maasniel), Mv. = ev.  sjoon (Roermond), n-toevoeging.  šo.n (Vroenhoven), NB gelakkeerde sjòòn: gelakte vrouwenschoen.  sjòòn (Boorsem), o met tweetopiig accent en vanzelf gerekt  šjon (Brunssum), oa meer gerekt uitspreken  sjōan (Schinveld), Opm. Duitse sch.  schoon (Montfort), ps. de e staat subscript geschreven en is omgespeld in: ë.  schooën (Sevenum) #NAME? || een schoen [ZND 06 (1924)] || Hoe noemt u in het algemeen het meestal leren voetbekleedsel met hak dat tot iets hoger dan de enkels kan komen (schoen?) [N 60 (1973)] || schoen [N 23 (1964)], [SGV (1914)], [ZND 06 (1924)], [ZND m], [ZND m] || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] || schoen met rubberzolen || schoen: buitenste voetbekleding III-1-3
schoen: spotnamen boot: bōtə (Boekt/Heikant), boten  boeətə (Beringen), buwətə (Beringen), bootje: botjes (Tegelen, ... ), botšəs (Hasselt), bōtsəs (Riksingen), bōtšəs (Romershoven), bytšəs (Opglabbeek), böjʔəs (Kwaadmechelen), bøjʔəs (Kwaadmechelen), voor grote maten  bietsjes (Bree), dauwtrapper: vgl. Van Dale: dauwtrappen, volksgebruik om op Hemelvaartsdag of 2de Pinksterdag of de eerste zondag in mei vroeg naar buiten te gaan en zich daar te onstpannen, ...trapper; ...trapster.  douwtrappers (Nieuwenhagen), deegtrapper: deigtrapper (Stevensweert), doortrapper: doortrappers (Herten (bij Roermond)), dress (<fr.): var. v. tressé? &lt; Van Dale: dresseren, 2. vlak, gelijk maken; (in de confectie) (een kledingstuk) door persen in de gewenste vorm brengen? i.e. Van Dale (FN): dresser, 5. &lt;amb.&gt; rechtmaken - platmaken, houwen  dreͅsəs (Herk-de-Stad), gamasche: kamasche (Valkenburg), kemasje (Einighausen), hondsgetuig: hoͅndsgatøͅX (Herk-de-Stad), hool: hedde noch gin hool oan auw vuut  hoo’l (Eksel), jol: [sic] [Van Dale: jol1, 1. licht roei- en zeilvaartuig met scherpe voor- en platte achtersteven; 2. naam van de kleinste sloep op oorlogs- en andere schepen]  jalle (Weert), ketser: schoenen, vooral damesschoenen, die veel lawaai maken bv bij hetbinnenkomen van de kerk  keͅtsərs (Velm), kistje: kesjer (Kerkrade), kisjes (Meijel, ... ), kiskes (Caberg), militair  kistjes (Horn), kloefer: WNT: kloef, 1) Houten schoen, klomp... Afl. kloefer.  kloffers (Beringen), klofərs (Beringen), klūfərs (Linkhout), klommelen van schoenen: klomələ va šōn (Teuven), latsch (du.): Van Dale (DN): Latsch &lt;m., -e&gt;, 1. (oude) slof, pantoffel; - 2. versleten schoen; - 3. sloffer.  laatsje (Puth), latsje (Hoensbroek), lāātsje (Hoensbroek), leren klomp: lērə klompə (Opglabbeek), leren tram: leerem traum (Maastricht), leren tram (Sint-Truiden), lirən tram (Neerpelt), lèretram (Val-Meer, ... ), lèère tram (Mheer), lére tram (Nuth/Aalbeek), leren trapper: lére trappers (Susteren), lompe schoen: Plomp, onsierlijk van vorm.  lompe schoenen (Meeuwen), parlavie: [sic]  parlaveͅis (Sint-Truiden), platser: platsjers (Stein), platspoot: platsjpûût (Klimmen), platvoet: platvuut (Hoeselt), plavuis: plevuuze (Venlo), ploet: WNT: ploet, waarschijnlijk een klanknabootsing met de bet. vod, lap, het meervoud is dan later schertsend gebezid voor kleeren. Verg. plod. // Ploeten (Limb.), kleedingstukken, schuerm. 491a.  ploete (Baarlo), pratserd: [sic] - vgl. Kerkrade Wb. (p. 229), Sittard Wb. (p. 326): pratsj, modder.  pratscherde (Brunssum), schaatser: [sic]  sjatsers (Panningen), scheepje: scheepkes (Boekt/Heikant), šipkəs (Maaseik), schepper: [sic]  paar sjöppers (Heythuysen), schip: schepen (Boekt/Heikant), sXēpə (Boekt/Heikant), šēp (Lanklaar), šeͅpə (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), schoenen wie schepen: šōn wi šepər (Teuven), schuit: schuutjer (Kerkrade), sXøtə (Boekt/Heikant), schuiten  schèùte (Beringen), sXøͅtə (Beringen), sjimmieschoen: [sic]  schiemiesjoon (Nieuwenhagen), slijkschoen: šliejksjoon (Tegelen), slijktrapper: sjlìèjktrappers (Tegelen), šliejktrappers (Tegelen), slob: schlòbbe (Meerssen), stapper: sjtappers (Swalmen), trampelaar: trampeleers (Grathem), trapper: trappers (Beek, ... ), trappersj (Ulestraten), trappesj (Sittard), trɛpərs (Opheers), Bargoens.  trapper (Sittard), Brg., syn. trappërik(s).  trappër (Tongeren), plompe brede schoenen  trappers (Schinveld), trapperik: Brg.; syn. trappër.  trappërik(s) (Tongeren), trats: [sic; of twee aparte woorden?] vgl. Kerkrade Wb. (p. 273): traatsje mv. In de uitdr. Loof nit mit dieng - durch dr ring jesjroebde jank, loop niet met je vuile poten door de pas geschrobde gang.  traatsche treejers (Nieuwenhagen), Vgl. WNT sub trassen (II): Wellicht een assimilatievorm van *tratsen en verwant met het op nd. en hd. gebied zeer verbreide tratschen, door D.Wb. van klankschild. oorsprong genoemd... 1) Door de modder lopen 2) Heen en weer lopen 3) Bedelend rondgaan...  tratsche (Heerlerheide, ... ), tratsje (Klimmen, ... ), trāātsje (Hoensbroek), tratserd: plompe brede schoenen Vgl. WNT sub trassen (II): Wellicht een assimilatievorm van *tratsen en verwant met het op nd. en hd. gebied zeer verbreide tratschen, door D.Wb. van klankschild. oorsprong genoemd... 1) Door de modder lopen 2) Heen en weer lopen 3) Bedelend rondgaan...  tratsjete (Schinveld), Vgl. WNT sub trassen (II): Wellicht een assimilatievorm van *tratsen en verwant met het op nd. en hd. gebied zeer verbreide tratschen, door D.Wb. van klankschild. oorsprong genoemd... 1) Door de modder lopen 2) Heen en weer lopen 3) Bedelend rondgaan...  tratsjerte (Hoensbroek, ... ), treder: traeers (Sittard), traejer (Venlo), traejers (Blerick, ... ), traiers (Boekend), traijers (Boekend), treajérs (Hout-Blerick), treejers (Schimmert), trēͅjərs (Bree), treͅi-jərs (Bocholt), treͅjərs (Kaulille), tri-jərs (Hasselt), trèèjers (Blerick, ... ), trééjers (Hout-Blerick, ... ), [sic; of twee aparte woorden?] vgl. Kerkrade Wb. (p. 273): traatsje mv. In de uitdr. Loof nit mit dieng - durch dr ring jesjroebde jank, loop niet met je vuile poten door de pas geschrobde gang.  traatsche treejers (Nieuwenhagen), trekker: tjekkers (Borgloon), traekers (Limbricht), turftrapper: een grote maat  turftrappers (Maasniel), vaarschoen: vaarsjoon (Neeroeteren), zerkje: [zerkjes?, zerk + -sje &lt;verkl.&gt; + -(e)r &lt;mv.&gt;] vgl. kistjes; (Heerlen Wb.: kis, 2. zerk).  zerksjer (Kerkrade) plompe schoenen || schoen || schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)] III-1-3
schoenarm aanslager: āšlēgǝr (Heerlen), aflegger: aflęgǝr (Leunen), arm van het scheutje: ɛrǝm van ǝt šø̄ǝtjǝ (Herten), gek: gɛk (Eijsden), ijzerbalk: ijzerbalk (Peer), klaphout: klaphout (Venray), klapijzer: klapijzer (Arcen, ... ), klapper: klapper (Kinrooi, ... ), klepper: klɛpǝr (Gennep, ... ), oplegger: oplęgǝr (Leunen), schoenijzer: schoenijzer (Beesel, ... ), schoenijzertje: sxunęjzǝrkǝ (Hamont), schudarm: schudarm (Wessem), schudderarm: schudderarm (Hoensbroek), schudijzer: schudijzer (Horn, ... ), slagijzer: slāx˱īzǝr (Neeritter, ... ), speelhout: speelhout (Maxet), spȳlhǫwt (Weert), speeljan: špēljan (Susteren), speelman: speelman (Voerendaal), špȳǝlmān (Eijsden), špēlman (Rothem), speleman: speleman (Heerlen), tikker: tikker (Gronsveld, ... ), verklikker: vǝrklekǝ (Kaulille) De vooruitstekende arm aan het schoen die tegen de klapspaan aan het staakijzer slaat. Zie ook de toelichtingen bij de lemmata ɛschoenɛ en ɛspeelman, klapspaanɛ. In l 265 was de schoenarm van ijzer.' [N O, 19k; A 42A, 19] II-3
schoenborstel aansmeerborsteltje: schoenborstel  aansjmeerbürstelke (Maasniel, ... ), blinkborstel: bleŋgboͅsəl (Niel-bij-St.-Truiden), bleŋk˂boͅrstəl (Meeuwen, ... ), bliŋkborstəl (Meeuwen), borstel: bōrstəl (Meijel), bøəštəl (Montzen), insmeerborstel: insméérbòrsəl (Milsbeek), schoeborstel: sjoebeustel (Thorn), schoenborstel  sjoe-bórstel (Horn), schoenen  sjoebeustel (Maasbracht), schoenborstel: schoenbeustel (Kerensheide, ... ), schoenborsel (Milsbeek, ... ), schoenborstel (Haelen, ... ), schoensböschtel (Mechelen), schoēnbaorsel (Castenray, ... ), schoonbeurstel (Ospel, ... ), schoonbeuschjtel (Sittard, ... ), schoonborstel (Sevenum, ... ), schoonborstels (Velden, ... ), schoonbuschtel (Heerlen, ... ), schoonbörstel (Venlo, ... ), schoonsbeustel (Schimmert, ... ), schōēnborstel (Eksel, ... ), sjeunbeurstel (Caberg, ... ), sjoebeustel (Thorn), sjoenborstel (Meijel, ... ), sjoenbossel (Bilzen), sjoon-börstel (Grathem, ... ), sjoonbeursjtel (Mechelen, ... ), sjoonbeusjtel (Sittard, ... ), sjoonbeustel (Obbicht, ... ), sjoonborsel (Baarlo, ... ), sjoonborstel (Swalmen, ... ), sjoonborstəl (As), sjoonbó∂∂rstel (Neer, ... ), sjoonbörstel (Ell, ... ), sjoonböstel (Echt/Gebroek, ... ), sjōēnborsəl (Roggel), sjòònbeustel (Boorsem), sxoͅu̯nboͅrsəl (Paal, ... ), sxoͅəmboͅrstəl (Lummen, ... ), sxu(j)nbo͂ͅsəl (Borgloon, ... ), sxūnbosəl (Sint-Truiden, ... ), šoənboͅrstəl (Genk, ... ), šō(ə)nboͅrstəl (Bocholt, ... ), šōnboͅrstəl (Bree, ... ), šōnby(3)̄stəl (Rotem, ... ), šōnbø&#x0304rstəl (Stokkem), šōnbøstəl (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), šōnbø̄rstəl (Stokkem), šōnbø͂ͅrstəl (Lanklaar, ... ), šōrboͅrstəl (Bree), šōənboͅrstəl (Bocholt, ... ), šunbøͅstəl (Val-Meer, ... ), šynboͅsəl (Tongeren, ... ), (om de schoenen uit te wrijven)  sjoonborstel (Baarlo, ... ), m  šūnboͅsəl (Hoeselt, ... ), m. mv. b\\st\\ls  sxunbøstəl (Halen, ... ), man.  sxūn⁄bōͅrsəl (Boekt/Heikant, ... ), m´´t insjmeerbö.rstelke  sjoo.nboo.rstel (Panningen, ... ), over schoenen te borstelen tot blinkens toe  sjoen-beusjtel (Oirsbeek, ... ), schoenborstel  sjoe-bórstel (Horn), schoenen  sjoebeustel (Maasbracht), sjoon = schoen  sjhoonburstel (Roermond, ... ), zie tekeningetjes.  schoenborstel mit beugel (Oirlo, ... ), schoenborstel vur ien te wrieve (Oirlo, ... ), schoenborstel vur uut te wrieve (Oirlo, ... ), schoensborstel: schoensböschtel (Mechelen), sjongsbusjtel (Kerkrade), šoͅŋs˂bøštəl (Bleijerheide, ... ), Verklw. sjoonsbusjtelke  sjoonsbusjtel (Heerlen, ... ), Zie ook wieksbusjtel.  sjoonsbusjtel (Heerlen), uitpoetsborstel: oetpoetsbêûstel (Dilsen), ŭŭtpŏĕtsbòrsəl (Milsbeek), uitwrijver: oëtvriëver (Maasbree), wiksborstel: weksbø͂ͅi̯rstəl (Stokkem, ... ), weks˂byrstəl (Maaseik, ... ), weks˂bø&#x0304stəl (Lanklaar), weks˂bø̄stəl (Lanklaar), weͅks˂bø&#x0304stəl (Kinrooi), weͅks˂bø̄stəl (Kinrooi), wieksbeusjtel (Puth, ... ), wieksbusjtel (Kerkrade), wieksbórstel (Roermond, ... ), wieksbüschtel (Bleijerheide), wiks-beursjtel (Ulestraten, ... ), wiksb(a)ors(t)el (Castenray, ... ), wiksbeursjtel (Mechelen, ... ), wiksbeuschjtel (Sittard, ... ), wiksbeusjtel (Sittard, ... ), wiksbeustel (Susteren, ... ), wiksbeùstel (Roosteren, ... ), wiksborstel (Haelen, ... ), wiksbuustel (Gronsveld, ... ), (om de schoenen in te wrijven)  wiksborstel (Baarlo, ... ), (v. schoenen)  wieksbörstel (Leuken, ... ), = {ßØnb”rst\\l}  weks˂bø&#x0304rstəl (Stokkem), weks˂bø̄rstəl (Stokkem), NB wiksdoos, schoencrèmedoos.  wiksbeusjtel (Sittard), om schoenen te poetsen  weksbyrstəl (Maaseik, ... ), wieksbörschtel (Valkenburg, ... ), schoenborstel  wieksbusjtel (Eygelshoven, ... ), wieksbuuësjtel (Eijsden, ... ), wiksbeustel (Neeritter, ... ), wiksbo͂rstel (Melick, ... ), wiksbórstel (Maasniel, ... ), wiks˂bøͅi̯əštəl (Teuven, ... ), schoenpoets  wiksbörstel (Herten (bij Roermond), ... ), Ss. sub wieks.  wieksbórstel (Roermond), sub wiks.  wiksbeurstel (Uikhoven), Verklw. wieksbusjtelke  wieksbusjtel (Heerlen, ... ), voor schoenen  wiksbensjtel (Limbricht, ... ), Zie ook sjoonsbusjtel.  wieksbusjtel (Heerlen), wiksborsteltje: weks˂bø͂ͅrstəlkə (Blitterswijck, ... ), wiksbö:rstelke (Meerlo, ... ) [schoenborstel] || borstel om schoenen te poetsen || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || De borstel voor het poetsen? [N 60 (1973)] || klein schoensmeerborsteltje || schoenborstel III-1-3, III-2-1
schoenen (mv.) schoenen (mv.): choon (Baarlo), scheun (Amby), schoen (Beringen, ... ), schoene (Kwaadmechelen, ... ), schong (Nieuwenhagen), schoo-en (Hushoven), schoon (Arcen, ... ), schoun (Bingelrade), schōēn (Afferden, ... ), schōōn (Beesel, ... ), schŏŏn (Schimmert), schun (Heerlerheide), schòu̯nə (Paal), schôôn (Horn), schön (Wijk), shooan (Banholt), sjeun (Caberg, ... ), sjoehn (Meijel), sjoen (Meijel), sjong (Bocholtz), sjooen (Doenrade), sjoon (Beegden, ... ), sjooën (Schinnen), sjoŏn (Meerssen), sjoën (Panningen), sjōan (Schinveld), sjōōn (Asenray/Maalbroek, ... ), sjŏŏn (Urmond), sjŏŏng (Simpelveld), sjūn (Koningsbosch), sjzjaon (Mechelen-aan-de-Maas), sXōn (America, ... ), sXuwŋ (Achel), sXuən (Hasselt), sXūnə (Beringen), sXòwnə (Paal), syn (Tongeren), šjoon (Oirsbeek, ... ), šoon (Elsloo), šōn (Laar, ... ), šōən (Merkelbeek), [invloed AN?]  schoenen (Meerlo), haoeg sjoon lièg sjoon  sjoon (Houthem), haog sjoon lèeg sjoon  sjoon (Geleen), heëg sjoon hoeëg sjoon  sjoon (Itteren), hoage en lijeg sjoon  sjoon (Pey), hoe-oag sjoon lièg sjoon, ook wel half sjoon  šjoon (Stevensweert), hoeag en lieeg sjoon  sjoon (Heel), hoeag sjoon-lieg sjoon  sjōn (Pey), hoeg en lieg sjoon  sjoon (Borgharen, ... ), hoeg scheun lage; molières  scheun (Heer), hoeg schoon lieg schoon  schoon (Sevenum), hoege en liege  schoon (Amby, ... ), hoege schoon, lieg schoon  schoon (Venlo), hoewg en lieg sjoon  šōn (Heerlen), hoewg-liejeg schoen  schoen (Venray), hoeëg schoon lieëg schoon  schoon (Weert), hoeëg schoon, lieeg schoon  schoon (Weert), hoge; bottinen  sjeun (Valkenburg), hoig en leeg schoon  schoon (Valkenburg), hoig ßoon lieg ßoon  šoon (Schinnen), hoog en leeg schoen  schoen (Bergen), hoog en leeg sjoon  sjoon (Nieuwstadt), hoog en leeg soon  šoon (Einighausen), hoog schoon en leeg schoon  schoon (Sint-Odiliënberg), hoog schoon laag schoon  schoon (Baarlo), hoog sjoon en leeg sjoon  sjoon (Nunhem), hoog: hoe-er zjong laag: nie-er zjong  žoŋ (Bocholtz), hoog; bottins laag; molieres  sjeun (Maastricht), houeg en lieg schoon  schoon (Nuth/Aalbeek), houg schjoon- leìg schjoon  schjoon (Maasbracht), houwug en neer schoon  schoon (Vijlen), hoóg sjoen en lieèg sjoen  sjoen (Linne), hwaach en gech sjoon  sjoon (Berg-aan-de-Maas), hôeg en leg  sjoon (Beegden), hôog schoen, leeg schoen  schoen (Wanssum), korter dan enkelvoud  schŏĕn (Blitterswijck), kwaag en lièg sjoon  sjoon (Berg-en-Terblijt), lieg en hoeg schoon  schoon (Ospel), liege en hoége schoon  schoon (Venlo), lièg sjoon, hoag sjoon  sjoon (Echt/Gebroek), meervoud wat langer uitgesproken dan het enkelvoud  schōēn (Gennep), men spreekt van hoog sjoon en lièg sjoon  sjoon (Stein), o kort  šjon (Brunssum), onderscheid tussen lage en hoge wordt gemaakt  sjoon (Hulsberg), Opm. Duitse sch.  schoon (Montfort), Opm. in gehucht: scheun.  schoon (Stevensweert), ps. de e staat subscript geschreven en is omgespeld in: ë.  schooën (Sevenum), ri-jschoen(i kort) liëg schoon  schoon (Venlo), uitspraak sjoon  schoon (Stramproy), vaarsjoon=hoge lièg sjoon=lage  sjoon (Hunsel), vroeger waren er alleen hoge schoenen, later leëg schoon en hoog schoon  schoon (Amstenrade) Hoe noemt men de schoenen? Maakt men verschil tusschen hooge en lage schoenen? [DC 09 (1940)] || schoenen (mv.) [SGV (1914)] || schoenen (mv.) [SGV (1914)] || schoenen, paar ~ [N 24 (1964)] III-1-3
schoenen blinken uitwassen: óétwasse (Maasbree), verven: verve (Bleijerheide), verven (Lommel), zwart maken: de kantə zwárt maakə (Milsbeek), sjwart maakə (Roggel), zwat maoke (Bilzen), zwart verven: zwart vɛ̄rəvə (Meijel), zwarten: dər šōn žwɛətsə (Montzen), zwartsen: sjwetse (Bleijerheide) Hoe zegt u: We zullen de schoenen (althans bepaalde delen [N 60 (1973)] III-1-3
schoenen poetsen blinken: bleŋ?ən (Lommel), bleŋkə (Genk, ... ), bleŋʔə (Kwaadmechelen, ... ), blie.nke (Hasselt, ... ), blienke (Sint-Truiden), blinke (As, ... ), blinken (Jeuk, ... ), blinkə (Leopoldsburg, ... ), bliŋkə (Meeuwen, ... ), blïnkë (Tongeren), dər šōn bliŋkə (Montzen), sjoen blinke (Eigenbilzen), sxun bleŋʔən (Lommel), b.v. ch mòt mn schoe.ën noch ~.  bli.nke (Zonhoven), b.v. iech mut mn schouë.n nog ~.  blie.nke (Hasselt), b.v. men sjóen blienke.  blienke (Kortessem), ¯ch mòt m¯n sch؉.ën nóch bli.nke  bli.nke (Zonhoven, ... ), finishen (<eng.): fenešə (Meijel), kuisen: køsə (Kwaadmechelen, ... ), laatste oppoets: leste oetpoets (Dilsen), opblinken: opblienke (Sint-Truiden), opblikke (Bilzen), ophalen: ophale (Maasbree), ophālə (Meijel), oppoetsen: oppoetse (Bleijerheide), oppoetsen (Lommel), poetsen: poetse (Meijel, ... ), poetse(n) (Velden, ... ), poetsen (Gennep, ... ), poetzen (Obbicht, ... ), pŏĕtse (Gruitrode, ... ), pŏĕtsə (Milsbeek), schoon poetse (Blerick, ... ), schōēn poetse (Meerlo), sjeun pootse (Maastricht), sjoon poetse (Helden/Everlo, ... ), sjoon pŏĕtse (As), sjōēn poetsə (Meijel), sjōēn pŏĕtsə (Roggel), (zeer platte oo)  sjeun pōtse (Maastricht), later  poͅtsə (Lanklaar, ... ), uitwrijven  poetse (Weert, ... ), poleren: poleren (Zonhoven), schoenen blinken: sjoen blinke (Eigenbilzen), sxun bleŋʔən (Lommel), schoenen poetsen: schoon poetse (Blerick, ... ), schōēn poetse (Meerlo), sjeun pootse (Maastricht), sjoon poetse (Helden/Everlo, ... ), sjoon pŏĕtse (As), sjōēn poetsə (Meijel), (zeer platte oo)  sjeun pōtse (Maastricht), schoenen wiksen: schoon wiekse (Blerick), sjoon wiekse (Klimmen), sjoon wikse (Buchten, ... ), sjoon wiksə (Rekem), sjōēn wiksə (Meijel), sjōon wikse (Schimmert), sxūn weksə (Gennep), uitpoetsen: ŭŭtpŏĕtsə (Milsbeek), wiksen: schoon wiekse (Blerick), sjoon wiekse (Klimmen), sjoon wikse (Buchten, ... ), sjoon wiksə (Rekem), sjōēn wiksə (Meijel), sjōon wikse (Schimmert), sxūn weksə (Gennep), weksə (Bleijerheide, ... ), wiekse (Heerlen, ... ), wieksen (Neeritter, ... ), wik (Opglabbeek, ... ), wikse (As, ... ), wiksen (Guttecoven, ... ), wiksə (Arcen, ... ), wĭĕkse (Klimmen, ... ), wîkse (Valkenburg), w‧eksə (Kinrooi, ... ), (= zwart maken)  wikse (Maastricht, ... ), (van Maaskant)  wikse (As, ... ), Dat is ?ne gewiksde: dat is een gewiekste, dat is een zwarte  wikse (Sittard, ... ), Du. wichsen, denominatief van Wichse.  wikse (Maastricht), Ge mòt òw goej scho‰n nog wikse: je moet je zondagse schoenen nog insmeren  wikse (Castenray, ... ), Hae haet altied fein gewieksde sjoon aan  wiekse (Roermond, ... ), inwrijven  wiekse (Weert, ... ), NB wiksdoeas: schoensmeerdoos.  wikse (Boorsem), oud  wikse (Helden/Everlo, ... ), sub wiks.  wiksen (Uikhoven), syn. blinkë.  wïksë (Tongeren), Uis mo hauw mi-jn sjoon sjuun gewikst  wikse (As, ... ), van schoenen Hê és sjün ô¯n t wiksê  wiksë (Tongeren, ... ), Zien m¯n sjeun noe nog neet gewiks Pas gewiksde sjoen  wikse (Maastricht, ... ), zouten: zawte (Klimmen, ... ) (schoenen) poetsen || 2. schoenen poetsen || [schoenen poetsen, blinken] || [wikse*]: met schoensmeer blinkend maken || blinken || blinken, doen blinken (met schoenen) || blinken: poetsen van schoenen || de schoenen blinken (poetsen) || doen blinken || Hoe noemt u een laatste poetsbewerking van de schoen met borstels en zachte doeken om hem zijn diepste glans te geven? (ophalen, siffen?) [N 60 (1973)] || met schoensmeer behandelen van schoenen || met schoensmeer blinkend maken || met schoensmeer glimmend maken || met schoensmeer insmeren || poetsen || poetsen (b.v. van schoenen) || poetsen (schoenen) || poetsen (van schoenen) || poetsen van schoenen || poetsen van schoenen (met schoensmeer besmeuren) || poetsen van schoenen zodat ze blinken || schoen met schoensmeer behandelen || schoenen glimmend maken || schoenen met schoencrème inwrijven om ze doen te blinken || schoenen met schoencrème inwrijven om ze te doen blinken || schoenen poetsen [SGV (1914)] || Schoenen poetsen (kuisen, poetsen, blinken, wieksen) [N 79 (1979)] || schoenenpoetsen || schoenenpoetsen [sic] || Smeersel om het leer van schoenen op kleur en soepel te houden (blink, wieks, creme, schoenpoets) [N 79 (1979)] III-1-3, III-2-1
schoenenophaler bezorger: bǝzø̜rgǝr (Maasbree), loopjong: loafjoŋ (Bleijerheide), lǫwpjoŋ (Dilsen), ophaalder: ophaalder (Lommel) De persoon die, door de baas uitgezonden, op het eind van de week de verschillende schoenmakers afgaat om gemaakte schoenen mee naar de winkel te nemen. [N 60, 218b] II-10
schoenfabriek fabriek: fabrik (Roggel), fǝbrik (Sevenum), schoenfabriek: sxūnfǝbrik (Milsbeek), šōnfǝbrik (Dilsen), schoenmaakbedrijf: šoŋmāxbǝdrif (Bleijerheide), schoenmakerij: šunmākǝrę̄j (Meijel), schoenmakersbedrijf: schoenmakersbedrijf (Lommel), schoensfabriek: šonsfabrik (Montzen), schoesterij: šustǝręj (Bleijerheide) Het grote bedrijf waar men schoenen maakt. [N 60, 219c] II-10
schoenlade lade: lāj (As, ... ), lǫj (Bilzen), lǭj (Milsbeek), schoenlade: schoenlade (Lommel), schoenslade: šōnslā (Geulle), schot: šot (Montzen), šǭs (Bleijerheide), trek: tręk (Maasbree), werklade: węrklā (Roggel) De lade of een van de laden in de werktafel. [N 60, 193b] II-10