e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scherpe boterbloem boterbloem: boterbloem (Jeuk), boterblom (Maastricht), boterbloom (Lutterade), botterblom (Eys, ... ), botterbloom (Horst), bweuterblom (Vlijtingen), bôterbloem (Oirlo), bôtterbloom (Swalmen), Bree Wb.  buterbloom (Bree), eigen spelling  botterbloom (Montfort, ... ), idiosyncr.  boterbloum (Sittard), Spelling: "fonetiek-dialect"= Frings  boͅətərblum (boa’tərbloem) (Eksel), Veldeke  bòtterblóm (Waubach), WBD/WLD  bootərbloom (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), boterbloom (Urmond), bóttərblóm (Heerlen), WLD  boewterbloom (Doenrade), boter blom (Maastricht), boter bloom (Montfort), boterbloom (Ophoven, ... ), boterblōōm (Schimmert), botterblom (Mheer), botterbloom (Beesel, ... ), bōōtərblòm (Maastricht), bòtterbloom (Sevenum), bòòterbloom (Posterholt), bóttərbloom (Epen), bôottərbloom (Grathem, ... ), bôttərbloom (Reuver), WLD (voor oorspronkelijke gegevens, zie vragenlijst L 292)  boterbloom (Meerssen), ± Veldeke  bótterbloem (Tienray), boterbloempje: idiosyncr.  bŏtterbleumke (Blerick), boterstangetje: cf Heukels§163, noot 1  botersjtensje (Schimmert), idiosyncr.  bòtterstentje (Thorn), goudbloem: goudbloom (Tungelroy), goudenknop: gouden-knop (Jeuk), kraaienpoot: krééə pŏĕtə (Diepenbeek), kraaipoot: kraopoeët (Wijlre), kraaivoet: idiosyncr. Heukels 207  kroavós (Kerkrade), saffelaar: (saffelaere) (Jeuk), wilde boterbloem: eigen spellinsysteem zie ook vraag 60 (= booterbloem / uit de stengel komt melk is zeer bitter voor melkwinning slecht gedroogd (hooi) gif is dan verdwenen  wilde boterbloem (Meijel) Scherpe boterbloem (ranunculus acris 20 tot 90 cm groot. De stengels zijn behaard; de bladeren zijn handvormig gedeeld of gespleten met gelobde slippen, ze zijn langgesteeld, tevens behaard; de bloemen zijn vrij groot, met ronde steeltjes en zijn goudge [N 92 (1982)] III-4-3
scherpe turf scherpe turf: sxɛrpǝ tø̜rǝf (Griendtsveen, ... ), šɛrpǝ tø̜rǝf (Meijel) Turf die scherp is door de aanwezigheid van veel heidestengels. [I, 67] II-4
scherpen billen: belǝ (Kessenich, ... ), billen (Diepenbeek, ... ), kappen: kapǝ (Kanne, ... ), maalkanten zetten: mǭlkantǝ zɛtǝ (Lummen), scherp maken: sxø̜rǝp mǭkǝ (Stevoort), sxęrp mākǝ (Lummen), sxɛrǝp mǭkǝ (Stevoort, ... ), šɛ̄.rǝp mǭ.kǝ (Kanne), scherpen: scherpen (Leunen, ... ), sxørpǝn (Paal), sxø̜rpǝ (Kaulille), sxø̜ǝpǝ (Herk-de-Stad, ... ), sxę.rǝpǝ (Weert), sxęrǝpǝ(n) (Hamont, ... ), sxɛrpǝ (Lauw), sxɛrǝpǝ (Berbroek, ... ), šerpǝ (Aldeneik, ... ), šerǝpǝ (Beegden, ... ), šørpǝ (Molenbeersel), šø̜r(ǝ)pǝ (Beverst, ... ), šø̜rpǝ (Urmond), šęrpǝ (Boorsem, ... ), šęrǝpǝ (Beesel, ... ), šɛr(ǝ)pǝ (Alt-Hoeselt, ... ), šɛrpǝ (Aldeneik, ... ), šɛrǝpǝ (Echt, ... ), šɛ̄.rǝpǝ (Lanaken, ... ), scherpsel opleggen: sxęrpsǝl ǫplɛgǝ (Weert), slijpen: slajpǝ (Tongeren), slęǝpǝ (Alken, ... ), slī.pǝ (Maastricht), voren maken: vǭrǝ mākǝ (Mechelen) Het maalvlak van molenstenen scherp maken. Door de onduidelijke vraagstelling van vraag N o, 34a (ø̄Hoe noemt u het aanbrengen van groeven in de stenen?ø̄) is een aantal opgaven mogelijk ook van toepassing op het aanbrengen van een geheel nieuw scherpsel op een (nieuwe) molensteen. Zie voor de meer specifieke handelingen bij het scherpen de lemmata ɛuithalenɛ, ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ etc.' [N O, 34a; Sche 61; Vds 198; Jan 194; Coe 159; Grof 192; A 42A, 29 add.; N D, 33; N D, add.; monogr.; A 42A, 33 add.] II-3
scherpmachine dobber: dǫbǝr (Gutschoven), piqueur: pekø̄r (Ordingen), pekø̜̄r (Alken, ... ), pikø̄.r (Sluizen, ... ), revolver: rǝvolvǝr (Tongeren), scherper: šɛ̄.rǝpǝr (Sluizen), scherpmachientje: šerpmǝšiŋkǝ (As, ... ), scherpmachine: sxɛrǝpmǝšen (Wellen), šerpmǝšin (Ophoven, ... ), šɛrǝp˱mǝši.n (Lauw, ... ), šɛ̄.rǝp˱mǝše.n (Kanne), šɛ̄.rǝp˱mǝši.n (Maastricht), slijpschijf: slęǝpsxęjf (Bommershoven) Toestel voor het scherpen van molenstenen. Volgens Van Dam 1972 (pag. 119/120) kende men reeds vōōr 1900 scherpmachines, waarbij beitels het bodemsel tussen de kerven wegschaafden. De machines vergden nogal enige routine in het gebruik en werden betrekkelijk weinig aangeschaft. Zie voor het woordtype piqueur ook het lemma ɛluchthamerɛ in wld II.5, pag. 132.' [Jan 219; Coe 193; Grof 213] II-3
scherpmeel ruwmeel: ruwmę̄l (Thorn), scherpmeel: scherpmeel (Leunen), sxęrǝpmę̄l (Weert), šęrǝpmę̄l (Herten), scherpselmeel: sxɛrpsǝlmęǝl (Lummen), šęrǝpsǝlmę̄l (Einighausen), stofmeel: stofmeel (Paal), stǫǝf˱mīl (Lummen) Het met stof vermengde, eerste meel nadat de molenstenen gescherpt zijn. Nadat de blauwe steen gescherpt was, maalde men in l 265 de eerste keer voergraan. Dit gebeurde ook vōōr het malen van boekweit. [N O, 37f] II-3
scherprij balk: balǝk (Sint-Truiden), gladreen: glatrɛjn (Tongeren), keper: kēpǝr (Heks), kɛjǝpǝr (Wellen), kleurbalk: klēǝrbalǝk (Bilzen), lang hout: laŋk hǭǝt (Gutschoven), lat: lat (Hoeselt, ... ), mal: mal (Neeritter, ... ), molenrij: mø̄jlǝręj (Haren), plank: plaŋk (Berlingen), rij: raj (Bilzen, ... ), ri (Aldeneik, ... ), rij (Maxet), ręj (Alken, ... ), rīj (Molenbeersel), rɛj (Beverst, ... ), rijf: rɛjf (Lauw), scherprij: sxɛrpręj (Kuringen), steenrij: stęj.nri (Bree), stek: stɛk (Bommershoven) Lange, rechte houten of stalen lineaal die wordt gebruikt om te bepalen waar de steen arm of rijk is. De molenaar kan daartoe kleurstof op de rij aanbrengen die, als hij ermee over het maalvlak wrijft, de te hoge gedeelten van de steen aanduidt. [N O, 34i; Vds 220; Jan 196; Coe 168; Grof 201] II-3
scheuken jeuken: jø̄kǝ (Blerick, ... ), juksen: jøksǝ (Arcen), kratsen: kratsǝ (Beesel), scheuken: šǭkǝ (Sint Odilienberg), schobben: sxobǝ (Gennep, ... ), sxubǝ (Venlo), sxōbǝ (Horst, ... ), šubǝ (Helden), schrompen: šrompǝ (Brunssum, ... ), schuren: sxōrǝ (Weert), sxūrǝ (Afferden, ... ), šōrǝ (Amby, ... ), šūrǝ (Beegden, ... ), wrijven: vrīvǝ (Borgharen, ... ), zich kretsen: zex krɛtsǝ (Meerssen), zich schobben: zex sxobǝ (Lottum) Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31] I-11
scheukpaal jeukhout: jø̄khǭt (Koersel), jeukpaal: jø̄kpǭl (Blerick, ... ), schamper: šampǝr (Meijel), schamppaal: sxamppǭl (Broekhuizen), šamppǭl (Sittard), schimper: šimpǝr (Thorn), schobpaal: sxob˱pǭl (Leunen, ... ), sxoppǭl (America, ... ), sxø̜b˱pǭl (Sevenum), sxōppǭl (Baarlo), šub˱pǭl (Panningen), schromppaal: sxromppǭl (Nederweert), šromppǭl (Meijel, ... ), schrompstijl: sxrompstil (Nederweert), schurgpaal: šø̜rxpǭl (Griendtsveen), schurk: šork (Schinveld), schuurhout: sxūrhōt (Rummen), sxūrhōǝt (Niel-Bij-Sint-Truiden), schuurpaal: sxou̯ǝrpǭl (Hasselt), sxu.rpǭǝl (Overpelt), sxurpõl (Sint-Truiden), sxurpǫǝl (Achel), sxuǝrpǫǝl (Achel), sxuǝrpǭǝl (Blitterswijck, ... ), sxȳrpǫ.l (Kwaadmechelen), sxørpǭl (Lommel), sxōrpǭl (Blerick, ... ), sxūrpou̯ǝl (Beringen), sxūrpø̜l (Peer), sxūrpāl (Gennep, ... ), sxūrpūl (Halen), sxūrpǫǝl (Borgloon, ... ), sxūrpǭl (Afferden, ... ), sxūrpǭǝl (Neerpelt), sxūǝrpōǝl (Hamont), sxūǝrpūǝl (Houthalen, ... ), sxūǝrpǭǝl (Hamont, ... ), sxǭrpǭl (Weert), šorpǫl (Gruitrode), šorpǫǝl (Bree), šorpǭl (Maaseik, ... ), šou̯rpǭl (Kinrooi), šui̯ǝrpōu̯ǝl (Beverst), šurpu̯ǫl (Hoeselt), šōrpoǝl (Maasmechelen), šōrpõl (Ophoven), šōrpǭl (Amby, ... ), šōrpǭu̯l (Stokkem), šū.rpǭl (Swalmen), šūrpoal (Kerkrade), šūrpu̯oǝl (Val-Meer), šūrpu̯ǫi̯l (Tongeren), šūrpōl (Gelieren Bret, ... ), šūrpǭl (Baarlo, ... ), šūu̯ǝrpōu̯ǝl (Diepenbeek), žūrpǭl (Munstergeleen), schuurpalot: sxūǝrpǝlǭt (Gingelom), schuurstaak: sxurstāk (Zelem), sxūrstāǝk (Beringen), sxūrstǭk (Berverlo), sxǭrstāk (Paal), schuursteel: sxūrstē̜l (Gingelom), sxūǝrstē̜l (Hasselt, ... ), tuierpaal: tyi̯ǝrpǭl (Hunsel), weipaal: węi̯pǭl (Houthem), wrijfpaal: vrīfpǭl (Arcen, ... ) Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.] I-11
scheur lok: lǭk (Geleen), reet: ret (Montzen), rits: rets (Bleijerheide, ... ), rēts (Doenrade), scheur: skø̄r (Jeuk), sxyjr (Hoepertingen), sxyǝr (Hopmaal), sxȳr (Weert), sxøjǝr (Wellen), sxø̄r (Horst, ... ), sxø̜jr (Loksbergen), sxø̜jǝr (Tessenderlo), sxø̜r (Schulen), šięr (Meeuwen), šiǝr (Bilzen), šyǝr (Heerlen), šøǝr (s-Gravenvoeren), šø̄r (Bocholt, ... ), šø̜̄r (Boorsem, ... ), šø̜ar (Eisden, ... ), šēr (Eigenbilzen), šē̜r (As), šęjǝr (Munsterbilzen), šīr (Opglabbeek), snats: snats (Echt), vijf: vīf (Doenrade, ... ) Scheur in een kledingstuk. Zie wat betreft het woordtype vijf de toelichting bij het lemma ɛwinkelhaakɛ.' [N 59, 192a; N 62, 43b] II-7
scheur in de vlag van de slagpen fout: een fout (Tongeren), foutpen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  foutpen (Wanssum), kapotte pen: kepotte pen (Kortessem), kot: een koet (Tongeren), mot: mot (Eys), pen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  de wérm èn de pên (Bilzen), pen kapot: pen kapot (Jeuk), scheur: scheir (Kortessem), schuir (Geleen), sjéér (As), uitgevreten (volt.deelw.): dɛ es øtj gəvrēͅtə (Meijel) Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): scheur, opening, schending in de vlag (8) [N 93 (1983)] III-3-2