e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schapenvet kaarsreut: Syst. WBD  kéérsrèùt (Klimmen), ongel: ongel (Baarlo, ... ), ounjel (Mechelen-aan-de-Maas), oŋəl (Blitterswijck, ... ), òngel (Middelaar), ôngel (Baarlo), Eigen syst.  ongel (Heerlen), Nieuwe [spelling]  ŏngel (Reuver), schapenvet  ongel (Venlo, ... ), Syst. Eijkman  oŋəl (Gennep), Syst. Eykman  oŋəl (America), Syst. Veldeke  oongel (Tegelen), unsel (Bocholtz), óngel (Tegelen), Syst. WBD  ongel (Broekhuizen, ... ), ŏngel (Meijel), òngel (Sevenum, ... ), óngel (Ottersum, ... ), ôngel (Boekend, ... ), ôôngel (Baarlo), reut: reut (Echt/Gebroek, ... ), #NAME?  reut (Beegden, ... ), schapenvet  reut (Haelen, ... ), Syst. Frings  rit (Heppen), Syst. IPA  rīt (Kwaadmechelen), Syst. WBD  reut (Boukoul, ... ), reuzel: Syst. Frings  rø̄zəl (Beringen, ... ), schaapreut: schoapreut (Echt/Gebroek), schaapsongel: Syst. WBD  schapsongel (Velden), schaapsreut: schaopsreut (Nunhem), schoopsrūūt (Linne), sjaopsreut (Heythuysen, ... ), sjaopsrōēt (Holtum), sjoapsreut (Ell, ... ), sjóópsreut (Wessem), šōpsrø̄t (Rotem), šōͅpsrēt (Opglabbeek), Syst. Frings  ša͂psrø̄t (Bocholt), šoͅpsrit (Overpelt), Syst. Frings (?)  šōpsrø͂ͅt (Kinrooi), Syst. WBD  sjaopsreut (Boukoul), schaapsvet: schaopsvit (Oost-Maarland), schaopsvèt (Belfeld), schoapsvet (Heerlen), schopsvet (Eksel), sjaopsvèt (Sittard), sjoupsvet (Guttecoven), sxōpsveͅt (Borgloon), sxoͅəpsveͅt (Borgloon), sxū̞əpsfeͅt (Houthalen), šo.psveͅt (Maaseik), (o.).  sxoͅəpsfɛt (Helchteren), Syst. Frings  sxōͅps˃veͅt (Niel-bij-St.-Truiden), sxo͂ͅps˃veͅt (Hasselt), sxoͅps˃vɛt (Achel), sxø͂ͅpsveͅt (Peer), Syst. Veldeke  sjaopsvèt (Kinrooi), Syst. WBD  schaopsvèt (Leuken), sjaofs-fét (Kerkrade), sjaopsvet (Tegelen), Syst. Wbk. van Bree  sjoapsvöt (Bree), schaapvet: Syst. Frings  šōp˃vɛt (Gelieren/Bret), schapenongel: schapenongel (Arcen), schapenreut: schaopereut (Maasbracht, ... ), sjaopereut (Heel, ... ), sjaopəreut (Putbroek), op de borst bij kinderen tegen verkoudheid  sjoupereut (Maasbracht), Syst. Frings  šoəpərø̄t (Kessenich), šōͅpərɛ̄i̯t (Maaseik), Syst. WBD  sjaopereu.t (Herten (bij Roermond)), sjaopereut (Melick), Syst. WBD Werd vooral bij kinderen gebruikt tegen de verkoudheid. Het spul werd op een zg. grie:ze tao.t gesmeerd, waarin met een vork gaatjes geprikt werden om lucht en warmte dor te laten. Op het schapevet werd nootmuskaat gestrooid, en vervolgens legde men het geheel op het borstje van het kind, met de taot naar buiten.  sjao:pereu:t (Maasniel), schapenreuzel: sjaopereuzel (Maasbracht), schapenroet: sjaoperoot (Montfort), (o.).  šōͅpərōt (Lanklaar), schapenvet: schaopefet (Roosteren), schaopevet (Mechelen, ... ), schaopevét (Mechelen), schoapevet (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), sjaope vit (Margraten), sjaopevet (Sittard, ... ), sjaopevit (Oost-Maarland), sjaopevèt (Gronsveld), sjaopevét (Munstergeleen), sjaopevêt (Urmond), sjaòpevet (Sittard), sjoapevit (Ubachsberg), sjoapevét (Waubach), šōͅpəvet (Stokkem), šōͅpəveͅt (Smeermaas), De -e- is een korte -ei-, dus niet als de -e- in A.B. weg.  sjaopevet (Oirsbeek), Eigen spellingssyst. Zie vragenlijst p.6  sjaopevèt (Berg-aan-de-Maas), Eigen syst.  sjōāpevet (Heerlen), Syst. Frings  sxōpəveͅt (Beverlo, ... ), sxōpəvɛt (Melveren), sxōəpəvɛt (Beringen), sxōͅpəveͅt (Hamont, ... ), sxōͅəpəvɛt (Neerpelt), sxøpəfɛt (Koersel), šōͅpəvət (Gruitrode), šoͅapəvɛt (Mechelen-aan-de-Maas), Syst. Frings (?)  šōpəvɛ̄t (Kinrooi), Syst. Grootaers  sxapəvet (Lommel), Syst. IPA  sxa͂u̯əpəve̝ͅt (Paal), Syst. Veldeke  sjaopevet (Roermond), Syst. WBD  schaopevet (Blerick, ... ), sjaopevet (Buchten, ... ), sjaopevèt (Holtum, ... ), sjaopevét (Neer), sjoapevét (Geleen), Syst. WBD -ei- kort  sjaopeveit (Roermond), veer: vēͅr (Opglabbeek) hard schapevet || Kent u het woord roet (of root, ruut, riet of iets dergelijks) in de betekenis van runder-, schapen- of geitenvet? Zo ja, in welke vorm? [DC 25 (1954)] || Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)] || schapevet || Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3
schapestal, schaapskooi horde: hōrt, hørtšǝ (Eupen), schaapshut: šoǝfshøt (Vaals), schaapskooi: schaapskooi (Kelpen, ... ), sxapskūi̯ (Lommel), sxopskø̄i̯ (Overpelt), sxápskuǝi̯ (Kwaadmechelen, ... ), sxő̄pskī (Peer), sxǫpskui̯ (Berverlo), sxǫpskø̄i̯ (Hamont, ... ), sxǫpskø̜i̯ (Blitterswijck, ... ), sxǫpskōi̯ (Neerpelt), sxǫpskǫi̯ (Geysteren), sxǭpskȳi̯ (Blerick, ... ), sxǭpskȳǝ (Maasbree), sxǭpskø̜̄i̯ (Lottum, ... ), šuopskōǝi (Grathem), šǫpskyǝ (Panningen), šǫpskű̄i̯ (Neeroeteren), šǭpskoǝi̯ (Peij, ... ), šǭpskø̄i̯ (Stramproy), šǭpskōi (Dieteren, ... ), schaapskouw: sxǭpskǫu̯ (Venlo), šǭpskǫu̯ (Margraten, ... ), schaapsstal: schaapsstal (Kelpen, ... ), sxaps[stal] (Hechtel, ... ), sxo ̝ǝps[stal] (Gutschoven, ... ), sxops[stal] (Borgloon, ... ), sxáps[stal] (Kwaadmechelen, ... ), sxō ̝ǝps[stal] (Heusden), sxō ̞ps[stal] (Jeuk, ... ), sxō ̞ǝps[stal] (Zolder), sxōps[stal] (Kuringen, ... ), sxōǝps[stal] (Montenaken), sxő̄ps[stal] (Helchteren, ... ), sxǫps[stal] (Achel, ... ), sxǭps[stal] (Beringen, ... ), sxǭǝps[stal] (Eys, ... ), šaps[stal] (Helden, ... ), šops[stal] (Diepenbeek, ... ), šoǝfs[stal] (Vaals), šuops[stal] (Grathem), šu̯ops[stal] (Grote-Spouwen, ... ), šō ̝ǝps[stal] (Bilzen), šō ̞ps[stal] (Eigenbilzen, ... ), šǫps[stal] (Beverst, ... ), šǫpštǝl (Vijlen), šǫǝfs[stal] (Bocholtz), šǭps[stal] (Amby, ... ), šǭpstǝl (Gulpen), schapekooi: sxǭpǝkūi̯ (Leopoldsburg), šǭpǝkű̄i̯ (Bree), schapekot: schapekot (Genk), schapenstal: sxø̄ǝpstal (Nieuwerkerken), schapestal: sxo ̝ǝpǝ[stal] (Hopmaal), sxu ̞ǫpǝ[stal] (Zonhoven), sxuǫpǝ[stal] (Houthalen), sxōpǝ[stal] (Berverlo, ... ), sxōu̯pǝ[stal] (Waasmont), sxōǝpǝ[stal] (Nieuwerkerken, ... ), sxū ̞ǝpǝ[stal] (Lummen, ... ), sxǭpǝ[stal] (Gennep, ... ), sxǭǝpǝ[stal] (Paal), sxǭ̞ ̞pǝ[stal] (Lommel, ... ), šǭpǝ[stal] (Bree, ... ), šǭǝpǝ[stal] (Eygelshoven), scheeps: šīǝps (Montfort), stalletje: stɛlǝkǝ (Zonhoven) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharnier geheng: gǝheŋ (Heerlen, ... ), gǝhęŋ (Genk, ... ), gehengde: gëhéngtë (Tongeren), soms gebruikt  gëhéngdë (Tongeren), gehengsel: gǝhęŋsǝl (Kuringen), hengsel: hęŋsǝl (As, ... ), lee: (Tessenderlo), scharnier: sxarnēr (Venlo), sxarnē̜r (Venlo), sxarnīr (Kuringen, ... ), sxárnīr (Tessenderlo), sxǝrnir (Herk-de-Stad), šarnēr (Bleijerheide, ... ), šarnīr (Tongeren), šǝrnē.r (Bree, ... ), šǝrnēr (Herten, ... ), šǝrnīr (Bilzen, ... ) Metalen toestel, bestaande uit twee delen die in elkaar grijpen en aan elkaar verbonden zijn door een pen waaromheen zij kunnen draaien. Scharnieren worden gebruikt voor alle delen van ramen en deuren die beweegbaar ten opzichte van elkaar moeten worden verbonden. Men onderscheidt ijzeren en koperen scharnieren; de laatste hebben meestal een ijzeren pen waarom zij draaien. [N 54, 78; monogr.] || scharnier aan poort of kan || Scharnier waarmee de hoogsels kantelbaar aan de sluisdeur zijn bevestigd. [Vds 55; Jan 51] II-3, II-9, III-2-1
scharnierbeitel fitsbeitel: feds˱bãtǝl (Tessenderlo), feds˱bãʔǝl (Tessenderlo), fets˱bęjtǝl (Buchten, ... ), fetš˱b ̇ęjtǝl (Gronsveld), fetš˱bētǝl (Mechelen), fetš˱bęjtǝl (Groot Genhout, ... ), vetš˱bētǝl (Oirsbeek), fitsenbeitel: fetsǝbęjtǝl (Posterholt, ... ), fetsǝnbęjtǝl (Dilsen, ... ), fitsǝbęjtǝl (Echt), fitšǝbētǝl (Eygelshoven, ... ), fitsenijzer: fetsǝnīzǝr (Sittard), fitšǝ-īzǝr (Bleijerheide), fitsijzer: fitš˱īzǝr (Klimmen), kantbeitel: kānt˱bęjtǝl (Leopoldsburg), pitsbeitel: petš˱bęjtǝl (Geulle), pivotbeitel: pevǝt˱bęjtǝl (Dilsen), pivobęjtǝl (Venlo), pivø̜bęjtǝl (Leopoldsburg), pivǫt˱bęjtǝl (Herten), pivotbeiteltje: pivubiǝtǝlkǝ (Bilzen  [(6 mm breed)]  ), ploegbeitel: plōx˱bęjtǝl (Doenrade) Hakbeitel waarvan heft en blad uit één stuk staal gesmeed zijn. Het beitelblad heeft aan de voorkant een zeer smalle, schuingeslepen zijde. De beitel wordt gebruikt voor het aanbrengen van smalle sleuven en gaten en vaak ook voor het inhakken van de sleuven voor scharnieren. Zie ook afb. 67. Een holte in een kozijn maken met behulp van de scharnierbeitel werd in Gronsveld (Q 193) infitsen (īnfetšǝ) genoemd. [N 53, 41-42; N G, 27b; monogr.] II-12
scharnieren gehangen: gǝheŋǝ (Ospel), gǝhɛŋǝ (Meijel) De scharnieren waarin het achterste schot draait. [I, 95e] II-4
scharnierknoop knoop: knawp (Venlo), knøp (Venlo), knōp (Ottersum), scharnierknop: šarnērknǫp (Bleijerheide) Elk van de delen van het pijpje van een scharnier. [N 54, 93a] II-9
scharrelen dabbelen: dabǝlǝ (Rothem), dabben: dabn (Diepenbeek), dabǝ (Aldeneik, ... ), dabǝn (Beringen, ... ), dapǝ (Kwaadmechelen), dāǝbǝ (Hasselt), dabberen: dabberen (Achel), krabbelen: krabbelen (Achel), krabben: krabǝ (Gelinden, ... ), krabǝn (Hasselt, ... ), kratsen: krɛtsǝ (Groot-Gelmen, ... ), krɛtsǝn (Alken, ... ), plodderen: pluǝrǝ (Genk), scharrelen: scharrelen (Neeroeteren, ... ), sxɛrǝlǝn (Jeuk), šarǝlǝ (Bocholtz, ... ), šarǝlǝn (Dilsen), šɛrǝlǝ (Roermond), scharren: skē.rǝ (Heers), skērǝ (Opheers), skęǝrǝ (Hoepertingen), sxarǝ (Gennep, ... ), sxeǝrǝn (Gingelom), sxou̯ǝrǝn (Lommel), sxārǝ (Berverlo, ... ), sxārǝn (Koersel, ... ), sxērǝn (Sint-Truiden), sxē̜i̯rǝ (Linkhout), sxē̜i̯ǝrǝ (Rummen), sxē̜rǝ (Boekt Heikant, ... ), sxē̜rǝn (Achel, ... ), sxęi̯rǝ (Rummen, ... ), sxęi̯rǝn (Jeuk, ... ), sxęrǝn (Hechtel, ... ), sxǭu̯ǝrǝ (Lommel), sxɛrǝ (Blerick, ... ), sxɛrǝn (Genk, ... ), sxẽrǝn (Ulbeek), sxẽ̜rǝn (Hamont), sǭrǝ (Opglabbeek), šarǝ (As, ... ), šarǝn (Bree, ... ), šorǝ (Boukoul, ... ), šārzǝ (Meijel), šārǝ (Epen, ... ), šē̜rǝ (Neer, ... ), šęrǝ (Panningen, ... ), šǫrǝ (Herkenbosch, ... ), šɛrǝ (Baarlo, ... ), šɛ̄rǝ (Borgloon), schrabben: sxrabǝ (Milsbeek, ... ), sxrabǝn (Opoeteren, ... ), šrabǝ (Eygelshoven, ... ), schravelen: šrāvǝlǝ (Maastricht), šrāvǝlǝn (Bree), wroeten: vrȳtǝn (Hamont), zoeken: zekǝ (Martenslinde), zøkǝ (Riksingen) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schaterlachen baljoenen: dezelfde betekenis.  baljoēne (Brunssum), barsten: barste (Nunhem), barsten van het lachen: barsje van ⁄t lachen (Noorbeek), barste van ⁄t lachen (Nunhem, ... ), bedoen van het lachen: Neen. Wel in omgeving Maastricht (nl. Amby) gehoord. Komt evenwel niet voor in diksjeneer Mestreechs.  bedōēwe vaan ut lachen (Mechelen), begaden: begāāit (Schimmert), (Hee begaatj zich).  begaje (Montfort), begaden van de lach: cf. VD s.v. "begaaien"; maar Ton heeft in III, 2.3. "begaden"dus moet ik het ook  begaaie van de lach (Venlo), bescheuren: bescheure (Boekend, ... ), besjeurə (Baarlo), besjuire (Maastricht), Neen, maar wel het bovengenoemde woord!  besjeurə (Baarlo), bescheuren van het lachen: bescheure van ⁄t lache (Schimmert), is ook n maastrichtse uitdrukking.  bescheure vaan ⁄t lache (Maastricht), bijna scheuren van het lachen: bijna scheuren van ⁄t lachen (Neer), breken van de lach: brèken van de lach (Uikhoven), brullen: brulle (Ottersum), bulderen: buldere (v.h. lachen) (Helden/Everlo), een breuk lachen: (doffe e).  een brjek laachte (Hoeselt), gabberen: gabbere (Ell), giechelen: (speciaal door vrouwen).  giechele (Heerlen), gieren: gīēren (Ottersum), greilachen: (= grijnzen).  grīēlachen (Mechelen), grijnen van het lachen: wenen of lachen.  grɛ̄i̯nə ván tláxə (Borlo), hel lachen: hèl lache (Heerlen), hɛ̄l láxən (Houthalen), (hèl = luid).  hèl lache (Reuver), (wordt omschreven).  hèl lachen (Mechelen), het bescheuren: ⁄t bescheuren (Mesch), het uitbrullen van het lachen: ⁄t ōēt brölle van ⁄t lache (Klimmen), het uitschateren van het lachen: ⁄t éetsjatere van ⁄t lache (Tegelen), in de boks pissen: in de boks "pisse (Meijel), juichen: joeche (Susteren), joegen (Stein), jukə (Mechelen-aan-de-Maas), jü’che (Bleijerheide, ... ), kapot lachen: kapat gelache (Thorn), kapot lache (Brunssum), kepot lache (Meijel), kepot lachen (Maastricht), kokkelen: kòkkele (Heerlen), kraaien: krēēë (Munstergeleen), kraaien van het lachen: krēēë van ⁄t lagge (Munstergeleen), krijsen: kreisse (v.h. lachen) (Helden/Everlo), kwaken: kwaake (Brunssum), lachen wie een gek: lache wi-j eine gek (Bree), luiken: loeke (Middelaar), schateren: schaetere (Eksel, ... ), schatere (Blerick, ... ), schateren (Hoensbroek), sjaaterde (Guttecoven), sjaatere (Brunssum), sjaatèùre (Posterholt), sjaatərə (Meeuwen), sjatere (Heerlen, ... ), sjātere (Bleijerheide), sjààtərə (Meeswijk), sjáátere (Amstenrade, ... ), sjäotere (Gronsveld), sjätere (Sint-Martens-Voeren), šātərə (Lanklaar, ... ), ps. niet omgespeld! Of toch omspellen volgens systeem R.N.D? (dus: [sx@t\\r\\]).  sxɛtərə (Helchteren), sjatere van de lach  sjatere (Roermond), Zo noemt men het ook wel.  schatere (Heerlen), schateren van het lachen: sjaatert van ⁄t lache (Schaesberg), sjatere van het lache (Thorn), sjäöre vaan ⁄t laache (Eijsden), schaterlachen: chaterlachen (Asenray/Maalbroek), schaterlachen (Gulpen), scheuren: scheure (Boekend), sjeure (Baarlo, ... ), sjöre (Ulestraten), (iem. autsjo‰ë, autpo‰ë: uitlachen).  sjoēë (Bilzen), scheuren van het lachen: scheure van ⁄t lache (Boekend), ja.  sjuire van het lachen (Thorn), schuddelen van het lachen: sjuddele van ⁄t lache (Margraten), schudden van het lachen: sxədə vant láxə (Sint-Truiden), te barsten lachen: te barste lache (Thorn), uitschateren: oetschateren (Roermond), oetsjotere (Susteren), van de lach scheuren: m.i. invloed ABN modern Sitt.  hae sjeurde van de lach (Sittard), vermallescheuren: vermallescheuren (Stein), zeiken van het lachen: zeike"van ⁄t lache (Meijel), zich bedoen: zich bedoon (Ophoven), zich bedoen van de lach: zie bijlage: stikke van de lach is onderdrukt lachen.  zich bedoon van de lach (Neeritter), zich bescheuren: beschuure (zich) (Weert), zich beschuuëre (Altweert, ... ), zich besjeure (Maastricht), (heb gesch.....).  heb me bescheurd (Venlo, ... ), zich bescheuren van de lach: ja!  ziech bescheure van der laach (Mesch), zich dood lachen: (doet = dood).  zich doet lochen (Lanaken), zich door lachen: zich doorlache (Sittard), zich een bult lachen: zich eine böltj lache (Heel), zich kapot lachen: ich laochde mich kepot (Helden/Everlo), zich kapot laache (Mechelen), zich kapot lache (Schaesberg), zich kepot laachte (Gronsveld), zich kepot lache (Heel), zix kapot lāxə (Mechelen-aan-de-Maas), neen, wel het bovengenoemde!  zich kapot laache (Mechelen), neen; men zegt het bovengenoemde.  laagai zich kapot (Mechelen), zich te barsten lachen: ich laochde mich te barste (Helden/Everlo), ich laochde mich te boarste (Helden/Everlo), zich tranen lachen: dit is een omschrijving!  wéé hòò-an ŏŏs tròò.me gelòò.chd (Panningen), neen, men zegt het bovengenoemde.  zich traone lache (Margraten), zich verrijten van de lach: zich verriete van de lach (Heel), zich vet lachen: zich vèt lache (Heel), zich wriemelen: vreemelde zich (Guttecoven), zich ziek lachen: zich zeek lache (Bree) bescheuren, iets bescheuren in de betekenis van erbij scheuren van het lachen; betekenis/uitspraak [N 38 (1971)] || luidkeels lachen || luidkeels lachen, schaterlachen || schateren || schateren, luidkeels lachen || schaterlachen || schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)] || scheuren, in de betekenis van schaterlachen; betekenis/uitspraak [N 38 (1971)] || stikken van het lachen || uitbundig lachen || uitschateren || zich dood lachen III-1-4
schatten gokken: gokke (Horst), in een roes: Van Dale: roes, 3. iets bij de roes kopen of verkopen, ongeteld, voetstoots, zoals het daar is.  in enne roes (Blerick), knoepen: WNT: knoepen, A) 2. Bij den hoop, ongeteld, koopen of verkoopen.  knoepen (Heerlen), knoeppe (Kerkrade), knuppe (Wijlre), koersen: WNT: koersen (I), A) 2. Schatten, ramen, begrooten.  körse (Weert), kuren: [&lt;kuur, rk]  kuure (Weert), kwikken: kwikkə (Meijel), op het oog: op ut oog (Doenrade), pingelen?: pingelen (Meeuwen), ponderen: peudere (Oirlo), punjere (Sittard), punjeren (Hoensbroek), punjərə (Guttecoven), (is oudere benaming).  pūndere (Tienray), prijzen: prieze (Ittervoort), (v. dier).  pri-jze (As), puizen: puizə (Loksbergen), roezen: Van Dale: II. roezen, 1. (veroud.) bij de roes kopen of verkopen, van beide zijden het niet zo nauw nemen; -2. (gew.) gissen, schatten, ramen.  roese (Venray), rousjə (Venlo), schatten: schatte (Blerick, ... ), schatten (Born, ... ), schattu (Brunssum), schattə (Montfort), schette (Itteren), schàtte (Sevenum), schàttə (Gennep), scháttə (Venlo), schâtte (Schimmert), sjatte (Echt/Gebroek, ... ), sjatten (Kesseleik, ... ), sjattə (Beesel, ... ), sjette (Geulle, ... ), sjàtte (As, ... ), sjàttə (Doenrade, ... ), sjáttə (Heel, ... ), sjátə (Opglabbeek), sjèttən (Urmond), sjéttə (Maastricht), skatte (Jeuk), zjatte (Meijel), schtzen (du.): sjetse (Maastricht), sjetzə (Oirsbeek), sjètsə (Epen), šeͅ.tsə (Eys), taxeren (<fr.): takseere (Neer), wikken: wikke (Hoensbroek) Bij den hoop, ongeteld, koopen of verkoopen. || het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)] III-3-1
schaven hobeln: hobǝlǝ (Sittard), hubǝlǝ (Bleijerheide, ... ), schaven: sxāvǝ (Hamont, ... ), sxōvǝ (Berverlo), sxǭvǝ (Leopoldsburg, ... ), š ̇āvǝ (Meeswijk, ... ), šxǭ ̞vǝ (Zonhoven), šā.vǝ (Sittard), šāvǝ (Bleijerheide, ... ), šǭvǝ (Bilzen, ... ) In het algemeen het hout bewerken met een schaaf. [N 53, 90; monogr.] II-12